ECLI:NL:RBNNE:2023:2569

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
18-313347-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met houten balk tijdens ruzie op feestje

Op 14 mei 2022 vond er een feestje plaats waar verdachte en aangever in een conflict verwikkeld raakten. Verdachte heeft aangever met een houten balk op het hoofd geslagen, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder schedelbreuken. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had om aangever te doden. Wel werd verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op en wees de vordering van de benadeelde partij toe, inclusief een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, omdat de omstandigheden niet voldoende bewijs boden voor een onmiddellijke dreiging van aanranding. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict en de impact op de slachtoffers en de omgeving.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/313347-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 juni 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2022 te [adres] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een houten balk, althans een slagvoorwerp, meermalen, althans eenmaal en met kracht tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 mei 2022 te [adres] , althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk in het rechter wandbeen doorlopend in rechter slaapbeen, een schedelbreuk verlopend door de schedelbasis aan de voorzijde van achterhoofd gat en een schedelbasisbreuk links gepaard gaande met bloedingen tussen de schedel en de hersenen en bloedingen in het hersenweefsel, heeft toegebracht door met een houten balk, althans een slagvoorwerp, meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 mei 2022 te [adres] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] met een houten balk, althans een slagvoorwerp, meermalen, althans eenmaal en met kracht tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat vrijwel iedereen die op 14 mei 2022 aanwezig is geweest, fors onder invloed lijkt te zijn geweest van drugs en alcohol. Twee buren waren niet onder invloed en hebben gezien dat verdachte [slachtoffer] met een balk tegen zijn hoofd heeft geslagen. In de medische verklaring staat opgenomen dat er sprake is geweest van ernstig tot levensbedreigend letsel. Iemand met een balk tegen het hoofd slaan kan evident leiden tot de dood. Op zo’n manier iemand tegen het hoofd slaan maakt dat er sprake is van vol opzet bij verdachte. De officier van justitie acht poging tot doodslag bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van poging tot doodslag, maar wel van zware mishandeling, zoals subsidiair is ten laste gelegd en verzoekt dan ook om vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Er kan alleen een bewezenverklaring volgen voor het slaan met een houten balk tegen het lichaam en niet tegen het hoofd. Niet kan worden vastgesteld dat het letsel, uitgaande van zwaar lichamelijk letsel, het gevolg is van dit slaan, en niet kan worden uitgesloten dat het letsel is veroorzaakt door de val op straat. Feit is wel dat aangever een schedelbreuk had, maar Van Mesdag concludeert in de letselrapportage van 28 november 2022 dat hij niet met voldoende zekerheid kan stellen dat het toegebracht letsel betreft of dat het letsel is ontstaan door de val.
Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat als de rechtbank wel aanneemt dat het hoofd is geraakt, er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Het geven van de klap zonder dat er meer bekend is over het voorwerp en over de kracht waarmee is geslagen, kan naar de uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Dat kan ook niet wanneer het vastgestelde letsel in aanmerking wordt genomen, nu er onduidelijkheid is over de oorzaak van het letsel. Er is niet met de benodigde mate van zekerheid vast te stellen dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangever als gevolg van de klap met een houten voorwerp dodelijk letsel zou oplopen en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 14 mei 2022 was er een feestje waar meerdere mensen aanwezig waren. In de aanloop naar het incident werd er over en weer geweld uitgeoefend door verdachte en aangever; zo werd er gescholden, geduwd en getrokken, in het bijzijn van anderen, waarbij iedereen (zwaar) onder invloed was. Omstreeks half zes ‘s ochtends is verdachte eerst naar buiten gegaan, de tuin in, waarna aangever hem volgde. Verdachte en aangever kwamen tegenover elkaar te staan. Verdachte heeft toen een stok gepakt en aangever tegen zijn hoofd geslagen. Hierdoor is letsel ontstaan bij aangever.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [slachtoffer] één keer geslagen met een stok op zijn hoofd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juni 2022, opgenomenop pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022120408 d.d. 19 november 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik wil aangifte doen van poging doodslag. Dit heeft plaatsgevonden op 14 mei 2022 in [adres] .
[verdachte] was er ook. We wilden weggaan en zijn toen naar buiten gegaan. En toen voordat ik bij
[naam] haar woning was kreeg ik die klap op mijn hoofd. Ik weet dat [verdachte] mij een klap gaf omdat hij achter mij aan liep. Toen ik geslagen ben, ben ik op de grond terecht gekomen.
3. Een geneeskundige verklaring, op 28 november 2022 opgemaakt en ondertekend door T. vanMesdag, forensisch arts, voor zover inhoudend, als zijn geneeskundige verklaring:

3. Welke inwendige letsels zijn er geconstateerd bij het slachtoffer?

Op een CT van de schedel en de hersenen werden de volgende afwijkingen geconstateerd:
  • een schedelbreuk van het rechter wandbeen doorlopend in het rechter slaapbeen;
  • een schedelbreuk verlopend door de schedelbasis aan de voorzijde van het achterhoofdsgat;
  • een schedelbasisbreuk links door het rotsbeen met ook hier bloed achter het trommelvlies;
Samengevat:
Er was sprake van schedelbreuken aan beide zijkanten van het hoofd gepaard gaande met bloedingen tussen de schedel en de hersenen en bloedingen in het hersenweefsel.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte, uit de getuigenverklaringen en uit de overige inhoud van het procesdossier niet kan worden afgeleid dat het slaan van verdachte met de houten balk specifiek op het doden van [slachtoffer] gericht is geweest. Ook is er niets bekend over de afmetingen en het gewicht van de houten balk en de kracht waarmee verdachte heeft geslagen. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie waaruit een uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer] te doden, kan het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij aangever met een houten balk op het hoofd heeft geslagen. De klap heeft zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt bij aangever. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat één slag tegen het hoofd al tot ernstig letsel kan leiden. Het slaan met een balk tegen het hoofd is een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 mei 2022 te [adres] , aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk in het rechter wandbeen doorlopend in rechter slaapbeen, een schedelbreuk verlopend door de schedelbasis aan de voorzijde van achterhoofd gat en een schedelbasisbreuk links gepaard gaande met bloedingen tussen de schedel en de hersenen en bloedingen in het hersenweefsel, heeft toegebracht door met een houten balk, eenmaal met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: subsidiair zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een geslaagd beroep op (putatief) noodweer toekomt. Aan dat verweer is ten grondslag gelegd dat aangever voortdurend ruzie zocht en op een gegeven moment dreigend op verdachte af is gekomen. Verdachte hoorde [naam 1] zeggen dat hij moest uitkijken. Verdachte dacht dat aangever hem wilde aanvallen, waarna hij een stok heeft gepakt en aangever daarmee heeft geslagen. [naam 1] heeft verklaard dat zij zag dat aangever een mes vast had.
Voor zover de rechtbank de verdediging niet proportioneel zou vinden doet de raadsvrouw subsidiair een beroep op putatief noodweer. Verdachte verkeerde abusievelijk in de veronderstelling dat hij zich moest verdedigen. Gelet op het eerdere gedrag van aangever die avond, dat verdachte wist dat aangever een week eerder had gedreigd met een mes, de waarschuwing van [naam 1] en wat verdachte heeft verklaard wat hij zag bij aangever, verkeerde verdachte in de veronderstelling dat aangever hem aanviel met een mes. In de gegeven omstandigheden kan hem deze inschattingsfout niet worden verweten. Het slaan met de balk is in de gegeven omstandigheden geen overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen de aanranding, althans zoals verdachte deze verschoonbaar dwalend heeft ervaren. De grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn niet overschreden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. [naam 1] verklaart dat aangever met een mes op verdachte af kwam. Niemand van de getuigen bevestigt deze gang van zaken. Verdachte zelf denkt iets te hebben gezien, maar veel stelliger is verdachte niet. Verdachte en aangever liepen achter elkaar aan naar buiten en toen is aangever van achteren geslagen met een balk. De ooggetuige die uit het raam keek, zag dat de eerste man werd neergeslagen door de tweede man met een balk en zag geen aanval of een mes van aangever. De getuige spreekt niet van een noodweersituatie. De aanval door aangever is daarom onaannemelijk. Er is geen sprake geweest van een noodweersituatie.
Mocht er wel sprake zijn van een noodweersituatie, dan had verdachte nog alle gelegenheid om op een andere wijze te reageren. Hij had de gelegenheid om weg te lopen. Het pakken van een balk en vervolgens daarmee slaan is disproportioneel en niet noodzakelijk. Het beroep op (putatief) noodweer kan daarom niet slagen.
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer alleen slagen indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
De rechtbank stelt voorop dat wanneer door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, de rechtbank zal moeten onderzoeken of de wettelijke voorwaarden voor aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Daarbij komt betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. De rechtbank zal daarom eerst de feitelijke omstandigheden moeten vaststellen. In dat verband gaat de rechtbank na of wat de verdachte ten aanzien van de feitelijke omstandigheden heeft aangevoerd – met andere woorden: wat er volgens de verdachte is gebeurd – aannemelijk is geworden.
De verklaring van verdachte en de verklaringen van getuigen lopen uiteen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] dreigend op hem af zag lopen en hem ‘iets’ zag vasthouden. [naam 1] heeft verklaard een mes te hebben gezien bij [slachtoffer] . De overige getuigen, waaronder een buurman die vanuit zijn eigen woning getuige was, spraken niet van een mes bij het slachtoffer, maar hebben enkel gezien dat verdachte [slachtoffer] met een houten balk op zijn hoofd heeft geslagen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte en [naam 1] daarom niet geloofwaardig.
Omdat een aanranding of onmiddellijk gevaar voor een dergelijke aanranding onvoldoende is komen vast te staan, moet het beroep op noodweer worden verworpen. Daarmee komt de verdachte ook geen beroep toe op putatief noodweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluiten, zodat het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar zijn.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de rechtbank uitspraak doet over de bewezenverklaring en het beroep op noodweer, en de zaak voor het overige zal aanhouden zodat verdachte geobserveerd kan worden in het Pieter Baan Centrum ten behoeve van op te maken dubbelrapportage voor een antwoord op de vraag of het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling wenselijk is. De officier van justitie heeft de gevangenneming van verdachte gevorderd.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, waarbij de rechtbank de gevangenneming beveelt van de verdachte. Daarnaast heeft de officier oplegging gevorderd van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist, omdat zij vindt dat dat poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Daarnaast is verdachte ook niet in verzekering gesteld en niet voorgeleid. Dat is niet te wijten aan verdachte zelf. Zij heeft de rechtbank verzocht om het bevel tot gevangenneming af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het aanhoudingsverzoek van de officier van justitie overweegt de rechtbank het volgende. De officier van justitie heeft verzocht om nader onderzoek te laten verrichten naar de persoon van de verdachte. De rechtbank constateert dat er reeds een aanvraag voor een Pro Justitia rapportage is gedaan. J.M. Westenbroek, psychiater bij het NIFP, heeft op 1 mei 2023 geadviseerd dat het niet geïndiceerd is om nader onderzoek aan te vragen. Er is qua diagnostiek al veel bekend over verdachte en binnen de GVM is er al een traject uitgestippeld voor verdachte. De rechtbank gaat mee in dit advies van de deskundige en acht zich voldoende voorgelicht over de persoon van de verdachte. De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet heropenen voor nader deskundigenonderzoek.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies d.d. 7 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling. Hij heeft aangever met een houten balk op het hoofd geslagen, waarbij aangever ernstig letsel heeft opgelopen. Met het toebrengen van het letsel heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en tevens gevoelens van onveiligheid opgeroepen bij buurtbewoners die dit voorval hebben gezien.
De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet, binnen het reguliere kader, geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen, mede gelet op eerdere trajecten met verdachte die vroegtijdig zijn beëindigd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een poging doodslag en een mishandeling in 2020.
Alle omstandigheden in acht genomen en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. Deze straf is aanzienlijk lager dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd nu de rechtbank - anders dan de officier van justitie - tot een bewezenverklaring van zware mishandeling in plaats van een poging tot doodslag is gekomen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. De rechtbank zal daarom de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel en, indien nodig, onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie van de verdachte en zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van behandeling en begeleiding dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een geweldsmisdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel van belang ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.014,20 ter vergoeding van materiële schade en € 25.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de vordering, met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het van belang is wat redelijkerwijs toe te schrijven is aan het handelen van verdachte. Deskundige T. van Mesdag zegt dat het niet duidelijk is of het letsel door een klap of door een val komt. Het primaire bedrag moet worden afgewezen. Het subsidiair gevorderde schadebedrag is wel onderbouwd. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, vraagt de raadsvrouw deze te matigen. De vraag is wat toe te rekenen is aan verdachte. Daarnaast verzoekt de raadsvrouw om de gijzeling op nihil te stellen, omdat dit niet zorgt voor een meer voortvarende betaling door verdachte, maar juist een extra straf zal zijn.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De materiële schade is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Het primair gevorderde bedrag ter vergoeding van immateriële schade, te weten € 25.000,-, is onvoldoende onderbouwd. Het subsidiair gevorderde bedrag voor de immateriële schade, te weten € 15.000,-, is wel voldoende onderbouwd. Nu de hoogte van deze vordering inhoudelijk niet door verdachte is betwist en de rechtbank geen aanleiding ziet om te matigen, zoals door de verdediging is verzocht, zal dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 mei 2022. Voor het op nihil stellen van de gijzeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38z, 36f, 63, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 16.014,20 (zegge: zestienduizendveertien euro en twintig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 mei 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 16.014,20 (zegge: zestienduizendveertien euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.014,20 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 115 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2023.