ECLI:NL:RBNNE:2023:260

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
18-339851-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte wegens gebrek aan bewijs van een valse verklaring over de oorzaak van overlijden

Op 27 januari 2023 heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als arts wordt beschuldigd van het opzettelijk afgeven van een valse verklaring over de oorzaak van overlijden. De zaak vond plaats in Groningen en was het resultaat van een onderzoek dat begon met een zitting op 13 januari 2023. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. M.P. Waninge, werd aangeklaagd door het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door mr. D. Homans-De Boer.

De tenlastelegging betrof het afgeven van een valse verklaring over de doodsoorzaak van een slachtoffer, waarbij de verdachte in de periode van 17 tot 18 augustus 2020 in Groningen een verklaring had afgegeven die niet in overeenstemming zou zijn met de waarheid. De officier van justitie voerde aan dat de verdachte, ondanks twijfels over de natuurlijke doodsoorzaak, een verklaring van natuurlijk overlijden had afgegeven, wat zou wijzen op opzet en valsheid.

De verdediging betoogde echter dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de valse verklaring. De politierechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verklaring van de verdachte onjuist of vals was. De politierechter stelde vast dat er geen eenduidig bewijs was dat de doodsoorzaak niet natuurlijk was, en dat de verdachte niet in redelijkheid had kunnen concluderen dat de dood het gevolg was van een natuurlijke oorzaak. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak om te kunnen aantonen dat een verklaring daadwerkelijk vals is voordat iemand kan worden veroordeeld voor het afgeven van een valse verklaring. De politierechter concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het ten laste gelegde feit en sprak haar vrij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-339851-21
Vonnis van de politierechter d.d. 27 januari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende aan de [straatnaam], [woonplaats], .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 januari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.P. Waninge, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-De Boer.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, in of omstreeks de periode van 17 augustus 2020 tot en met 18 augustus 2020, te Haren
,gemeente Groningen en/of te Groningen, althans in Nederland, als arts
,opzettelijk
- een valse verklaring nopens een oorzaak van overlijden heeft afgegeven en/of
- van een valse verklaring nopens een oorzaak van overlijden gebruik heeft gemaakt, als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid
.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het feit. Zij heeft daartoe het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Uit de systematiek van de overlijdensverklaring in de Wet op de lijkbezorging volgt dat een arts reeds bij elke twijfel betreffende het natuurlijke karakter van het overlijden een gemeentelijke lijkschouwer dient in te schakelen en niet mag overgaan tot het afgeven van een verklaring van natuurlijk overlijden. Geeft de arts, ondanks die twijfel of aanwijzingen voor een niet-natuurlijk overlijden, wel een verklaring af dan is de valsheid en het opzet daarmee gegeven. Nu verdachte op de hoogte was van de verklaring van een getuige dat het slachtoffer was overleden (kort) nadat zij uit een bruin flesje heeft gedronken, en verdachte volgens die zelfde getuige wist dat het slachtoffer niet meer wilde leven, kan niet worden gezegd dat verdachte in redelijkheid tot de overtuiging heeft kunnen komen dat het slachtoffer door een natuurlijke doodsoorzaak is overleden. Dat zij die overtuiging niet had volgt bovendien uit de uitlatingen die verdachte na het overlijden van het slachtoffer deed, inhoudende, onder meer, dat zij het als een natuurlijke dood zou wegschrijven om “nadere onderzoeken en/of gedoe te voorkomen”. Door desalniettemin een verklaring van (natuurlijk) overlijden af te geven heeft verdachte opzettelijk een valse verklaring in de zin van artikel 228 van het Wetboek van Strafrecht afgegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat vrijspraak dient te volgen van het feit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat geen sprake is van een valse verklaring, omdat niet vast is komen te staan dat de verklaring van verdachte omtrent de oorzaak van overlijden onjuist en/of vals is.
Oordeel van de politierechter
De politierechter acht het feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De politierechter overweegt hiertoe als volgt.
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat verdachte, gelet op, in het bijzonder, de informatie die getuige [naam] , de kleindochter van het slachtoffer - inhoudende dat haar oma uit een bruin flesje had gedronken en kort daarna onwel werd (en overleed) - aan verdachte had verstrekt, op het moment dat zij de verklaring nopens overlijden afgaf niet in redelijkheid de overtuiging kon hebben bekomen dat de dood was ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak in de zin van artikel 7 van de Wet op de lijkbezorging. Dat op z’n minst twijfel had moeten bestaan aan de aard van het overlijden volgt ook uit het schouwverslag van de forensisch arts van de GGD d.d. 18 augustus 2020 en ook de uitlatingen van verdachte zelf - inhoudende “dat zij het overlijden weg zou zetten als natuurlijke dood om gedoe te voorkomen” (althans woorden van gelijke strekking), welke verklaringen verdachte ter terechtzitting niet heeft betwist - bieden ondersteuning voor die conclusie.
Een overtreding van artikel 7 van de Wet op de lijkbezorging is echter niet aan verdachte tenlastegelegd. Wel tenlastegelegd is artikel 228 van het Wetboek van Strafrecht. Met de verdediging is de politierechter van oordeel dat eerst sprake is van een valse verklaring in de zin van laatstgenoemd artikel indien (daadwerkelijk) vast is komen te staan dat de afgelegde en/of gebruikte verklaring onjuist en dus vals is. Voor dit standpunt vindt zij, bij gebreke aan eenduidige jurisprudentie hieromtrent, steun in de literatuur, in het bijzonder het commentaar van Noyon/Langemeijer/Remmelink op artikel 228 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de conclusie luidt dat de verklaring ook daadwerkelijk vals moet zijn en dat “bij gebreke van feitelijke onwaarheid” geen sprake is van een misdrijf.
De politierechter stelt allereerst vast dat het flesje waarover getuige [naam] heeft verklaard, niet is gevonden, waardoor geen onderzoek plaats heeft kunnen vinden naar de inhoud daarvan. Wel heeft toxicologisch onderzoek plaatsgevonden aan het bloed van de overledene. De politierechter stelt vast dat uit het in dit verband opgemaakte rapport van het NFI d.d. 2 april 2021, samengevat, volgt dat de resultaten hiervan passen bij blootstelling aan parathion alsmede dat bij afwezigheid van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak een parathionintoxicatie het overlijden
kanverklaren, waaraan toegevoegd wordt dat “eventueel aanvullend onderzoek naar de (pseudo)cholinesterase-activiteit in het femoraalbloed kan worden ingezet om de parathionintoxicatie te onderzoeken”. Voorts stelt de politierechter vast dat de forensisch arts van de GGD op 15 februari 2022, in aanvulling op genoemd verslag van 18 augustus 2020 en op basis van de uitkomsten van genoemd toxicologisch onderzoek, heeft geconcludeerd dat “Gelet op de omstandigheden van overlijden en de resultaten van het postmortale bloedonderzoek het
naar alle waarschijnlijkheideen niet natuurlijk overlijden als gevolg van een geslaagde suïcide middels zelfvergiftiging met parathion betreft.”
Hoewel naar het oordeel van de politierechter geconcludeerd kan worden dat de resultaten van het toxicologisch onderzoek en het aanvullend verslag van de GGD-arts het vermoeden (aanzienlijk) versterken dat sprake is van een niet-natuurlijk overlijden, c.q. van een andere (niet-natuurlijke) doodsoorzaak dan de door verdachte opgegeven (natuurlijke) doodsoorzaak van dehydratatie en zelfverwaarlozing, staat hiermee desondanks thans niet (onomstotelijk) vast dat geen sprake is van een natuurlijke doodsoorzaak. Derhalve is thans niet bewezen verklaard dat sprake is van een valse verklaring nopens de oorzaak van overlijden en dient verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Beslissing

De politierechter:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Bracht, politierechter, bijgestaan door L.T.A. Pham, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.