ECLI:NL:RBNNE:2023:2738

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
18-153203-22 18-244105-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 6 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 18/153203-22 en 18/244105-22. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 2004, veroordeeld voor diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte is samen met medeverdachten op 24 april 2022 in Assen overgegaan tot de diefstal van meerdere lachgastanks, waarbij hij de aangever heeft vastgepakt en bedreigd met een mes. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangever voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van getuigen en het aantreffen van een mes op de plaats delict. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de overval wettig en overtuigend bewezen.

Daarnaast werd de verdachte op 26 september 2022 aangehouden met een vuurwapen in zijn schoudertas. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking van de tas onrechtmatig was, en oordeelde dat de politie bevoegd was om de tas te doorzoeken. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 204 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische problemen, langdurige zorg en behandeling nodig heeft.

De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de aangever, voor zowel materiële als immateriële schade, en heeft het in beslag genomen vuurwapen en munitie onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit een voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummers 18/153203-22; 18/244105-22 (ttz gev.).
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juli 2023 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.H. Wormhoudt, advocaat te Ruinerwold. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

18/153203-22
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2022 te Assen op of aan de openbare weg, te weten de [adres] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere lachgas-tanks in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
  • het stevig beetpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] ,
  • het vasthouden en/of tonen van een mes aan die [slachtoffer] en/of een mes tegen debuik van die [slachtoffer] te houden en/of te duwen en/of
  • die [slachtoffer] (dreigend) de woorden toe te voegen ‘Niks doen ik tjoek je neer’.
18/244105-22
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2022 te Assen, althans in de gemeente Assen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (van het merk Walther, model PP, kaliber 9 mm kort) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/153203-22 en onder parketnummer 18/244105-22 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe overeenkomstig zijn pleitnota - het volgende aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van parketnummer 18/153203-22
Gelet op de stukken in het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte zich, al dan niet tezamen en in vereniging, schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. Het bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de overval is enkel en uitsluitend gestoeld op de verklaring van aangever [slachtoffer] . Immers, de medeverdachten verklaren niet of nauwelijks en de overige verklaringen in het dossier zijn niet relevant voor de betrokkenheid van verdachte. De getuigen hebben bovendien zelf niets gezien. Ook op basis van het NFI-rapport kan niet worden vastgesteld dat verdachte een mes bij zich had. Op het aangetroffen mes zat immers niet verdachte’s DNA. Tot slot is niet gebleken dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Ten aanzien van parketnummer 18/244105-22
De politieambtenaar was niet bevoegd tot het openen en doorzoeken van de schoudertas van verdachte. Artikel 55b Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geeft bij een aanhouding van een verdachte de bevoegdheid tot het doorzoeken van een tas, indien dit noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit van die verdachte. In deze zaak was echter geen enkele onduidelijkheid over de identiteit van verdachte, hetgeen maakt dat aan de eisen van artikel 55b Sv niet is voldaan. Dat betekent dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Als gevolg van dit vormverzuim dient het aantreffen van het vuurwapen te worden uitgesloten als bewijs. De overige op vondst gebaseerde bewijsmiddelen, zoals de verklaring van verdachte, dienen eveneens te worden uitgesloten voor het bewijs als fruits of the poisonous tree. Gelet op het vorenstaande dient verdachte bij gebrek aan bewijs te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Oordeel van de rechtbank
18/153203-22
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/153203-22 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 22 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik erken dat ik aangever [slachtoffer] heb gebeld en dat ik met hem op 24 april 2022 heb afgesproken. Ik ben uiteindelijk samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar aangever toegegaan. Ik heb op een gegeven moment aangever bij zijn kraag gepakt en ik heb hem geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2022,opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers 2022102047 en 2022149027 (INDONESIE/NN3R022049) d.d. 25 juli 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op zondag 24 april 2022 appte een persoon dat hij een nieuwe tank wilde. Hij appte dat ik moest rijden naar de [adres] in Assen. Ik reed vervolgens naar de [adres] . Ik appte dat ik hem niet zag en hij stuurde een foto van de plek waar ik heen moest. Dit bleek de [adres] . Ik zag de persoon daar staan. Het is een licht getinte jongen met krullend haar. Ik schat hem zoals gezegd rond de 20. Hij heeft een duidelijk Antilliaans dan wel Surinaams accent. Ik stopte en liep de auto uit om de schuifdeur van mijn auto te openen. Ik pakte een volle lachgastank en ik zag dat er iemand op mij af kwam. Toen ik nog met mijn lichaam half in mijn auto hing, voelde ik dat ik werd beetgepakt door de jongen met de krullen. Hij pakte mij stevig vast en hij zei: "Ik hoef je geld niet, ik wil alleen je tanks. Jij bent toch verzekerd”. Ik probeerde hem weg te duwen en zag dat hij een mes in zijn handen had. Ik stapte weg en de jongen met de krullen pakte mij weer beet en hij dreigde: "Niks doen ik tjoek je neer." Ik weet dat dat de straattaal is voor neersteken. Ik zei direct tegen hem: "Pak alles en ga gewoon weg”. Kort hierop sprintte de man met de krullen naar de Citroen en stapte voor in de auto op de passagiersstoel waarna de auto met hoge snelheid en met spinnende wielen wegreed in de richting van de [adres] . Ik heb toen ze weg waren een mes bij mijn auto gevonden die ik u ter beschikking stel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 11 mei 2022,opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
A= Bij de overval zijn er ongeveer 10 lege tanks meegenomen, maar ook zeker 10 volle. Niet meer als 25 tanks in totaal.
V= Is er tijdens de overval nog iets gezegd, behalve dan wat de jongen met de krullen tegen jou zei. Zijn er bijvoorbeeld namen genoemd?
A= [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren verdacht rustig. Zij kregen eerder de opdracht van die jongen met die krullen. [medeverdachte 1] zat de hele tijd in de auto en keerde de auto ook. [medeverdachte 2] pakte mijn auto leeg. Zowel [medeverdachte 2] als die jongen met die krullen had een mes. Ze hadden een hele set messen, een keukenset messen. Er is een mes achter gebleven. Het is een blauw mes, het lijkt op marmer, maar is een print. Er werd nog door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] gezegd, toen ze mijn sleutel uit het contact wilden halen, dat er gekeken moest worden of mijn auto niet op het stuurslot stond. Die jongen met die krullen hield zijn mes tegen mijn buik. Hij duwde het mes ook een paar keer aan. Ik was bang dat hij het mes zou gebruiken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2022,opgenomen op pagina 31 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 1] :
Het op 24 april 2022 in beslag genomen mes is op de plaats delict aangetroffen door de aangever. Hij heeft het mes met een servet beetgepakt op het lemmet.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 14 juni 2022,aanvullend opgenomen, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 2] :
Onderzoek steekwapen (mes) met SIN AAPK4151NI
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen: Ik zag dat het een mes met een grijs heft en een grijs gemêleerd lemmet betrof. Ik zag dat het mes enigszins bevuild was.
Ik heb het heft van het mes bemonsterd op humane biologische sporen.
Ik heb het spoor veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAPQ5327NL, verpakt en verzegeld.
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2022.07.05.099, d.d. 21 september 2022, aanvullend opgenomen, opgemaakt door S. Smit, MSc, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
AAPQ5327NL#01 heft van het mes
Tabel 4 Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
AAPQ5327NL#01 minimaal drie personen
(heft van het mes) een relatief grote hoeveelheid DNA:
- verdachte [medeverdachte 2]
DNA-mengprofiel AAPQ5327NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [medeverdachte 2] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met als bijlagen een extractie rapport op pagina 34 tot en met 37) d.d. 22 juni 2022, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 3] :
Ik deed onderzoek naar de inhoud van een mobiele telefoon van verdachte [medeverdachte 2] . Ik zag dat in de internetbrowser gezocht was naar de volgende onderwerpen, waarbij de tekst letterlijk is overgenomen; 22 april 2022 lachgas
25 april 2022 politie assen, politie assen beroving
26 april 2022 overval lachgas koerier assen, overval lachgas, lachgas
28 april 2022 lachgas tanks assen
29 april 2022 lachgas tanks inleveren, lachgas tanks telefoonnummer assen
02 mei 2022 lachgas kopen groor
20 juni 2022 politie assen man aangehouden, politie nieuws beroving lachgas assen, politie nieuws assen, politie assen inval marsdijk, politie nieuws beroving lachgas assen
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 juni 2022, opgenomen op pagina 260 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
V: Heb je enig idee waar het over kan gaan?
A: Als het goed is hebben 3 mensen iemand bestolen van lachgas. Ik hoorde van [medeverdachte 1] dat er iets was gebeurd aan de [adres] . Toen hij mij naar huis bracht zag ik lachgastanks in de auto van [medeverdachte 1] . V: Wie zijn jouw vrienden?
A: Ik was heel veel bij [medeverdachte 1] . Het komt door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een jongen met krulletjes een negertje tussen de 17 en 19 jaar oud.
V: Wat weet jij van de beroving?
A: Ze waren met z’n drieën in de straat waar ze ook wonen en hebben daar iemand beroofd. Ze vertelden tegen mij dat ze lachgastanks hadden en ik vroeg aan ze waar ze vandaan kwamen. Ik zag dat er lachgastanks in de auto lagen. [naam 4] en [medeverdachte 1] vertelden dat ze iemand hadden beroofd. Het was [naam 4] zijn idee en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren eigenlijk de uitvoerders.
V: Volgens onderzoek was jouw vriend [medeverdachte 1] daar ook bij betrokken. Wat kun je verklaren over zijn aandeel?
A: Ik weet alleen dat ze de leverancier klem hebben gezet. Ik hoorde dat van [medeverdachte 1] .
Bewijsoverwegingen
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer] is overvallen, waarbij meerdere lachgastanks zijn meegenomen. Aangever is tijdens de overval door verdachte vastgepakt en bedreigd met een mes. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Steunbewijs
De rechtbank stelt, anders dan de raadsman, vast dat de verklaring van aangever [slachtoffer] voldoende bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. De aangifte wordt allereerst ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij met aangever had afgesproken en dat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar aangever is toegegaan. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij op dat moment geweld heeft gebruikt richting aangever [slachtoffer] . Voorts vindt de verklaring van aangever, dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] messen bij zich hadden, direct steun in het aantreffen van een mes op het plaats delict, waarop het DNA van medeverdachte [medeverdachte 2] is aangetroffen. Tot slot wordt de verklaring van aangever, dat hij op die dag beroofd is door verdachte en de medeverdachten, ondersteund door de berichten op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] en de verklaring van getuige [getuige 1] .
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De verklaring van verdachte, dat hij niet wist dat aangever [slachtoffer] werd overvallen, wordt naar het oordeel van de rechtbank weersproken door de bewijsmiddelen en is daarom ongeloofwaardig. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer] volgt dat verdachte aangever heeft vastgepakt en bedreigd terwijl medeverdachte [medeverdachte 2] de lachgastanks wegnam. Medeverdachte [medeverdachte 1] zat klaar in de auto en reed na de overval met spinnende wielen weg. Het is daarom naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig dat verdachte niet wist dat aangever [slachtoffer] werd overvallen. Dat oordeel wordt versterkt door de verklaring van getuige [getuige 1] . Zij verklaart immers dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen een lachgaskoerier hebben overvallen. Dat getuige [getuige 1] met [naam 4] verdachte bedoelde, blijkt voldoende uit de beschrijving die getuige [getuige 1] geeft van [naam 4] . Dat getuige [getuige 1] niet aanwezig was bij de overval doet daarnaast niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Zij kent immers aangever [slachtoffer] niet en kan daarom enkel van de verdachten hebben gehoord wat er die dag is gebeurd.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
18/244105-22
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/244105-22 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 22 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik had op 26 september 2022 een vuurwapen in mijn schoudertas.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2022,opgenomen op pagina 30 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022253616 d.d. 8 december 2022, inhoudende als relaas van verbalisant [naam 5] :
Wij kwamen ter plaatse aan de [adres] in Assen. Ik zag verdachte [verdachte] aan een tafel zitten. Ik vertelde aan hem dat hij was aangehouden voor het overtreden van zijn schorsende voorwaarden. Ik zag dat hij nog een tasje om zijn schouders had, die hebben wij voordat we de boeien aanlegden, van zijn schouder gehaald. Wij hebben hem vervolgens in ons dienstvoertuig gezet. Verbalisant [naam
6] heeft vervolgens een vervoersfouillering uitgevoerd bij verdachte. Ik heb vervolgens zijn schoudertas bekeken. Ik deed een rits open van de tas en zag direct een zwart vuurwapen, of gelijkend voorwerp in zijn tas.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 3 oktober 2022, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [naam 7] :
Op maandag 26 september 2022 te 10:20 uur zijn goederen inbeslaggenomen. Bij het wapen werden een bijpassend patroonmagazijn en patronen aangeleverd.
WERKING WAPEN
Met het wapen werden bij team WME proefschoten afgevuurd. Het wapen functioneert naar behoren. Het inbeslaggenomen voorwerp is een semi-automatisch centraalvuur pistool geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
SAMENGESTELD PISTOOL
Het pistool bestaat uit meerdere onderdelen die op een later tijdstip bij elkaar zijn gevoegd tot een werkend vuurwapen. De slede is geproduceerd door de firma Walther als model PP. De greep is geproduceerd in Hongarije door de firma FEG (Fegyver- es Gepgyar) als het model PA-63 welke een afgeleide is van de Walther model PP. De loop is een verlengd model voorzien van "trekken en velden" en aan het uiteinde voorzien van uitwendig schroefdraad ter opname van een geluiddemper.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank volgt het verweer van de raadsman, dat er geen bevoegdheid was om de schoudertas van verdachte te doorzoeken en derhalve het aantreffen van het wapen dient te worden uitgesloten van het bewijs, niet. Artikel 7 lid 4 Politiewet 2012 geeft immers een ambtenaar van de politie de bevoegdheid een te vervoeren persoon aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar voor de veiligheid van de politieambtenaren of voor anderen kunnen vormen, alsmede daartoe de voorwerpen te onderzoeken die betrokkene bij zich draagt of met zich mee voert (een zogeheten veiligheidsfouillering).
De rechtbank wil daarbij ten overvloede opmerken dat het volstrekt onverantwoordelijk was geweest als de politieambtenaar de schoudertas van verdachte niet had onderzocht voordat zij hem hadden vervoerd. Te meer omdat verdachte zich opvallend gedroeg tijdens de aanhouding en zich vervolgens ook begon te verzetten. De politieambtenaren hadden zichzelf en anderen ernstig in gevaar kunnen brengen als zij niet eerst de schoudertas hadden doorzocht.
De rechtbank acht, gelet op het aantreffen van het vuurwapen en de bekennende verklaring van verdachte, het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder parketnummer 18/153203-22 en onder parketnummer 18/244105-22 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
18/153203-22
hij op 24 april 2022 te Assen op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere lachgastanks, die geheel aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit:
  • het stevig beetpakken en vasthouden van die [slachtoffer] ,
  • het vasthouden en tonen van een mes aan die [slachtoffer] en
  • die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen `Niks doen ik tjoek je Neer’.
18/244105-22
hij op 26 september 2022 te Assen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (van het merk Walther, model PP) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/153203-22diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Parketnummer 18/244105-22handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 204 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna:
PIJ-maatregel) wordt opgelegd onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, aangevuld met de voorwaarde dat verdachte geen contact mag hebben met aangever [slachtoffer] . Voorts heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, zich niet verzet tegen het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De raadsman ziet echter geen meerwaarde in het opleggen van een contactverbod met aangever [slachtoffer] . Verdachte heeft sinds 24 april 2022 op geen enkele wijze contact gezocht met aangever [slachtoffer] .
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages door de psychiater, psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , aangever [slachtoffer] , in de avonduren en op de openbare weg, overvallen. Bij die overval heeft verdachte aangever [slachtoffer] vastgepakt en bedreigd met een mes. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft vervolgens de lachgastanks meegenomen en in de auto van verdachte gestopt, waarna medeverdachte [medeverdachte 1] met een hoge snelheid en spinnende wielen is weggereden. Door aldus te handelen hebben de verdachten op grove wijze inbreuk gemaakt op het vertrouwen en de lichamelijke integriteit van aangever [slachtoffer] . De situatie moet voor aangever erg bedreigend en beangstigend zijn geweest. Verdachte heeft door zijn handelen er daarnaast blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Voorts heeft verdachte een vuurwapen met
bijbehorende munitie voorhanden gehad, terwijl hij aanwezig was op de locatie van zijn dagbesteding. Verdachte was bovendien op dat moment door de rechtbank geschorst onder voorwaarden. Dat heeft hem er blijkbaar niet van weerhouden met een vuurwapen de openbare weg op te gaan. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen met munitie brengt grote veiligheidsrisico’s met zich mee. Het verhoogt het risico op levensbedreigende geweldsdelicten: wapenbezit leidt immers meer dan eens tot wapengebruik, waarbij (dodelijke) slachtoffers kunnen vallen. Daar komt bij dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over de herkomst van het wapen. Het betreft in beide gevallen ernstige feiten en de rechtbank rekent deze feiten verdachte dan ook zwaar aan. Ook rekent de rechtbank verdachte aan dat hij nog steeds geen verantwoordelijkheid neemt voor de overval op aangever [slachtoffer] .
Persoon van verdachte
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische rapportage van 29 mei 2023 opgemaakt door E.L.G. Heinsman-Carlier, psychiater, en de psychologische rapportage van 2 januari 2023 opgemaakt door Mw. P.M.A. van Oss, GZ-psycholoog.
De conclusie van beide rapporten luidt, zakelijk weergegeven, dat er bij verdachte - ook ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - sprake is van een ernstige vorm van ADHD van het gecombineerde type, een normoverschrijdende gedragsstoornis en functioneren op zwakbegaafd niveau. Daarnaast is er ook sprake van een stoornis in cannabisgebruik, matig in een gereguleerde omgeving. De psycholoog acht ook een oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD) bij verdachte aanwezig. Vanuit zijn problematiek heeft verdachte moeite met het overzien van complexe situaties en kan hij onder druk problemen hebben met het reguleren van zijn emoties. Zonder de aanwezigheid van een duidelijke structuur, ondersteuning en nabijheid komt verdachte snel tot zelfsturend gedrag gericht op directe behoeftebevrediging, in welk gedrag hij normoverschrijdend kan zijn. Het gebruik van cannabis heeft hierbij een negatief effect. De feiten kunnen in verminderde maten aan verdachte worden toegerekend. Vanuit de risicotaxatie wordt de kans op herhaling van geweldsdelicten als hoog ingeschat wanneer er geen behandeling en de nodige interventies worden uitgevoerd. Daarom adviseren beide deskundigen verdachte langdurig en intensief klinisch te laten behandelen in een sterk gestructureerde omgeving met toezicht en ondersteuning in het functioneren van verdachte. Een dergelijke omgeving is nodig om greep te kunnen krijgen op de wisselwerking tussen zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, zijn verslavingsgevoeligheid, zijn ADHD en functioneren op zwakbegaafd niveau. Na klinische behandeling dient rekening te worden gehouden met een langer durend resocialisatietraject (beschermd wonen), waarin in kleine en voor verdachte overzichtelijke stappen structuur, toezicht en nabijheid worden afgebouwd. Bij al deze stappen is het belangrijk om zicht te houden op de verslavingsgevoeligheid van verdachte.
Behandeling binnen het kader van bijzondere voorwaarden lijkt, gelet op de eerdere hulpverlengingstrajecten, niet afdoende te zijn. Op basis van de wegingslijst PIJ-maatregel wordt geadviseerd om verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren, met als voorwaarde dat verdachte zich laat behandelen in een residentiële setting als de [instelling] , of een soortgelijke instelling elders. Mocht verdachte zich alsnog niet kunnen houden aan de gestelde voorwaarden en/of terugvallen in delictgedrag, resteert een behandeling in een gesloten JJI-setting in het kader van de PIJ-maatregel.
De Raad heeft in haar advies van 10 juni 2023 eveneens geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen onder de voorwaarden dat verdachte meewerkt aan behandeling in de [instelling] , dat verdachte volgens rooster naar dagbesteding, scholing of werk toegaat, dat verdachte inzicht geeft in zijn middelengebruik en meewerkt aan urinecontroles, dat verdachte meewerkt aan begeleiding rondom een passende woonplek of plaatsing in een begeleid wonen traject en dat verdachte meewerkt aan coaching, ambulante begeleiding en vervolgbehandelingen. De Raad adviseert bovendien voornoemde voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ter terechtzitting hebben de Raad en de jeugdreclassering gepersisteerd bij het ingediende rapport van de Raad van 10 juni 2023.
De rechtbank kan zich met bovenstaande conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank zal, gelet op de adviezen van de deskundigen en de duur van het voorarrest, geen langere jeugddetentie opleggen dan de duur die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 204 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Maatregel
Gelet op de bevindingen van de deskundigen is het naar het oordeel van de rechtbank onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Om het recidiverisico te verminderen is de rechtbank - in het verlengde van de bevindingen van de deskundigen - van oordeel dat verdachte langdurige zorg in de vorm van structuur, begeleiding en behandeling nodig heeft. Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf acht de rechtbank ontoereikend, gelet op de eerdere hulpverleningstrajecten. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel biedt de meeste garanties voor het uitvoeren van de geadviseerde behandeling en zal functioneren als 'stok achter de deur'. Mocht verdachte zich aan de voorwaarden onttrekken of opnieuw strafbare feiten plegen dan kan de behandeling in een verplicht kader van een PIJ maatregel worden voortgezet.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJmaatregel als genoemd in de artikel 77s Wetboek van Strafrecht is voldaan, aangezien bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het bewezen verklaarde een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Daarnaast eisen de ernst van de begane feiten, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de Raad geadviseerd, een en ander zoals hieronder opgenomen in het dictum. De rechtbank zal deze voorwaarden niet aanvullen met een contactverbod met aangever [slachtoffer] . De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding omdat verdachte na de overval op geen enkele wijze contact heeft gezocht met aangever. De rechtbank zal de proeftijd, zoals geadviseerd, vaststellen op twee jaren. De rechtbank zal voorts bevelen dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn omdat er, gelet op de documentatie van verdachte en het recidiverisico, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] , bijgestaan door mr. M.M. Wiersema, advocaat te Assen, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De raadsvrouw heeft namens de benadeelde partij de vordering op de terechtzitting gewijzigd en vordert thans een bedrag van € 800,- ter vergoeding van materiële schade en € 750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voldoende is onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komt. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te passen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wat dient te leiden tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde en zal deze schadepost dan ook toewijzen. De rechtbank zal met betrekking tot de hoeveelheid gestolen lachgastanks aansluiten bij de verklaring van aangever [slachtoffer] bij de politie, namelijk dat er 10 volle en 10 lege lachgastanks zijn gestolen. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig de gewijzigde vordering, € 800,- toewijzen aan materiële schade (10 x € 50,- en 10 x € 30,-).
Vaststaat ook dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de stukken blijkt dat bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is geconstateerd. De gevorderde schadevergoeding van € 750,- acht de rechtbank billijk en zal daarom worden toegewezen.
Concluderend wordt een bedrag van € 800,- toegewezen aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig is zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling op nihil stellen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen vuurwapen en de munitie dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het inbeslaggenomen vuurwapen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het feit onder parketnummer 18/244105-22 met behulp van het vuurwapen is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Voorts acht de rechtbank de inbeslaggenomen munitie eveneens vatbaar voor onttrekking aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit van munitie in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/153203-22 en onder parketnummer 18/244105-22 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 204 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt, dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde meewerkt aan behandeling in de [instelling] of een soortgelijke instelling, zolang de [instelling] en de jeugdreclassering dit nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld; 2. dat de veroordeelde volgens rooster onderwijs volgt en/of een andere dagbesteding of werk heeft;
3. dat veroordeelde inzicht geeft in zijn middelengebruik en meewerkt aan de afname vanurinecontroles, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
4. dat veroordeelde meewerkt aan begeleiding rondom een passende woonplek of plaatsing in eenbegeleid wonen traject, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
5. dat veroordeelde meewerkt aan coaching, ambulante begeleiding en/of vervolgbehandeling, zolangen indien de jeugdreclassering dit nodig acht.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneenof meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/153203-22
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil. Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.550 (zegge: duizend vijfhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 800,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:

- 1 STK Wapen 117 (1530891); - 6 STK Patroon (1542291).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter tevens kinderrechter, mr. H.R. Eising en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juli 2023.