ECLI:NL:RBNNE:2023:2692

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
18-149194-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit en water

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het telen en bewerken van hennep, alsook van diefstal van elektriciteit en drinkwater. De verdachte, geboren in 1987 en woonachtig in Emmen, werd bijgestaan door advocaat mr. A.M. Veld, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen. De tenlastelegging omvatte drie hoofdpunten: het telen van hennep in de periode van 1 maart tot en met 13 april 2021, de diefstal van elektriciteit van een bedrijf in dezelfde periode, en de diefstal van water van een ander bedrijf in de periode van 1 januari 2019 tot en met 13 april 2021.

Tijdens de zitting op 23 juni 2023 heeft de verdachte bekend, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, met inachtneming van de bekennende verklaring van de verdachte en aanvullend bewijs uit het dossier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en daarbij illegaal elektriciteit en water heeft afgenomen, wat niet alleen financieel nadelig was voor de betrokken bedrijven, maar ook gevaarlijke situaties kon opleveren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 180 uren. De gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafvervolging, wat heeft geleid tot een aangepaste strafmaat. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18.149194.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Veld, advocaat te Assen
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 maart tot en met 13 april 2021 te [adres] , gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand/perceel aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 14130,6 gram hennep en/of ongeveer 198, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 13 april 2021, te
[adres] , gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, hoeveelheden en/of een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 13 april 2021 te
[adres] , gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, hoeveelheden en/of een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het bedrijf [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
De rechtbank constateert dat in de periode in het onder 1 ten laste gelegde feit slechts één jaartal staat genoemd. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo dat aan verdachte onder 1 ten laste is gelegd de periode van 1 maart 2021 tot en met 13 april 2021. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een langere periode ten laste is gelegd dan de periode waarin de aangetroffen hennepkwekerij in de woning zou zijn geweest. De onder 2 ten laste gelegde periode kan, voor zover die periode langer duurt dan de onder 1 ten laste gelegde periode, naar het oordeel van de raadsvrouw niet wettig en overtuigend worden bewezen zodat verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 juni 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij
d.d. 14 april 2021, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021077034 d.d. 13 juli 2021, inhoudend het relaas van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat op het dak van het garagegedeelte van het pand waar de hennepkwekerij op 13 april 2021 is aangetroffen in de maanden januari 2021 en februari 2021 - als gevolg van warmteverlies - aanzienlijk minder sneeuw lag dan de omliggende daken rondom voornoemd pand. Voorts stelt de rechtbank uit de door [bedrijf 1] verrichte spannings- en netmetingen in de periode 17 maart 2021 tot en met 24 maart 2021 vast dat er een ongebruikelijk spanningsverloop is gemeten dat enkel kan zijn veroorzaakt door de dienstleiding van het adres aan de [adres]
. Uit het voorgaande, in samenhang met de bekennende verklaring van verdachte, leidt de rechtbank af dat de aangetroffen hennepkwekerij in ieder geval in de ten laste gelegde periode van 1 maart 2021 tot en met 13 april 2021 in werking is geweest en ten behoeve van de exploitatie van die hennepkwekerij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 april 2021 op illegale wijze stroom is afgenomen. Nu niet op basis van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte en de onbekend gebleven medeverdachten ook in de periode vóór 1 januari 2021 op illegale wijze stroom hebben afgenomen zal de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde een kortere periode bewezen verklaren dan is tenlastegelegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 1 maart 2021 tot en met 13 april 2021 te [adres] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt, in een pand aan de [adres] , een hoeveelheid van in totaal 14130,6 gram hennep en 198 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2
hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 april 2021, te
[adres] , tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid stroom, die geheel aan [bedrijf 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 13 april 2021 te
[adres] , tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid water, die geheel aan het bedrijf [bedrijf 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
diefstal door twee of meer verenigde personen; 3. diefstal door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen omtrent een eventueel aan verdachte op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste gelegd en bewezen verklaard is dat verdachte samen met anderen in een pand, grenzend aan zijn woning aan de [adres] , hennep heeft geteeld en bewerkt. Op 13 april 2021 heeft de politie een volledig ingerichte hennepkwekerij aangetroffen waar op dat moment in totaal 198 hennepplanten stonden. Daarnaast is in de onder de hennepkwekerij gelegen garage een hoeveelheid van in totaal 14130,6 gram reeds geoogste hennep aangetroffen. Door het telen en bewerken van hennep heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de illegale handel in en verspreiding van softdrugs. Daarmee is verdachte voorbijgegaan aan het gegeven dat softdrugs zoals hennep stoffen zijn die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade aan de gezondheid en dat hennepteelt veelal gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich samen met anderen daarnaast schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit en drinkwater ten behoeve van de exploitatie van de hennepkwekerij. Door het illegaal afnemen van elektriciteit en drinkwater worden niet alleen de energiemaatschappij en het drinkwaterbedrijf financieel benadeeld maar dit leidt - in het geval van het illegaal afnemen van stroom - vaak ook tot gevaarlijke situaties, zoals kortsluiting en brand. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is gehoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zaal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat wordt voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan dergelijke strafbare feiten en acht daarom oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2023.
Mr. H. Supèr is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.