ECLI:NL:RBNNE:2023:2567

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
18-329452-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersingen en wederrechtelijke dwang in Groningen

Op 27 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1974, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere afpersingen en wederrechtelijke dwang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in 2022, te Groningen, medewerkers van diverse winkels heeft bedreigd en gedwongen tot de afgifte van geld. De verdachte is veroordeeld voor twee afpersingen en een andere feitelijkheid die als wederrechtelijke dwang kan worden gekwalificeerd. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 323 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die direct uitvoerbaar zijn. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een van de ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs daarvoor niet wettig en overtuigend was. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis en middelengebruik, en heeft de straf in het licht van deze omstandigheden gematigd. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/329452-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 juni 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-de Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te Groningen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een medewerkster van de [bedrijf] genaamd [naam] , heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 10,euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het (winkel)bedrijf [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n), door:
  • ten overstaan van voornoemde medewerkster zijn hand(en) in zijn zak(ken) te houden en/ofdaarmee op de toonbank een voorwaarste beweging te maken (gelijkend op een vuurwapen) en/of
  • ( op dwingende toon) tegen voornoemde medewerkster te zeggen: "Ik heb nu 10 euro nodig, geefmij 10 euro", althans woorden van gelijke strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te Groningen, een ander, te weten een medewerkster van de [bedrijf] genaamd [naam] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen [naam] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 10,- euro), door:
  • ten overstaan van voornoemde medewerkster zijn hand(en) in zijn zak(ken) te houden en/ofdaarmee op de toonbank een voorwaarste beweging te maken (gelijkend op een vuurwapen) en/of
  • ( op dwingende toon) tegen voornoemde medewerkster te zeggen: "Ik heb nu 10 euro nodig, geefmij 10 euro", althans woorden van gelijke strekking;
2 hij op of omstreeks 20 november 2022 te Groningen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een medewerker van [bedrijf 1] genaamd [naam 1] , heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 50,- euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan voornoemde [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n), door:
  • ten overstaan van voornoemde medewerker een pet en/of een nekwarmer/sjaal tot over de neus tedragen, waardoor zijn gezicht (deels) bedekt was en/of
  • ( op dwingende toon) tegen voornoemde medewerker te zeggen: "Maak je kassa open, geef mij 50,euro", althans woorden van gelijke strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Groningen, een ander, te weten een medewerker van [bedrijf 1] genaamd [naam 1] door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam 1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten de afgifte van 50,- euro, door:
  • ten overstaan van voornoemde medewerker een pet en/of een nekwarmer/sjaal tot over de neus tedragen, waardoor zijn gezicht (deels) bedekt was en/of
  • ( op dwingende toon) tegen voornoemde medewerker te zeggen: "Maak je kassa open, geef mij 50,euro", althans woorden van gelijke strekking;
3 hij op of omstreeks 12 december 2022 te Groningen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een medewerker van [bedrijf 2] genaamd [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 50,euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het (winkel)bedrijf [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n), door
  • ten overstaan van voornoemde medewerker een helm te dragen, waardoor zijn gezicht (deels) bedekt was en/of zijn handen in zijn zakken te houden en/of
  • ( op dwingende toon) tegen voornoemde medewerker te zeggen: "Lade open, 50 euro", althanswoorden van gelijke strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 december 2022 te Groningen, een ander, te weten een medewerker van [bedrijf 2] genaamd [naam 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen [naam 2] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten de afgifte van 50,- euro, door:
  • ten overstaan van voornoemde medewerker een helm te dragen, waardoor zijn gezicht (deels) bedekt was en/of zijn handen in zijn zakken te houden en/of
  • ( op dwingende toon) tegen voornoemde medewerker te zeggen: "Lade open, 50 euro", althanswoorden van gelijke strekking;
4 hij op of omstreeks 16 december 2022 te Groningen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een medewerker van [bedrijf 1] genaamd [naam 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 50,euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan voornoemde [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n), door:
  • ten overstaan van voornoemde medewerker zijn handen in zijn zakken te houden en/of
  • ( op dwingende toon) tegen voornoemde medewerker te zeggen: "Maak je kassa open, geef mij 50,euro", althans woorden van gelijke strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Groningen, een ander, te weten een medewerker van [bedrijf 1] genaamd [naam 1] door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam 2] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten de afgifte van 50,- euro, door:
  • ten overstaan van voornoemde medewerker zijn handen in zijn zakken te houden en/of
  • ( op dwingende toon) tegen voornoemde medewerker te zeggen: "Maak je kassa open, geef mij 50,euro", althans woorden van gelijke strekking;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde onder feit 1, het primair ten laste gelegde onder feit 3 en het subsidiair ten laste gelegde onder feit 4. De officier van justitie vordert vrijspraak voor het ten laste gelegde onder feit 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van feit 1 het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard moet worden. Er is geen wapen aangetroffen. Aangever zegt wel te zijn overvallen, maar er is niet gesproken over een wapen. Dat verdachte vraagt om geld en zijn hand in zijn zak had, is geen uitlating en handeling die naar objectieve maatstaven geschikt is om vrees aan te jagen en dus is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het primair ten laste gelegde onder feit 1.
Ten aanzien van feit 2 sluit de raadsman zich aan bij het standpunt van de officier van justitie en verzoekt om vrijspraak van dit feit.
Ten aanzien van feit 3 valt op dat de medewerker zegt dat hij eerst dacht dat het een grap was. De helm die de pleger van feit 3 op had is een vrij gangbaar model en datzelfde geldt ook voor de jas. Verdachte ontkent stellig dat hij dit feit gepleegd heeft en er moet wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs vrijspraak volgen voor dit feit.
Ten aanzien van feit 4 is de bewijsconstructie van de officier van justitie gebaseerd op de herkenning van verdachte door aangever. De vraag is hoeveel bewijswaarde die herkenning heeft. Op het moment dat aangever die foto op de site van de politie ziet en diezelfde avond een soortgelijk incident zich voordoet, dan is het logisch dat aangever deze connectie met de verdachte maakt. Er is niet gevraagd aan aangever waaraan hij verdachte heeft herkend. De enkele mededeling van aangever dat hij verdachte herkent, is niet voldoende zodat ook voor feit 4 vrijspraak zal moeten volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De dader van feit 2 draagt een zwarte jas met een wit logo en een pet met een Mercedeslogo. Een soortgelijke jas is niet aangetroffen bij verdachte, noch een dergelijke pet. Op de rechterhand van de pleger zit een tatoeage of een beschadiging, maar ook dit is niet bij verdachte te zien. Daarnaast is de modus operandi van verdachte, zoals deze blijkt uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen en bewijsoverweging, niet zodanig specifiek en bijzonder van aard te noemen dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte de dader is van feit 2. Gelet hierop komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring voor feit 2.
T.a.v. feit 1:
De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2023;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 oktober 2022,opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022335731 d.d. 20 januari 2023, inhoudend de verklaring van [naam] .
T.a.v. feit 3:
De rechtbank acht feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2022, opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022335731 d.d. 20 januari 2023, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
Op 12 december 2022 bevond ik mij in supermarkt [bedrijf 2] gevestigd aan de [adres] te Groningen. Ik zag een man bij binnenkomst naar mijn kassa lopen. Hij droeg een zwarte helm waardoor alleen zijn ogen zichtbaar waren. Ook droeg hij een groene camouflage jas. Hij hield zijn handen in zijn jaszakken. Daarop hoorde ik de man zeggen: lade open vijftig euro. Ik heb daarop de kassalade geopend. Ik heb een biljet van vijftig euro uit de kassalade gepakt en op de balie gelegd. Ik zag daarop dat de man zijn platte hand, met zwarte handschoen aan, op de balie sloeg en het biljet van de balie pakte. Ik zag toen de man weg lopen naar buiten door dezelfde ingang/uitgang.
Ik kan de man als volgt omschrijven:
  • Man
  • Blanke huidskleur
  • Lengte ongeveer 1.90 meter
  • Leeftijd tussen 30 en 40 jaar oud
  • Postuur vol slank
  • Camouflage jas groen/bruin van kleur
  • Zwarte helm zonder vizier
  • Zwarte spijkerbroek
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2022,opgenomen op pagina 57 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op zondag 18 december 2022, heb ik verbalisant beelden vergeleken van de [bedrijf] en de [bedrijf 2] supermarkt waarbij beide winkels dus te maken kregen met een man welke bij de kassa om geld vraagt dan wel eist om de kassa lade te openen en hem geld te overhandigen. Bij deze twee (2) incidenten draagt de verdachte een identieke jas. Omschrijving van de jas is als volgt: Camouflage jas (leger kleuren) drie kwart model met capuchon
Ook het postuur van de verdachte van de [bedrijf 2] komt overeen met die van de [bedrijf] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 januari 2023,opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op woensdag 11 januari 2023 omstreeks 14.00 uur betrad ik, verbalisant de kamer van verdachte [verdachte] . Links naast het bed van verdachte zag ik, verbalisant een zwart kleurige helm. Deze helm vertoonde overeenkomsten met de helm welke werd gedragen bij de beroving van de winkelketen genaamd [bedrijf 2] . In de openstaande kledingkast van verdachte zag ik verbalisant een driekwart jas met legerprint hangen. Deze jas vertoond sterke overeenkomsten met de jas welke verdachte droeg bij de overval op de [bedrijf] .
T.a.v. feit 4:
De rechtbank acht feit 4 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 december 2022,opgenomen op pagina 48 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022335731 d.d. 20 januari 2023, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Op 16 december was ik werkzaam bij [bedrijf 1] , [adres 1] te [adres 1] . Ik was hier werkzaam als kassa medewerker. Op enig moment zag ik dat er een man voor mij kwam staan. Ik hoorde de man tegen mij zeggen ‘maak je kassa open’. Ik zag dat de man zijn handen in zijn jaszakken had. Ik maakte direct de kassa open. Ik hoorde de man vervolgens zeggen ‘geef mij vijftig euro’. Ik heb de man toen een biljet van twintig euro en 3 of 4 biljetten van 10 euro overhandigd. Ik zag dat de man dit geld in ontvangst nam en de [bedrijf 1] weer verliet. Ik kan u vertellen dat ik deze man herken als zijnde een man wie ik eerder vandaag op de foto heb zien staan op www.Politie.nl.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2022,opgenomen op pagina 51 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Camerabeelden van [bedrijf 1]
Camerapositie is gericht op de kassa van de [bedrijf 1] . op 00:48 komt de verdachte links het beeld in lopen. Gaat vervolgens netjes in de rij staan om aan de beurt te komen bij de kassa. Verdachte draagt een driekwart zwart gekleurde jas met een capuchon. Deze capuchon heeft hij op. Op de achterkant van de jas zit net onder de capuchon een wit vierkant label. Rechts op de borst van de jas zit mogelijk ook een wit logo (slecht zichtbaar). Aan de voorkant op de jas rond de rits lijkt het erop dat er een strook zit in camouflage kleuren. Blauwe spijkerbroek met nette schoenen eronder. De schoenen hebben witte zolen. Verdachte staat kort voor de kassa waar hij dus om geld vraagt. Zodra hij het geld heeft ontvangen verlaat hij de [bedrijf 1] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte tweemaal een afpersing heeft gepleegd en eenmaal een ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk gedwongen heeft iets te doen. Het feit dat onder 1 ten laste is gelegd heeft verdachte bekend. De rechtbank kwalificeert dit feit als afpersing, nu het houden van de hand in de zak, deze hand met jaszak op de toonbank leggen en daarmee een voorwaartse beweging maken naar de uiterlijke verschijningsvorm een bedreiging met geweld is. Dat er geen vuurwapen bij verdachte is aangetroffen, doet aan het bedreigende karakter van deze handeling niet af. Met deze handeling heeft verdachte immers een dreigende sfeer opgeroepen die naar objectieve maatstaven geschikt is om vrees aan te jagen. Ten aanzien van feit 3 zijn de helm en de camouflagejas die de pleger heeft gedragen bij verdachte thuis aangetroffen. Deze jas droeg verdachte (ook) bij het plegen van feit 1, het feit dat door verdachte is bekend. Ook heeft verdachte een soortgelijke scooter in zijn bezit als de scooter die bij de overval in de [bedrijf 2] is gebruikt en gaat het om eenzelfde signalement als dat van verdachte. De dwingende toon waarop om geld wordt verzocht en het dragen van een helm maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van bedreiging met geweld. Ten aanzien van feit 4 wordt verdachte herkend door de aangever, die eerder een foto van verdachte heeft gezien op de site van de politie. Verdachte was goed herkenbaar voor aangever, want hij droeg geen gezichtsbedekking. Op de beelden komt naar voren dat verdachte wederom dezelfde camouflagejas heeft gedragen, maar dat hij de jas deze keer binnenstebuiten heeft gedragen. Aan de rand van de jas is nog een deel van de camouflage te zien. De rechtbank is van oordeel dat het enkel houden van de handen in de zakken niet voldoende is voor ‘geweld’ of ‘bedreiging met geweld’ in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal daarom van het onder feit 4 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken. Deze feitelijkheid levert naar het oordeel van de rechtbank wel ‘dwang’ op als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht, zoals onder feit 4 subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijkheid van zodanige aard is dat zij in de gegeven omstandigheden leidde tot een zodanige psychische druk dat aangever hieraan geen weerstand heeft kunnen bieden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair, feit 3 primair en feit 4 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 29 oktober 2022 te Groningen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een medewerkster van de [bedrijf] genaamd [naam] , heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 10,- euro), dat geheel aan het (winkel)bedrijf [bedrijf] toebehoorde, door:
  • ten overstaan van voornoemde medewerkster zijn hand in zijn zak te houden en daarmee eenvoorwaartse beweging te maken en
  • tegen voornoemde medewerkster te zeggen: "Ik heb nu 10 euro nodig, geef mij 10 euro";
3 hij op 12 december 2022 te Groningen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een medewerker van [bedrijf 2] genaamd [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 50,- euro), dat geheel aan het (winkel)bedrijf [bedrijf 2] toebehoorde, door
  • ten overstaan van voornoemde medewerker een helm te dragen, waardoor zijn gezicht (deels) bedekt was en zijn hand in zijn zak te houden en
  • ( op dwingende toon) tegen voornoemde medewerker te zeggen: "Lade open, 50 euro";
4 hij op 16 december 2022 te Groningen, een ander, te weten een medewerker van [bedrijf 1] genaamd [naam 1] door een feitelijkheid gericht tegen die Kramer wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten de afgifte van 50,- euro, door:
  • ten overstaan van voornoemde medewerker zijn handen in zijn zakken te houden en
  • ( op dwingende toon) tegen voornoemde medewerker te zeggen: "Maak je kassa open, geef mij 50,euro".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1, primairafpersing
3, primairafpersing
4, subsidiaireen ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde onder feit 1, het primair ten laste gelegde onder feit 3 en het subsidiair ten laste gelegde onder feit 4 wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf. Verdachte is iemand die de nodige problemen heeft. Hij wil zich graag aan de bijzondere voorwaarden houden. Een werkstraf is niet haalbaar voor verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het Pro Justitia rapport d.d. 11 april 2023, het reclasseringsadvies d.d. 21 april 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee afpersingen en heeft een ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk gedwongen iets te doen. Verdachte was hiermee enkel uit op financieel gewin en heeft met zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de medewerkers van [bedrijf] , [bedrijf 2] en [bedrijf 1] .
Verdachte is onderzocht door N. Märker, GZ-psycholoog. Deze gedragsdeskundige heeft hierover gerapporteerd op 11 april 2023. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische persoonlijkheidstrekken, een matige stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol (in een gereguleerde omgeving) en een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Middelengebruik versterkt bij verdachte de disfunctionele persoonlijkheidstrekken. Hierdoor neemt de impulscontrole en het oordeelsvermogen nog meer af en is verdachte minder goed in staat de mogelijke consequenties en reikwijdte van zijn handelen te (kunnen) overzien. Ten gevolge van bovengenoemde problematiek wordt verdachte beperkt en in lichte mate beïnvloed in zijn gedragskeuzes en wilsvrijheid. De gedragsdeskundige heeft, gelet hierop, geadviseerd de feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de gedragsdeskundige met betrekking tot de toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte over. De rechtbank is van oordeel dat de feiten verminderd aan verdachte toegerekend kunnen worden.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het adviesrapport van Reclassering Nederland van 21 april 2023 waarin onder meer naar voren is gebracht dat risicofactoren gezien worden op het gebied van zijn persoonlijkheidsproblematiek en de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt als gemiddeld ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen waarbij als bijzondere voorwaarden worden gesteld een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een harddrugs- en alcoholverbod en schadeherstel.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, waarbij telkens jonge mensen als slachtoffer betrokken waren, het strafblad van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden is met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De rechtbank zal daar de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verbinden, met uitzondering van de voorwaarde schadeherstel.
Gelet op de adviezen van de gedragsdeskundige en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat
er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen goederen terug te geven aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
- 3 STK Mes moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 284, 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 en onder feit 4 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 primair, feit 3 primair en feit 4 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 323 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen zeven dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bijVerslavingszorg Noord-Nederland, [adres 3] De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en de veroordeelde zal de aanwijzingen van de reclassering opvolgen.
dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen door een forensische ambulante instelling ofeen soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na veroordeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde verblijft in de [instelling] of in een andere forensische woonsetting of instellingvoor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf in de [instelling] is reeds gestart. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
dat de veroordeelde geen harddrugs en geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op ditverbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelast de teruggave aan verdachte, van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven: 3 STK Mes.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2023.