Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de rechtbank uitspraak doet over de bewezenverklaring en het beroep op noodweer, en de zaak voor het overige zal aanhouden zodat verdachte geobserveerd kan worden in het Pieter Baan Centrum ten behoeve van op te maken dubbelrapportage voor een antwoord op de vraag of het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling wenselijk is. De officier van justitie heeft de gevangenneming van verdachte gevorderd.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, waarbij de rechtbank de gevangenneming beveelt van de verdachte. Daarnaast heeft de officier oplegging gevorderd van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist, omdat zij vindt dat dat poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Daarnaast is verdachte ook niet in verzekering gesteld en niet voorgeleid. Dat is niet te wijten aan verdachte zelf. Zij heeft de rechtbank verzocht om het bevel tot gevangenneming af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het aanhoudingsverzoek van de officier van justitie overweegt de rechtbank het volgende. De officier van justitie heeft verzocht om nader onderzoek te laten verrichten naar de persoon van de verdachte. De rechtbank constateert dat er reeds een aanvraag voor een Pro Justitia rapportage is gedaan. J.M. Westenbroek, psychiater bij het NIFP, heeft op 1 mei 2023 geadviseerd dat het niet geïndiceerd is om nader onderzoek aan te vragen. Er is qua diagnostiek al veel bekend over verdachte en binnen de GVM is er al een traject uitgestippeld voor verdachte. De rechtbank gaat mee in dit advies van de deskundige en acht zich voldoende voorgelicht over de persoon van de verdachte. De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet heropenen voor nader deskundigenonderzoek.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies d.d. 7 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling. Hij heeft aangever met een houten balk op het hoofd geslagen, waarbij aangever ernstig letsel heeft opgelopen. Met het toebrengen van het letsel heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en tevens gevoelens van onveiligheid opgeroepen bij buurtbewoners die dit voorval hebben gezien.
De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet, binnen het reguliere kader, geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen, mede gelet op eerdere trajecten met verdachte die vroegtijdig zijn beëindigd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een poging doodslag en een mishandeling in 2020.
Alle omstandigheden in acht genomen en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. Deze straf is aanzienlijk lager dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd nu de rechtbank - anders dan de officier van justitie - tot een bewezenverklaring van zware mishandeling in plaats van een poging tot doodslag is gekomen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. De rechtbank zal daarom de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel en, indien nodig, onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie van de verdachte en zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van behandeling en begeleiding dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een geweldsmisdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel van belang ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen.