Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 204 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna:
PIJ-maatregel) wordt opgelegd onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, aangevuld met de voorwaarde dat verdachte geen contact mag hebben met aangever [slachtoffer] . Voorts heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, zich niet verzet tegen het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De raadsman ziet echter geen meerwaarde in het opleggen van een contactverbod met aangever [slachtoffer] . Verdachte heeft sinds 24 april 2022 op geen enkele wijze contact gezocht met aangever [slachtoffer] .
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages door de psychiater, psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , aangever [slachtoffer] , in de avonduren en op de openbare weg, overvallen. Bij die overval heeft verdachte aangever [slachtoffer] vastgepakt en bedreigd met een mes. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft vervolgens de lachgastanks meegenomen en in de auto van verdachte gestopt, waarna medeverdachte [medeverdachte 1] met een hoge snelheid en spinnende wielen is weggereden. Door aldus te handelen hebben de verdachten op grove wijze inbreuk gemaakt op het vertrouwen en de lichamelijke integriteit van aangever [slachtoffer] . De situatie moet voor aangever erg bedreigend en beangstigend zijn geweest. Verdachte heeft door zijn handelen er daarnaast blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Voorts heeft verdachte een vuurwapen met
bijbehorende munitie voorhanden gehad, terwijl hij aanwezig was op de locatie van zijn dagbesteding. Verdachte was bovendien op dat moment door de rechtbank geschorst onder voorwaarden. Dat heeft hem er blijkbaar niet van weerhouden met een vuurwapen de openbare weg op te gaan. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen met munitie brengt grote veiligheidsrisico’s met zich mee. Het verhoogt het risico op levensbedreigende geweldsdelicten: wapenbezit leidt immers meer dan eens tot wapengebruik, waarbij (dodelijke) slachtoffers kunnen vallen. Daar komt bij dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over de herkomst van het wapen. Het betreft in beide gevallen ernstige feiten en de rechtbank rekent deze feiten verdachte dan ook zwaar aan. Ook rekent de rechtbank verdachte aan dat hij nog steeds geen verantwoordelijkheid neemt voor de overval op aangever [slachtoffer] .
Persoon van verdachte
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische rapportage van 29 mei 2023 opgemaakt door E.L.G. Heinsman-Carlier, psychiater, en de psychologische rapportage van 2 januari 2023 opgemaakt door Mw. P.M.A. van Oss, GZ-psycholoog.
De conclusie van beide rapporten luidt, zakelijk weergegeven, dat er bij verdachte - ook ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - sprake is van een ernstige vorm van ADHD van het gecombineerde type, een normoverschrijdende gedragsstoornis en functioneren op zwakbegaafd niveau. Daarnaast is er ook sprake van een stoornis in cannabisgebruik, matig in een gereguleerde omgeving. De psycholoog acht ook een oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD) bij verdachte aanwezig. Vanuit zijn problematiek heeft verdachte moeite met het overzien van complexe situaties en kan hij onder druk problemen hebben met het reguleren van zijn emoties. Zonder de aanwezigheid van een duidelijke structuur, ondersteuning en nabijheid komt verdachte snel tot zelfsturend gedrag gericht op directe behoeftebevrediging, in welk gedrag hij normoverschrijdend kan zijn. Het gebruik van cannabis heeft hierbij een negatief effect. De feiten kunnen in verminderde maten aan verdachte worden toegerekend. Vanuit de risicotaxatie wordt de kans op herhaling van geweldsdelicten als hoog ingeschat wanneer er geen behandeling en de nodige interventies worden uitgevoerd. Daarom adviseren beide deskundigen verdachte langdurig en intensief klinisch te laten behandelen in een sterk gestructureerde omgeving met toezicht en ondersteuning in het functioneren van verdachte. Een dergelijke omgeving is nodig om greep te kunnen krijgen op de wisselwerking tussen zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, zijn verslavingsgevoeligheid, zijn ADHD en functioneren op zwakbegaafd niveau. Na klinische behandeling dient rekening te worden gehouden met een langer durend resocialisatietraject (beschermd wonen), waarin in kleine en voor verdachte overzichtelijke stappen structuur, toezicht en nabijheid worden afgebouwd. Bij al deze stappen is het belangrijk om zicht te houden op de verslavingsgevoeligheid van verdachte.
Behandeling binnen het kader van bijzondere voorwaarden lijkt, gelet op de eerdere hulpverlengingstrajecten, niet afdoende te zijn. Op basis van de wegingslijst PIJ-maatregel wordt geadviseerd om verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren, met als voorwaarde dat verdachte zich laat behandelen in een residentiële setting als de [instelling] , of een soortgelijke instelling elders. Mocht verdachte zich alsnog niet kunnen houden aan de gestelde voorwaarden en/of terugvallen in delictgedrag, resteert een behandeling in een gesloten JJI-setting in het kader van de PIJ-maatregel.
De Raad heeft in haar advies van 10 juni 2023 eveneens geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen onder de voorwaarden dat verdachte meewerkt aan behandeling in de [instelling] , dat verdachte volgens rooster naar dagbesteding, scholing of werk toegaat, dat verdachte inzicht geeft in zijn middelengebruik en meewerkt aan urinecontroles, dat verdachte meewerkt aan begeleiding rondom een passende woonplek of plaatsing in een begeleid wonen traject en dat verdachte meewerkt aan coaching, ambulante begeleiding en vervolgbehandelingen. De Raad adviseert bovendien voornoemde voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ter terechtzitting hebben de Raad en de jeugdreclassering gepersisteerd bij het ingediende rapport van de Raad van 10 juni 2023.
De rechtbank kan zich met bovenstaande conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank zal, gelet op de adviezen van de deskundigen en de duur van het voorarrest, geen langere jeugddetentie opleggen dan de duur die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 204 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Maatregel
Gelet op de bevindingen van de deskundigen is het naar het oordeel van de rechtbank onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Om het recidiverisico te verminderen is de rechtbank - in het verlengde van de bevindingen van de deskundigen - van oordeel dat verdachte langdurige zorg in de vorm van structuur, begeleiding en behandeling nodig heeft. Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf acht de rechtbank ontoereikend, gelet op de eerdere hulpverleningstrajecten. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel biedt de meeste garanties voor het uitvoeren van de geadviseerde behandeling en zal functioneren als 'stok achter de deur'. Mocht verdachte zich aan de voorwaarden onttrekken of opnieuw strafbare feiten plegen dan kan de behandeling in een verplicht kader van een PIJ maatregel worden voortgezet.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJmaatregel als genoemd in de artikel 77s Wetboek van Strafrecht is voldaan, aangezien bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het bewezen verklaarde een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Daarnaast eisen de ernst van de begane feiten, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de Raad geadviseerd, een en ander zoals hieronder opgenomen in het dictum. De rechtbank zal deze voorwaarden niet aanvullen met een contactverbod met aangever [slachtoffer] . De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding omdat verdachte na de overval op geen enkele wijze contact heeft gezocht met aangever. De rechtbank zal de proeftijd, zoals geadviseerd, vaststellen op twee jaren. De rechtbank zal voorts bevelen dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn omdat er, gelet op de documentatie van verdachte en het recidiverisico, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.