Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 22 januari 2023 aangever meermalen met een mes in zijn lichaam heeft gestoken, waarbij aangever letsel heeft opgelopen. Ten tijde van het incident waren aangever en verdachte als enigen in de woning aanwezig. Aangever heeft verklaard dat hij meermalen door verdachte is gestoken met een mes. De forensische arts heeft in zijn verslag de wonden beschreven en aangegeven dat de bij aangever geconstateerde letsels passen bij snij- dan wel steekwonden.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij aangever opzettelijk meermalen met een mes in het lichaam heeft gestoken en hem heeft toegevoegd dat hij aangever zou vermoorden en dat dit handelen dient te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Om tot een veroordeling hiervan te komen dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte aangever met opzet met een mes heeft gestoken, en indien dat het geval is, waar verdachtes opzet op was gericht.
Verdachte heeft eerder op de avond en tijdens het geweldsincident tegen aangever gezegd dat hij hem ging vermoorden/doodmaken. Verdachte heeft een mes gepakt. Hij is met het mes in zijn rechterhand op aangever afgelopen. Hij heeft met zijn linkerhand met kracht de keel van aangever dichtgeknepen en vervolgens aangever in zijn bovenlichaam gestoken. Daarna werd aangever in zijn bovenbeen en in zijn hand gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel van het slachtoffer. Gelet hierop en gelet op het feit dat verdachte kort hiervoor heeft gezegd dat hij aangever dood zou maken vindt de rechtbank bewezen dat verdachte vol opzet had op het doden van aangever.
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het impliciet subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 januari 2023 te [Adres] , gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Benadeelde Partij] , opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld oogmerk die [Benadeelde Partij] met een mes heeft gestoken en meerdere steekwonden heeft toegebracht in diens hand, heup en schouder en daarbij de woorden heeft geuit: "Ik ga jou vermoorden je kent mij niet en weet niet waartoe ik capabel ben" en
/of"Ik ga jou doodmaken", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: impliciet subsidiair Poging tot doodslag.
Vervolgens is de vraag aan de orde of er sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dan wel noodweerexces als bedoeld in het tweede lid van dat artikel.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat, voor zover verdachte daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Daartoe heeft de raadsman -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat aangever verdachte met een mes heeft aangevallen. Verdachte kon, omdat aangever boven op hem lag, geen kant op. Aangever heeft slechts een aantal relatief oppervlakkige verwondingen opgelopen aan niet-vitale delen van het lichaam. Wanneer de rechtbank van oordeel is dat de grenzen van de proportionaliteit zijn overschreden, moet dit worden verontschuldigd door de shock die verdachte ondervond van de aanval.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Verdachte was de agressor en hij heeft aangever met een mes gestoken. Er was geen sprake van een noodzaak tot verdediging en het beroep op noodweer dient dan ook te worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) dient sprake te zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes eigen lijf, eerbaarheid of goed of die van een derde, dan wel dient er sprake te zijn van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De door verdachte verrichte handelingen dienen noodzakelijk te zijn geweest om de aanval te doen ophouden
(subsidiariteitsvereiste). Daarbij dient voorts te worden beoordeeld of verdachte binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging is gebleven (proportionaliteitsvereiste). Een beroep op noodweer(exces) kan niet slagen indien de gedraging van degene die zich op deze strafuitsluitingsgrond beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar -naar de kern bezien- als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op confrontatie of deelneming aan een gevecht, dient te worden beoordeeld.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling ter zitting het volgende vast. Op 22 januari 2023 bevinden verdachte en aangever zich in de woning van aangever. Tussen hen beiden ontstaat een woordenwisseling. Verdachte loopt naar de keuken, pakt een mes en steekt vervolgens aangever in zijn lichaam. Het was verdachte die de confrontatie met aangever heeft gezocht. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een situatie waarin verdachte zich moest (en mocht) verdedigen tegen een onmiddellijk gevaar, zodat geen sprake is van een noodweersituatie. Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces reeds daarom niet.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.