ECLI:NL:RBNNE:2023:2661

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
18-050997-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal in vereniging met betrekking tot goud en geld

Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting en diefstal. De zaak betreft een incident dat zich voordeed tussen 1 februari 2023 en 20 februari 2023, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een eigenaar van een beleenhuis heeft misleid om een bedrag van 39.000 euro te betalen voor wat zou moeten zijn twee baren goud. In plaats daarvan ontving het slachtoffer twee dumbells. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen het slachtoffer heeft bewogen tot de afgifte van het geld. De verdachte heeft zich voorgedaan als een potentiële klant en heeft het vertrouwen van het slachtoffer misbruikt.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal van een blok goud op 13 december 2022. De rechtbank heeft op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen vastgesteld dat de verdachte op die datum aanwezig was in het bedrijf van het slachtoffer en betrokken was bij de diefstal. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing van de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/050997-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 juni 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.K.A. van den Bos, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2023 tot en met 20 februari 2023 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een hoeveelheid geld, ter waarde van 39.000 euro, immers heeft verdachte in voornoemde periode tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen,
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij twee baren goud zou verkrijgen uit een erfenis en daarbij devraag gesteld of die [slachtoffer 1] daarbij belang had, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (toen die [slachtoffer 1] had aangegeven die twee baren goud wel te willen aankopen)
  • die [slachtoffer 1] benaderd met de vraag wanneer verdachte en/of zijn mededader dat goud bij die[slachtoffer 1] kon(den) inleveren, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat verdachte en/of zijn mededader maandagochtend de kinderennaar school moest brengen en daarna wel langs kon komen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (toen die [slachtoffer 1] had aangegeven dat hij nog niet het volledige afgesproken bedrag contant voorhanden had)
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat dit wel goed was en dat hij het geld voor de verkoop van hetgoud samen met zijn mededader zou ophalen en de rest dan later zou ophalen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot de afgifte van die 39.000 euro, althans een hoeveelheid geld (en verdachte en/of zijn mededader aan die [slachtoffer 1] een gesloten tas met daarin (wat later bleek) twee gewichten/dumbells had(den) overhandigd, in plaats van twee baren goud);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2023 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld, ter waarde van 39.000 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid/blok goud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 8 december 2022 tot en met 13 december 2022 te Leeuwarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een hoeveelheid/blok goud, immers heeft verdachte in voornoemde periode tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
  • die [slachtoffer 2] gevraagd welk goud hij had en wat dat goud moest kosten en/of
  • een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 2] om langs te komen en goud te kopen en/of
  • een gesloten tas, waaraan een slot was bevestigd, meegenomen en/of (vervolgens) op een aldaaraanwezige tafel neergelegd (kennelijk met de bedoeling de indruk te wekken dat zich daarin geld, ter betaling van dat goud zou bevinden) en/of (nadat die [slachtoffer 2] die/dat hoeveelheid/blok goud op een aldaar aanwezige tafel had neergelegd)
  • tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij die/dat hoeveelheid/blok goud aan zijn koper wilde laten zienen is verdachte en/of zijn mededader (vervolgens) met die/dat hoeveelheid/blok goud naar buiten gelopen, naar een aldaar aanwezige auto (en vervolgens daarin weggereden) en/of
  • tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat verdachte en/of zijn mededader naar de auto moest(en) omdaar de sleutel van de tas op te halen, waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot voornoemde afgifte van dat goud.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair en feit 2 primair.
Feit 1 primair kan bewezen worden op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte.
Feit 2 primair kan bewezen worden op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , herkenning van verdachte door de verbalisanten en het aantreffen van DNA en dacty-sporen op de rugtas.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van oplichting. Er was geen sprake van een valse naam of een valse hoedanigheid. Daarnaast is niet gebleken dat aangever is bewogen tot afgifte van het geld door een samenweefsel van verdichtsels. Van aangever had enige voorzichtigheid en oplettendheid verwacht mogen worden.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ontkent op 13 december 2022 bij aangever in het bedrijf te zijn geweest. In het voorhanden zijnde dossier bevindt zich geen daadwerkelijke herkenning van verdachte op die datum. Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 8 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben op 6 december 2022 naar het [bedrijf 1] aan de [adres] gereden. We werden naar het kantoor geleid. Een dag later reed ik [naam 1] weer naar het [bedrijf 1] . De dinsdag erna heb ik [naam 1] weer naar het bedrijf gereden.
Ik ben een aantal keren bij aangever [slachtoffer 1] in [bedrijf 2] geweest. Ik heb hem goud aangeboden. Ik heb in plaats van twee baren goud twee dumbells in de rugtas gedaan. Ik was samen met medeverdachte [medeverdachte] . Er is een bedrag van € 39.000,00 overhandigd.
Feit 1
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 februari 2023, opgenomen op pagina 65 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023046607 d.d. 8 april 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte namens mijn bedrijf '' [bedrijf 2] ' gelegen aan [adres] . Ongeveer twee weken geleden kwam er één(l) man, naar later bleek verdachte 1, bij mij in de winkel. Hij vertelde mij dat hij twee baren goud zou krijgen door een erfenis en vroeg of ik hier belang bij had. Ik gaf aan dat ik dat wel wilde inkopen en vertelde dat dit dan op afspraak kon. Op 18 februari 2023 omstreeks 15.40 uur, was ik weer aan het werk bij [bedrijf 2] . Ik zag dat er twee mannen binnen kwamen. Ik herkende één van de twee mannen direct als de man die twee weken geleden ook in mijn zaak was geweest met het verhaal over een erfenis. Verdachte 1 vroeg of mij wanneer hij het goud kon inleveren. Ik vertelde vervolgens dat dit maandag wel kon. Verdachte 1 vertelde dat hij maandagochtend de kinderen naar school moest brengen en dat hij hierna wel langs kon komen. Op maandag 20 februari 2023, omstreeks 09.00 uur, was ik aan het werk in [bedrijf 2] . Ik hoorde verdachte 1 door het raam aan mij vragen of het gelukt was. Ik gaf aan dat hij vandaag wel langs kon komen maar dat ik nog niet al het geld had. Ik gaf aan dat hij morgen dan wel terug kon komen voor de rest. Ik hoorde verdachte 1 zeggen dat dit wel goed was, hij vertelde vervolgens dat zijn vriend welke er zaterdag ook bij was het dan wel op kwam halen.
Op maandag 20 februari 2023, omstreeks 09.15 uur, was ik in de winkel. Ik zag dat verdachte 2 de winkel in kwam lopen. Verdachte 2 vroeg aan mij of ik het geld had liggen. Ik vertelde dat ik niet alles had maar dat hij de rest morgen kon ophalen. Ik liep vervolgens naar achteren om het geld te pakken. Ik had het geld al klaar leggen in een kartonnen doosje met de opdruk Malca-Amit. Ik had het geld eerder deze ochtend al klaar gelegd. Het gaat om 39.000 euro. Het geld is opgedeeld in de volgende biljetten:
  • 1 x 200 euro biljetten
  • 29 x 100 euro biljetten
  • 710 x 50 euro biljetten
  • 20 x 20 euro biljetten
Ik liep vervolgens met het doosje met geld richting de balie. Verdachte 2 stond op dat moment nog bij de balie. Ik zag dat de man het doosje beetpakte en vervolgens in een gele Jumbo tas deed welke hij bij zich had. Dit was het bedrag van 39.000 euro. Ik zag dat verdachte 2 tegelijk de tas met het goud op de toonbank zette. Dit was een zwarte rugzak waar een hangslotje aan vast zat. Ik zag dat verdachte 2 meteen wegliep richting de uitgang van de winkel. Ik opende de zwarte rugtas en zag en voelde iets zwaars wat was ingewikkeld in een theedoek met een elastiek er om heen. Ik zag namelijk dat er twee roze gewichtjes in de theedoek zaten. Het gaat om twee dumbells van 1 kg per stuk.
Feit 2
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 december 2022, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Plaats delict: [adres] .
Op 6 december 2022 kwamen er twee mannen bij mijn bedrijf. Deze mannen kwamen sloopgoud inleveren. Persoon 2 heeft persoon 1 op 6 december bij mij geïntroduceerd.
Ik kan het signalement van de twee mannen als volgt omschrijven.
Persoon 1:
  • ongeveer 35 jaar;
  • blanke huidskleur;
  • 190 centimeter
  • smal/lang gezicht;
  • donkerblauwe lange nette jas;
  • grijze sjaal;
  • nette donkergekleurde broek;
  • Nederlands sprekend, correct Nederlands.
Persoon 2:
  • 35 jaar;
  • donker getinte man;
  • 170 centimeter;
  • fors postuur;
  • de man stottert, spreekt wel correct Nederlands.
Op 8 december 2022 of 9 december 2022, ik weet niet meer precies de datum, kwam persoon 1 weer langs. Hij was dit keer met een andere man. Ik kan de andere man als volgt omschrijven:
Persoon 3:
  • ongeveer 18 jaar;
  • donkere huidskleur:
  • 160 centimeter/ 170 centimeter;
  • zwart kort haar;
  • donkergroene jas;
  • zwarte trainingsbroek;
  • zwarte met een witte rand;
  • Nederlands sprekend, niet heel welbespraakt.
Ik heb met hen een afspraak gemaakt om op 13 december 2022 om 08.00 uur langs te komen om goud te kopen. Persoon 1 en persoon 3 kwamen, zoals afgesproken, bij mijn bedrijf. Zij kwamen langs om het goud te kopen. Ik zag dat één van deze personen een tas bij zich had, ik weet niet meer wie de tas bij zich droeg. Ik zag dat het een donkere tas was. Op de ritsluiting van de tas hing een slot zag ik.
Ik had het blok goud in een keukenrol open op de keukentafel liggen. Ik zag dat persoon 1 het blok goud pakte. Ik zag dat persoon 1 het kantoor uitliep, naar de auto toe. Ik zag dat persoon 3 het kantoor uitliep richting de auto. Op het moment dat persoon 3 het hek uitliep rende hij weg.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 december2022, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik ben werkzaam bij handelsonderneming [slachtoffer 2] . Dit betreft een recyclebedrijf gevestigd aan [adres] . Op, vrijdag 9 december 2022, tussen 16.00 uur en 17.00 uur, kwamen er weer twee heren het bedrijf binnen lopen. Eén van die heren betrof een blanke man. Ik zag dat de tweede persoon een donker getinte persoon betrof. Ik hoorde de heren zeggen dat zij dan komende dinsdag, 13 december 2022, omstreeks 08.00 een kilo goud wilden kopen.
Op, dinsdag 13 december 2022, omstreeks 08.00 uur, kwamen de zelfde twee heren welke afgelopen vrijdag ook langs waren geweest, het bedrijf binnen lopen. Dit betrof weer de blanke en donker getinte man. Ik zag dat de donker getinte persoon een rugzak in zijn hand had. Ik zag dat die persoon de rugzak op de tafel legde. Ik zag dat er een hangslot aan de rits hing waardoor de ritsen niet open geritst kon worden. Wij hadden voordat de heren aanwezig waren, het blok goud, klaar gelegd op de tafel in de keuken. Wij hadden het blok goud gewikkeld in een servetje op tafel liggen. Ik zag dat de blanke man het blok goud beetpakte. Ik zag dat hij met het gouden blok naar buiten liep.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2022,opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 2] :
Op 14 december 2022 onderzocht ik, verbalisant [naam 2] , de camerabeelden welke door de aangever beschikbaar werden gesteld in de zaak vastgelegd onder registratienummer 2022331044.
Er werden camerabeelden aangeleverd van drie verschillende dagen. Namelijk zes, negen en dertien december 2022.
Op de camerabeelden met bestandsnaam: '06-12-2022 0902 tijdstip klopt van zes december 2022 zag ik het volgende:
Persoon 2 verdwijnt uit beeld en komt later, te 09:44 uur, met een tweede persoon, nader te noemen: persoon 1, zijnde een verdachte, weer in beeld.
Opmerking verbalisant: in de aangifte verklaart de aangever over deze twee personen die op zes december 2022 bij hem kwamen. Hij verklaart dat de persoon met een blanke huidskleur, in de aangifte genoemd als persoon 1, dezelfde persoon is als degene welke daarna op acht of negen en dertien december 2022 langs kwam.
Op de camerabeelden van negen december 2022, met bestandsnaam: ' 09-12-22 1538 tijdstip klopt', zag ik het volgende:
- Omstreeks 15:38 uur zag ik twee personen, zoals de aangever verklaarde betroffen
dit persoon 1 en 3, over het terrein lopen.
Op de camerabeelden van dertien december 2022, met bestandsnaam: '13-12-22 0759
tijdstip klopt', zag ik het volgende:
- Omstreeks 08:02 uur zag ik twee personen, zoals de aangever verklaarde, over het
terrein lopen. Beiden lopen achter een medewerker aan. Persoon 3 droeg een tas in zijn rechterhand.
Op de camerabeelden van dertien december 2022, met bestandsnaam: '13-12-22 0901 (afwijkend tijdstip is ongv een uur eerder)', zag ik het volgende:
  • Persoon 1 en 3 lopen omstreeks 08:02 uur in het pand. Beiden lopen achter eenmedewerker aan.
  • Persoon 1 loopt dezelfde route terug omstreeks 08:03 uur.
  • Persoon 3 loopt dezelfde route terug omstreeks 08:05 uur.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2022,opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 3] :
Op 19 december 2022 bekeek ik de beelden bij zaak met nummer 2022331044.
Ik bekeek de beelden met de naam: 106-12-2022 0902 tijdstip klopt'. De beelden hebben als datumstempel 06-12-2022. Op deze beelden herken ik een man, als zijnde ' [verdachte] . Ik herken de verdachte aan zijn haardracht en zijn gezichtsvorm.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2022,opgenomen op pagina 58 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 4] :
Op 19 december 2022 bekeek ik de camerabeelden bij zaak met nummer 2022331044.
Ik bekeek de camerabeelden van 6, 9 en 12 december 2022. Op deze beelden herken ik, verbalisant, twee personen. De personen staan op fotoblad 2022331044-27 afgebeeld en genoemd als 'persoon 1 en 2’. Op deze beelden herken ik, verbalisant, een man, als zijnde: [verdachte] , ook wel ' [verdachte] ' genoemd. Deze man staat in fotoblad 2022331044-27 genoemd als ‘Persoon 1'.
Ik, verbalisant, herken de verdachte 'Persoon 1' aan zijn gezicht, gezichtsvorm, haardracht, postuur en het hele bewegen van de verdachte.
Ik, verbalisant, herken de verdachte 'Persoon 3' aan zijn gezicht, gezichtsvorm, haardracht en postuur.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2023, alsaanvullend proces-verbaal gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 5] :
In aanvulling op het definitieve proces-verbaal genummerd 2023046607 tegen de verdachten [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende [adres] .
Door de politie werden de door dat aangever aangeleverde camerabeelden nader onderzocht. Hieruit kwam vast te staan op 13 december 22, persoon 3, een tas bij zich droeg.
Zie 2022331044-27
Op 19 december 2022 werden deze camerabeelden door collega [naam 3] bekeken en werd op de camerabeelden van de datum 6 december 2022, verdachte
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , herkend.
Zie 2022331044-32
Op 19 december 2022 werden deze camerabeelden door collega [naam 4] bekeken en werden deze camerabeelden de verdachten [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , herkend.
Zie 2022331044-33
In deze processen-verbaal -27, -32 en -33 werd aan de hand van het uitkijken van de camerabeelden print screens van de camerabeelden bij deze desbetreffende processen-verbaal gevoegd. Deze print screens werden echter niet in het definitieve proces-verbaal opgenomen. Hierbij zijn alsnog deze print screens gevoegd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 1 primair
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van het geheel aan leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangever [slachtoffer 1] is eigenaar van [bedrijf 2] te Leeuwarden. Verdachte komt begin februari 2023 in [bedrijf 2] van aangever. Hij vertelt aangever dat hij vanuit een erfenis twee baren goud zal verkrijgen en vraagt aangever of hij hier belang bij heeft. Aangever geeft aan belangstelling te hebben voor de twee baren goud. Vervolgens wordt aan aangever gevraagd wanneer ze het goud bij hem kunnen inleveren. Verdachte deelt mee dat hij op maandagochtend 20 februari 2023 zijn kinderen naar school moet brengen en dat hij daarna langs kan komen. Aangever geeft hierop aan dat hij niet het volledige bedrag contant voorhanden zal hebben. Verdachte geeft aan dat het goed is en dat hij het geld die maandag zal komen ophalen en het resterende bedrag de volgende dag komt ophalen.
Op maandag 20 februari 2023 komen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] bij aangever bij [bedrijf 2] . Medeverdachte [medeverdachte] gaat naar binnen en regelt de overdracht. Hij neemt een doos met contant briefgeld van aangever over en geeft een rugtas aan aangever. Daarna gaat medeverdachte [medeverdachte] ervandoor. In de rugtas blijken twee dumbells te zitten in plaats van de afgesproken baren goud.
Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachte door een samenweefsel van verdichtsels en een listige kunstgreep aangever hebben bewogen tot de afgifte van het geldbedrag ter waarde van € 39.000,00.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het handelen van de verdachte door meermalen bij aangever in [bedrijf 2] te komen om afspraken te maken het vertrouwen mocht wekken bij aangever. Daarnaast heeft verdachte ook een baar goud aan aangever laten zien, wat hem geloofwaardiger heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft voorgedaan als potentiële klant van aangever en dat hij door deze handelwijze van verdachte en zijn medeverdachte werd bewogen tot het afgeven van contant geld aan de medeverdachte.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat dergelijk handelen onder normale omstandigheden niet een samenweefsel van verdichtsels oplevert. De wetgever heeft blijkens de Memorie van Toelichting bij titel XXV van boek II van het Wetboek van Strafrecht immers onnozelheid en lichtgelovigheid niet willen beschermen.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van onnozelheid of lichtgelovigheid. Aangever werd niet misleid doordat hij onvoldoende voorzichtigheid in acht nam of zijn denkvermogen onvoldoende heeft aangesproken. Aangever heeft er naar het oordeel van de rechtbank door het handelen van verdachte redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat hij daadwerkelijk goud geleverd zou krijgen van verdachte. Het handelen van de verdachte was hier ogenschijnlijk ook op gericht.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Feit 2 primair
De verdediging heeft met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat verdachte niet op 13 december 2022 bij aangever in het bedrijf is geweest en dat hij derhalve niet betrokken was bij de diefstal van het goud.
De rechtbank komt op basis van het dossier tot de conclusie dat verdachte op 13 december 2022 wel aanwezig was in het bedrijf en bij het wegnemen van de goudstaaf en overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de herkenning van verdachte op de camerabeelden vast dat hij samen met een ander op 13 december 2022 bij aangever in het bedrijf is geweest. In het bedrijf van aangever bevinden zich camera’s. Er zijn camerabeelden dan wel screenshots van deze beelden van 6, 9 en 13 december 2022 aan het dossier toegevoegd.
Deze beelden zijn bekeken door meerdere verbalisanten.
In het proces-verbaal bevindingen
1, opgemaakt door verbalisant [naam 4] , staat opgenomen dat hij beelden van 6, 9 en 12 december 2022 heeft bekeken. De rechtbank stelt vast dat er geen camerabeelden van 12 december 2022 in het dossier zijn gevoegd en oordeelt dat deze datum als kennelijke verschrijving gezien moet worden. De rechtbank gaat er vanuit dat verbalisant [naam 4] in plaats van 12 december de datum 13 december 2022 heeft bedoeld omdat van deze datum wel camerabeelden aan het dossier zijn toegevoegd. Verbalisant [naam 4] herkent persoon 1 als zijnde [verdachte] .
Vervolgens heeft verbalisant [naam 3] verdachte herkend op de beelden van 6 december 2022.
Aangever heeft verklaard dat op 6 december 2022 twee personen bij hem in het bedrijf zijn geweest.
Aangever geeft van beide personen een signalement en vertelt dat de persoon 1 door persoon 2 geïntroduceerd werd. Vervolgens komt persoon 1 nog tweemaal in het bedrijf waaronder op 13 december 2022. Getuige [getuige] verklaart dat hij op 13 december 2022 dezelfde twee mannen ziet als op 9 december 2022 in het bedrijf van aangever. Verdachte heeft verklaard op 6 december 2022 in het bedrijf te zijn geweest.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte op de camerabeelden van 6 en 13 december 2022 wordt herkend door verbalisanten. Daarnaast verklaren aangever en getuige [getuige] dat op 6, 9 en 13 december telkens dezelfde man, genoemd als persoon 1, al dan niet met een ander persoon bij hen in het bedrijf was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op 13
december 2022 in het bedrijf van aangever is geweest en daar het goud heeft weggenomen en daarmee is weggereden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte(n) die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair hij in de periode van 1 februari 2023 tot en met 20 februari 2023 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van 39.000 euro, immers heeft verdachte in voornoemde periode tezamen en in vereniging met zijn mededader,
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij twee baren goud zou verkrijgen uit een erfenis en daarbij devraag gesteld of die [slachtoffer 1] daarbij belang had, en toen die [slachtoffer 1] had aangegeven die twee baren goud wel te willen aankopen
  • die [slachtoffer 1] benaderd met de vraag wanneer verdachte en/of zijn mededader dat goud bij die[slachtoffer 1] kon(den) inleveren, en
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat verdachte en/of zijn mededader maandagochtend de kinderennaar school moest brengen en daarna wel langs kon komen, en toen die [slachtoffer 1] had aangegeven dat hij nog niet het volledige afgesproken bedrag contant voorhanden had
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat dit wel goed was en dat hij het geld voor de verkoop van hetgoud samen met zijn mededader zou ophalen en de rest dan later zou ophalen, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot de afgifte van die 39.000 euro, en verdachte en/of zijn mededader aan die [slachtoffer 1] een gesloten tas met daarin wat later bleek twee dumbells had overhandigd, in plaats van twee baren goud.
2. primair hij op 13 december 2022 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een blok goud, dat geheel aan [slachtoffer 2] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair.medeplegen oplichting;
primair.diefstal, door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een strafoplegging aan te sluiten bij LOVS oriëntatiepunten voor fraudedelicten en gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met mogelijk een (voorwaardelijke) taakstraf ernaast.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan oplichting van een eigenaar van een [bedrijf 2] . Ze hebben het slachtoffer doen geloven twee baren goud te leveren in ruil voor een groot geldbedrag in contanten. In plaats van twee baren goud hebben de verdachten twee dumbells geleverd. De verdachten hebben zich op geen enkele manier bekommerd om de gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer, maar zijn juist gewetenloos en geraffineerd te werk gegaan.
Verder heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een baar goud. Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn persoonlijk belang en geldelijk gewin. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
In het adviesrapport d.d. 24 maart 2023, van Reclassering Nederland, staat onder meer dat verdachte niet bereid was mee te werken aan het opstellen van diagnostiek en een ambulante forensische behandeling. De reclassering ziet op verschillende leefgebieden problemen, maar ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden is. De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet ontvankelijk verklaard moet worden omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk verklaard moet worden wegens het ontbreken van onderbouwing van het schadebedrag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de schadevergoedingsvordering. De materiële schade in de vorm van omzetderving heeft de benadeelde partij niet voldoende onderbouwd. De enkele stelling dat hij inkomsten is misgelopen doordat hij geld kwijt was en geen goudbaren had verkregen is daartoe onvoldoende. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade geldt dat weliswaar voorstelbaar is dat hiervan sprake is, maar dat ook hiervoor een onderbouwing vereist is die verder gaat dan hetgeen de benadeelde partij heeft aangetoond. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
t.a.v. feit 1 primair
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. F. van der Meulen, rechters, bijgestaan door W. van Goor, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2023.