ECLI:NL:RBNNE:2023:2682

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
188395
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herstel in gezag over minderjarige met gegronde vrees voor verwaarlozing

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om haar te belasten met het gezag over haar minderjarige kind, [de minderjarige]. De moeder, die eerder in een onveilige situatie verkeerde, heeft aangegeven dat zij haar leven op orde heeft en een veilige omgeving kan bieden voor [de minderjarige]. De GI, die momenteel het gezag uitoefent, heeft echter verweer gevoerd en betoogd dat het in het belang van [de minderjarige] is om bij de pleegouders te blijven wonen, waar hij al meer dan drie jaar verblijft en zich goed ontwikkelt.

De rechtbank heeft de belangen van [de minderjarige] vooropgesteld en vastgesteld dat er gegronde vrees bestaat dat zijn belangen verwaarloosd zouden worden als de moeder met het gezag wordt belast. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de voorgeschiedenis van de ouders, de huidige stabiliteit in het leven van [de minderjarige] en de positieve ontwikkeling die hij doormaakt in het pleeggezin. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen, omdat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij zijn huidige opvoedingssituatie kan voortzetten.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de moeder recht heeft op contact met [de minderjarige] en dat er mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de bezoekregeling, maar dat dit in overleg met de GI en de pleegouders moet gebeuren. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten in hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/188395 / FA RK 23-448
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 30 juni 2023
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y. Schippers, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
de gecertificeerde instelling
[de GI],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
hierna ook aan te duiden als: de GI.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de pleegouders] ,
hierna ook te noemen: de pleegouders,
en
[de vader] ,
hierna ook te noemen: de vader.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de moeder, ontvangen op 3 maart 2023;
- een bericht met bijlagen van de moeder, ontvangen op 27 maart 2023;
- een e-mailbericht met bijlage van de GI, ontvangen op 20 april 2023;
- een e-mailbericht met bijlagen van de GI, ontvangen op 23 mei 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. Schippers;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
- de pleegouders;
- [de vader] ;
- [vertegenwoordiger van de RvdK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK).

2.Feiten

2.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] de minderjarige [de minderjarige] geboren (hierna ook te noemen: [de minderjarige] ).
2.2.
Bij beschikking van [datum] heeft de rechtbank de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] , die ten tijde van de beschikking nog niet geboren was. De moeder was, net als de vader van [de minderjarige] , op dat moment nog minderjarig.
2.3.
[de minderjarige] is in 2020 bij de pleegouders komen wonen.
2.4.
De moeder is op [datum] gehuwd met [naam] . De moeder en [naam] zijn de ouders van [naam] , geboren op [geboortedatum] en [naam] , geboren op [geboortedatum] , over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. [naam] heeft onder toezicht gestaan van [de GI] . Deze ondertoezichtstelling is geëindigd op [datum] .

3.Verzoeken

3.1.
De moeder heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] ;
II. de voogdij van de GI over [de minderjarige] te beëindigen ingevolge artikel 1:281, eerste lid, onder b, Burgerlijk Wetboek (BW) juncto artikel 1:281, tweede lid, BW, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden;
III. voorts te bepalen dat er in het kader van de ondertoezichtstelling casu quo uithuisplaatsing van [de minderjarige] toegewerkt wordt naar terugplaatsing bij de moeder;
IV. te bepalen dat de contactmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] worden uitgebreid, waarbij de contactmomenten vaker bij de moeder thuis zullen plaatsvinden, een en ander in goed overleg met de GI.
3.2.
De GI heeft verweer gevoerd en is van mening dat de verzoeken van de moeder moeten worden afgewezen.

4.Standpunten

Standpunt van de moeder
4.1.
De moeder heeft veel meegemaakt. Zij heeft een belast verleden, waarvoor zij behandeld is. De moeder heeft aan zichzelf gewerkt en werkt goed samen met diverse hulpverleners. Op het moment dat [de minderjarige] werd geboren, was de moeder nog minderjarig. Zij bevond zich destijds in een onveilige situatie. Inmiddels heeft de moeder haar leven op de rit. Zij woont samen met haar echtgenoot en hun twee kinderen. Het is voor de moeder onduidelijk waarom [de minderjarige] niet bij haar kan wonen. De moeder wil graag met het gezag over [de minderjarige] belast worden. Zij geeft aan dat zij [de minderjarige] een veilige en stabiele omgeving kan bieden. De moeder begrijpt dat [de minderjarige] niet van de een op de andere dag bij haar kan worden teruggeplaatst, maar dat dit stapsgewijs moet plaatsvinden. Ten aanzien van de omgang met [de minderjarige] geeft de moeder aan dat zij graag uitbreiding hiervan wil. Zij wil [de minderjarige] vaker zien en wil ook graag dat hij vaker bij haar thuis komt, zodat hij zijn [familie] beter leert kennen.
Standpunt van de GI
4.2.
De GI geeft aan dat [de minderjarige] een mooie ontwikkeling laat zien. Hij heeft een fijne, vertrouwde plek gekregen binnen het pleeggezin. De pleegouders zijn de belangrijkste hechtingsfiguren voor [de minderjarige] . De pleegouders hebben een goede verstandhouding met zowel de moeder als met de vader en de bezoekregeling verloopt goed. [de minderjarige] is gebaat bij de continuïteit en stabiliteit die de huidige situatie hem biedt. [de minderjarige] verblijft ruim drie jaar in het huidige pleeggezin en maakt, na een moeilijke start, een positieve ontwikkeling door. Bij [de minderjarige] is sprake van een belangrijke periode in zijn ontwikkeling, waarbij hij zich nu voor langere tijd kan hechten aan een betrouwbare en emotioneel stabiele opvoeder namelijk, zijn huidige pleegmoeder en pleeggezin. Het is niet in zijn belang dat de veiligheid die hij nu ervaart, wordt weggenomen. De GI begrijpt het verzoek van de moeder, nu het beter met haar gaat en er geen gedwongen hulp meer nodig is in haar thuissituatie. Dit betekent niet dat er geen zorgen meer bestaan over de (opvoedings)situatie bij de moeder. Bovendien is de huidige situatie bij de moeder slechts een onderdeel dat betrokken moet worden bij het beoordelen van het verzoek van de moeder en is dit onderdeel bovendien niet van doorslaggevende betekenis. De GI is van mening dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat de moeder het gezag over hem krijgt met daarbij het kennelijke doel dat hij bij de moeder gaat wonen. Dit zou betekenen dat er direct een ondertoezichtstelling moet komen en een machtiging tot uithuisplaatsing. Ten aanzien van de bezoekregeling is de GI van mening dat dit een dynamisch proces is, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat. Vanaf [datum] gold een bezoekregeling voor de ouders gelijktijdig, waarbij zij anderhalf uur omgang hadden met [de minderjarige] . Sinds [datum] is dit op verzoek van de moeder gewijzigd naar een aparte omgangsregeling, waarbij beide drie kwartier (op dezelfde dag) omgang hebben per maand. De moeder stelt zich op het standpunt dat zij niet gelijktijdig met de vader omgang kan hebben. De omgang verliep met de ouders samen altijd goed. Sinds [datum] vindt de omgang bij de pleegouders thuis plaats. De moeder heeft de afgelopen periode met regelmaat de omgang afgezegd om haar moverende redenen. Er zal door de GI steeds opnieuw gekeken moeten worden naar wat [de minderjarige] aan kan.
Standpunt van de pleegouders
4.3.
[de minderjarige] woont inmiddels al meer dan 3 jaar bij de pleegouders. Toen [de minderjarige] voor het eerst bij de pleegouders thuis kwam, was het een bang en boos jongetje. Inmiddels is hij een stuk rustiger en vrolijker geworden. Naar omstandigheden gaat het goed met [de minderjarige] . Hij laat een stijgende lijn zien in zijn ontwikkeling. De stabiliteit, voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van het pleeggezin doen hem goed. De pleegouders begrijpen dat de moeder graag voor haar eigen kind wil zorgen. [de minderjarige] is echter al zo lang onderdeel van het pleeggezin en het gaat zo goed met hem, dat de pleegouders denken dat het niet in zijn belang is om zijn leven om te gooien. De omgang met de moeder en de vader van [de minderjarige] verloopt volgens de pleegouders goed. De bezoeken vinden bij [de minderjarige] thuis plaats en dat zorgt voor minder reistijd voor [de minderjarige] en meer rust. De sfeer tijdens de bezoeken is ontspannen.
Standpunt van de vader
4.4.
De vader van [de minderjarige] sluit zich aan bij de GI en de pleegouders en geeft aan dat het erg goed gaat met [de minderjarige] in het pleeggezin. De vader heeft een goede relatie met zijn zoontje opgebouwd en het contact met de pleegouders verloopt ook naar wens. [de minderjarige] gaat, mede dankzij therapie, goed vooruit. De vader vindt het niet in het belang van [de minderjarige] om verandering te brengen in de thuissituatie van [de minderjarige] . Het zou jammer zijn om de stijgende lijn in de ontwikkeling van [de minderjarige] te doorbreken. De vader van [de minderjarige] wil (al langere tijd) graag met de moeder en de GI in gesprek om te horen waarom de bezoeken van hem en de moeder apart van elkaar moeten plaatsvinden, maar daar staat de moeder niet voor open. Hij zou evenals de moeder graag zien dat de bezoekregeling wordt uitgebreid, maar alleen als dat haalbaar is voor [de minderjarige] . Er zal samen met de GI en de pleegouders moeten worden gekeken naar de mogelijkheden.
Standpunt van de RvdK
4.5.
De RvdK geeft aan dat het risicovol is om veranderingen aan te brengen in de huidige situatie, omdat het zo goed gaat met [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft een goede plek bij de pleegouders en hij heeft betrokken ouders. De RvdK kan de GI volgen in het standpunt dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt en dat het perspectief niet steeds opnieuw ter discussie moet worden gesteld, maar zal zelf onderzoek moeten doen om een definitief standpunt in te kunnen nemen. De moeder zal moeten berusten in het feit dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij haar ligt en dat [de minderjarige] opgroeit bij de pleegouders. Mogelijk kan worden ingezet op uitbreiding van de omgang, omdat drie kwartier omgang per maand weinig is. De RvdK acht zich op dit moment echter onvoldoende geïnformeerd om aan te geven wat het meest in het belang is van [de minderjarige] . Daarvoor zou de RvdK een raadsonderzoek moeten instellen.

5.Beoordeling

Belanghebbenden
5.1.
De rechtbank heeft de pleegouders als belanghebbenden aangemerkt, omdat zij al lange tijd de zorg en opvoeding van [de minderjarige] dragen. Ook de vader is aangemerkt als belanghebbende. Hij heeft op structurele basis omgang met [de minderjarige] en zijn rechten en plichten als vader worden rechtstreeks geraakt door de beslissing van de rechtbank op de verzoeken van de moeder.
Juridisch kader
5.2.
Ingevolge artikel 1:253b lid 3 van het BW kan de tot het gezag bevoegde ouder, indien op het tijdstip waarop zij hiertoe bevoegd wordt een ander het gezag heeft, de rechtbank verzoeken haar met het gezag over het kind te belasten. Op grond van artikel 1:253b lid 5 BW wordt, wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, het verzoek slechts afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Motivering
5.3.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er in dit geval gegronde vrees bestaat dat de belangen van [de minderjarige] zullen worden verwaarloosd als het verzoek van de moeder om haar te belasten met het gezag over [de minderjarige] wordt toegewezen.
5.4.
De rechtbank acht bij de beantwoording van deze vraag het volgende van belang. [de minderjarige] is een jongen van [leeftijd] jaar oud. Hij heeft in de eerste jaren van zijn leven al veel meegemaakt. Beide ouders waren minderjarig toen hij geboren werd. Ook waren er ten tijde van de geboorte zorgen over de ouders en de (opvoedings)situatie waarin zij zich bevonden. Daarvoor is aanvankelijk hulp ingezet in de thuissituatie. Daaruit bleek [datum] dat er verschillende zorgen waren, onder meer over de emotionele beschikbaarheid van de ouders en het gebrek aan het nemen van verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . In [datum] zijn de ouders bij [hulpverlening] geplaatst. De ouders maakten daar veel ruzie in het bijzijn van [de minderjarige] en konden niet aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] en konden zijn belang niet vooropstellen. Omdat er te weinig vooruitgang en groei bij de ouders werd gezien is de behandeling in [datum] voortijdig beëindigd. Gedurende de relatief korte plaatsing is het op verschillende momenten nodig geweest interventies te plegen om de veiligheid van [de minderjarige] te kunnen waarborgen. [hulpverlening] maakte zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] , de opvoedvaardigheden van de ouders, het affectief klimaat waarin [de minderjarige] zich bevond, de ruzies tussen ouders en de manier waarop ze conflicten oplosten. Ook waren er zorgen over het ontbreken van probleembesef bij ouders en de daardoor zeer beperkte leerbaarheid. Het advies van [hulpverlening] luidde dat er zo snel mogelijk een veilige stabiele opvoedingsomgeving voor [de minderjarige] gevonden moest worden. Op dat moment is duidelijk geworden dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de ouders ligt. Vervolgens is [de minderjarige] geplaatst in een door de moeder aangedragen pleeggezin. Door omstandigheden kon [de minderjarige] hier niet blijven en zodoende is hij zo’n drie jaar geleden bij de huidige pleegouders terechtgekomen.
5.5.
Sinds [de minderjarige] bij de pleegouders verblijft, is er rust ontstaan in zijn situatie en dat heeft hem goed gedaan. [de minderjarige] is volledig gehecht in het pleeggezin en zijn perspectief is bepaald bij de pleegouders. Hij vaart wel op de structuur en het vertrouwen dat hij krijgt van de pleegouders. [de minderjarige] laat een mooie ontwikkeling zien en krijgt de (professionele) hulp die hij nodig heeft. De rechtbank is van oordeel dat deze ontwikkeling niet moet worden doorbroken. Toewijzing van het verzoek van de moeder zou tornen aan de duidelijkheid over het perspectief. Dit druist in tegen de belangen van [de minderjarige] . De situatie van [de minderjarige] is de afgelopen jaren positief veranderd, maar is door zijn voorgeschiedenis wel kwetsbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van [de minderjarige] dat hij zijn opvoedingssituatie en het hechtingsproces bij de pleegouders kan voortzetten en daarover duidelijkheid ervaart. Nu de moeder de wens heeft op termijn zelf voor [de minderjarige] te gaan zorgen, zou toewijzing van haar verzoek tot herstel in het gezag tot onduidelijkheid leiden wat niet in [de minderjarige] zijn belang is.
5.6.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van [de minderjarige] worden verwaarloosd als de moeder met het gezag wordt belast.
5.7.
Dat de moeder nu een stabielere thuissituatie heeft en zorg draagt voor haar andere twee kinderen, maakt de hiervoor gegeven afweging niet anders. De rechtbank begrijpt dat dit moeilijk is voor de moeder, maar [de minderjarige] is gebaat bij rust, continuïteit en vertrouwen. Voor [de minderjarige] is het beter dat de moeder berust in het feit dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt, omdat hij anders in een loyaliteitsconflict terecht kan komen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat een en ander niet betekent dat de moeder geen rol van betekenis meer kan hebben in het leven van [de minderjarige] . De moeder zal altijd de moeder van [de minderjarige] blijven. Zij blijft recht hebben op contact met [de minderjarige] en informatie over hem.
5.8.
Ten aanzien van de uitbreiding van het contact/de bezoekregeling tussen de moeder en [de minderjarige] overweegt de rechtbank als volgt. Op dit moment heeft de moeder drie kwartier per maand omgang met [de minderjarige] , bij de pleegouders thuis en zijn er daarnaast nog een aantal losse bezoekmomenten. Voorheen was de reguliere omgang anderhalf uur per maand, maar dan tegelijkertijd met de vader van [de minderjarige] . Op verzoek van de moeder is de omgang van haar en van de vader van elkaar losgekoppeld en daardoor gehalveerd in tijd. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen in [datum] met elkaar in gesprek gaan om af te stemmen hoe de omgang verder kan worden vormgegeven. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er een goede samenwerking is en blijft tussen de GI, de pleegouders, de moeder en de vader van [de minderjarige] , maar dat waar mogelijk wel gekeken moet worden naar uitbreiding. Samen kunnen de belangrijke mensen voor [de minderjarige] onder regie van de GI bepalen of het in het belang van [de minderjarige] is om de omgangsmomenten uit te breiden in tijd en duur en zo ja, op welke wijze en op welk moment dat kan plaatsvinden. Zoals ook op de zitting is besproken, speelt ook mee dat [de minderjarige] na de zomervakantie naar een nieuwe school gaat en de GI en de pleegouders het ook belangrijk vinden dat [de minderjarige] daaraan mag wennen. Nu partijen al op korte termijn met elkaar gaan evalueren en bekijken hoe de omgang verder vorm gegeven moet worden, ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit moment een omgangsregeling te bepalen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de GI vooreerst, in overleg met de belanghebbenden, het beste deze afweging voor [de minderjarige] maken.
5.9.
Het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank de verzoeken van de moeder zal afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 889