ECLI:NL:RBNNE:2023:2551

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
161062
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom opgelegd aan Gecertificeerde Instelling wegens niet nakomen omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 mei 2023 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.D. Postma, heeft de rechtbank verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de minderjarige om de week bij hem zou verblijven. De rechtbank had eerder al een traject voor begeleide omgang (BOCS) opgelegd, maar dit was door de Gecertificeerde Instelling (GI) niet uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI haar verplichtingen niet is nagekomen en dat er geen zwaarwegende redenen zijn om de omgang niet op te starten. De rechtbank heeft de GI veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat zij na 1 juli 2023 niet meewerkt aan de omgangsregeling. De rechtbank heeft ook bepaald dat de omgang vóór 1 juli 2023 moet starten en dat de GI de regie heeft over de verdere invulling van deze regeling. De zaak zal in september/oktober 2023 opnieuw worden behandeld om de voortgang te monitoren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/161062 / FA RK 18-623
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 26 mei 2023
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. H.D. Postma, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
REGIECENTRUM BESCHERMING EN VEILIGHEID,
gevestigd te Leeuwarden,
in haar hoedanigheid als voogd,
hierna ook te duiden als: de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft laatstelijk bij beschikking van 26 september 2022, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, de zaak (wederom) aangehouden in afwachting van het traject Beschermde Omgang en Coaching na Scheiding (BOCS) van Jeugdhulp Friesland, met betrekking tot de minderjarige [minderjarige] (verder: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en verwezen naar de pro forma zitting van 29 december 2022.
1.2.
Na de hiervoor genoemde beschikking heeft de rechtbank kennis genomen van:
 een brief namens de man van 8 december 2022;
 een e-mail van de GI van 13 december 2022;
 een brief van [minderjarige] , ingekomen op 29 maart 2023.
1.3.
Mr. A.L. Witteveen, heeft namens de moeder van [minderjarige] , [de vrouw] (verder: de vrouw) bij brief van 6 april 2023 met bijlage(n) verzocht om haar als belanghebbende aan te merken.
1.4.
De voortgezette mondelinge behandeling was aanvankelijk gepland op 17 maart 2023. Na een uitstelverzoek van de man op 25 januari 2023 is de voortgezette mondelinge behandeling opnieuw gepland op 21 april 2023.
1.5.
De voortgezette mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 april 2023. Verschenen zijn:
 de man, bijgestaan door zijn advocaat;
 [naam] , namens de GI;
 [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Leeuwarden (verder: RvdK).
De vrouw is niet ter zitting verschenen. Ook haar advocaat is niet verschenen.

2.Verzoeken (resterende) ten aanzien van de omgangsregeling

2.1.
De man heeft bij inleidend verzoekschrift van 8 mei 2018 de rechtbank verzocht te bepalen dat [minderjarige] week op week af de ene week van vrijdag 14:00 uur tot de daarop volgende vrijdag 14:00 bij de man zal verblijven en de daarop volgende week bij de vrouw en dat de vakanties en de feestdagen in goed onderling overleg bij helfte zullen worden verdeeld, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen regeling.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij brief van 18 augustus 2022 heeft de man zijn verzoek gewijzigd/vermeerderd, in die zin dat de man de rechtbank verzoekt te bepalen om, uitvoerbaar bij voorraad:
voorlopig te bepalen dat de man en [minderjarige] via en onder regie van de GI begeleide omgang met elkaar zullen hebben binnen het BOCS-traject, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de GI nalaat aan de in deze te wijzen beschikking te voldoen;
nadat de omgang via het traject BOCS dan wel een aansluitend traject is opgebouwd in goede justitie een definitieve omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] .
2.3.
Bij brief van 8 december 2022 heeft de man aanvullend verzocht om alsnog te bepalen, dat de beschikkingen van deze rechtbank van 17 december 2021 en 26 september 2022 nagekomen moeten worden op straffe van een dwangsom, zoals door de man eerder is verzocht.

3.Positie van de vrouw

3.1.
Bij brief van 6 april 2023 heeft de vrouw de rechtbank verzocht om haar als belanghebbende aan te merken. Ter onderbouwing hiervan heeft de vrouw onder meer naar voren gebracht, dat de man vanaf september 2022 kaartjes en foto's naar [minderjarige] stuurt en dat [minderjarige] tijdens de omgang die zij met hem heeft, te kennen geeft dat hij last heeft van het contact met de man, dusdanig dat zijn trauma daardoor getriggerd wordt. De speltherapie hiervoor is reeds afgerond, zodat dit punt niet binnen enige vorm van therapie of behandeling wordt opgepakt. Het vaststellen van een omgangsregeling met de man heeft volgens de vrouw dus tevens effect op haar omgangsmomenten met [minderjarige] , aangezien [minderjarige] zichtbaar last heeft van de omgang met de man, namelijk teruggetrokken en verdrietig. Gelet op de afwezigheid van de vaste voogd, de intensieve betrokkenheid van de vrouw en de goede band en omgangsregeling die zij met [minderjarige] heeft, vindt de vrouw dat zij aangemerkt moet worden als een persoon op wiens rechten en plichten de zaak rechtstreeks betrekking heeft, zoals bedoeld in artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.2.
De rechtbank is van oordeel, dat hetgeen de vrouw heeft gesteld, inhoudende dat de wijze van contact tussen de man en [minderjarige] , rechtstreeks van invloed is op haar contact met [minderjarige] , niet door de vrouw met (medische) stukken is onderbouwd. Het staat voor de rechtbank dan ook niet vaststaat dat er zich een situatie voordoet, zoals bedoeld in artikel 798 Rv. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel, dat de vrouw geen belanghebbende is.

4.Beoordeling

Standpunt van de man
4.1.
Bij beschikking van 17 december 2021 heeft de rechtbank vastgelegd dat na een periode van drie maanden waarin de man kaartjes (via de gezinsvoogd) aan [minderjarige] zal sturen, de man en [minderjarige] via en onder regie van de GI begeleide omgang met elkaar zullen hebben binnen het BOCS-traject. De man heeft hier aan voldaan door overwegend (tweewekelijks) kaartjes via de gezinsvoogd aan [minderjarige] te sturen. Nu voormelde drie-maanden termijn is verstreken, had het BOCS-traject reeds lange tijd geleden moeten worden opgestart, maar tot op heden is dit niet gebeurd. Wel stuurt de man nog steeds kaartjes via de gezinsvoogd naar [minderjarige] . Ook heeft de kennismaking tussen [minderjarige] en de BOCS-begeleider nog steeds niet plaatsgevonden.
4.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 26 september 2022 nogmaals overwogen dat het BOCS-traject ingezet moet worden en het belang van het BOCS-traject benadrukt. In dat kader is de procedure destijds ook voor drie maanden aangehouden in afwachting van de eerst resultaten. Tot op heden is het BOCS-traject echter niet door de GI ingezet.
4.3.
Het is voor de man niet te verkroppen dat de vrouw wel omgang met [minderjarige] heeft en hij niet. Er zijn geen indicaties dat de man en [minderjarige] geen contact met elkaar kunnen hebben. De GI zet geen stappen om het BOCS-traject te starten. Daarnaast reageert de GI vaak niet op berichtjes van de man, vindt er weinig terugkoppeling over [minderjarige] plaats, dan wel wordt de man ook niet anderszins over [minderjarige] geïnformeerd. Omdat er sinds de beschikking van 17 december 2021 weinig tot geen vooruitgang is geboekt c.q. actie is ondernomen door de GI om het BOCS-traject op te starten, vindt de man dat het opleggen van een dwangsom gerechtvaardigd is.
Standpunt van de GI
4.4.
Op de voortgezette mondelinge behandeling van 21 april 2023 heeft de vertegenwoordiger van de GI, niet zijnde de uitvoerend voogd, die niet ter zitting aanwezig kon zijn in verband met de een verlofdag, onder meer het volgende naar voren gebracht. Het BOCS-traject is nog niet opgestart, omdat [minderjarige] (nog steeds) aangeeft dat hij geen contact met de man wil. Iedere keer als er een kaartje van de man komt, is contactherstel onderwerp van gesprek met [minderjarige] , maar hij blijft aangeven dat hij nog niet klaar is voor contact met de man. [minderjarige] heeft een levendige herinnering hoe het vroeger in de thuissituatie (waarin sprake was van huiselijk geweld) was. [minderjarige] woont nu in een gezinshuis en het gaat goed met hem. De GI is van mening dat als een bijna 12-jarige aangeeft dat hij contactherstel niet wil, dit serieus genomen moet worden en dat contactherstel dan niet afgedwongen moet worden. [minderjarige] is ook nog geen 18 jaar, dus er is nog tijd. Er is bij [minderjarige] sprake van een relatieve hechtingsstoornis en een zeer belaste jeugd. Gelet hierop dient de mening van [minderjarige] serieus genomen te worden.
Advies van de RvdK
4.5.
De RvdK heeft op de voortgezette mondelinge behandeling van 21 april 2023 onder meer aangegeven, dat het belangrijk is om naar manieren te blijven zoeken om contact tussen de man en [minderjarige] tot stand te brengen. Wellicht zou dit eerst via beeldbellen plaats kunnen vinden. De stem van een kind is belangrijk, maar een kind heeft volwassenen om zich heen nodig die hem duidelijk maken wat belangrijk is. De RvdK geeft als advies mee om naar creatieve manieren te zoeken om beweging in de zaak te krijgen, anders wordt het (wellicht negatieve) beeld wat [minderjarige] van zijn vader heeft alleen maar groter. [minderjarige] heeft zelfvertrouwen nodig dat hij het contact niet alleen hoeft aan te gaan.
Mening van [minderjarige]
4.6.
heeft de rechtbank een brief geschreven, waarin hij schrijft dat hij zijn vader niet wil zien en ook geen kaarten van hem meer wil ontvangen.
Oordeel van de rechtbank
4.7.
Bij beschikking van 17 december 2021 heeft de rechtbank bepaald, dat
voorlopig- dat wil zeggen totdat een nadere rechterlijke beslissing omtrent de omgang van kracht wordt - de omgang tussen de man en [minderjarige] , als volgt plaatsvindt:
- in het kader van contactherstel tussen de man en [minderjarige] zal de man eerst voor de duur van drie maanden iedere twee weken een kaartje voor [minderjarige] sturen aan de GI, waarna de GI dit kaartje al dan niet in overleg en/of in samenwerking met de speltherapeut van [minderjarige] zal introduceren bij [minderjarige] ;
- vervolgens, na verloop van genoemde drie maanden, zullen de man en [minderjarige] via en onder regie van de GI begeleide omgang via het BOCS-traject.
4.8.
Overeenkomstig voormelde beschikking heeft de man de eerste drie maanden na voormelde beschikking (en ook daarna) kaartjes aan [minderjarige] verstuurd, zodat het BOCS-traject reeds medio april 2022 opgestart had kunnen worden. Dit laatste is niet gebeurd. Op de voortgezette mondelinge behandeling van 1 september 2022 is hierover gesproken en is de zaak nogmaals aangehouden in afwachting van het verloop van het BOCS-traject. Inmiddels zijn er ruim zeven maanden verstreken en is het BOCS-traject nog steeds niet opgestart.
4.9.
Vaststaat dat er door de rechtbank bij beschikking van 17 december 2021 (bevestigd bij beschikking van 26 september 2022) een voorlopige begeleide omgangsregeling via het BOCS-traject tussen de man en [minderjarige] is vastgelegd en dat deze in principe nagekomen moet worden. Dat geldt ook voor een professionele voogdijinstelling, zoals onderhavige GI. Dit kan pas anders zijn, indien sprake is van zodanig zwaarwegende omstandigheden in verband met het belang van het kind dat nakoming van deze omgangsregeling in redelijkheid niet kan worden gevergd. De rechtbank is van oordeel, dat hiervan geheel niet is gebleken. Aan de zijde van [minderjarige] is geen sprake van enig trauma en ook aan de zijde van de man zijn geen beletselen voor omgang.
4.10.
De GI heeft op voormelde recente voortgezette mondelinge behandeling en in het evaluatieverslag van 13 december 2022 wederom aangegeven, dat zij het tempo van [minderjarige] in het fysieke contact met de man aanhouden, inhoudende dat zij de wens van [minderjarige] volgen dat hij nog geen fysiek contact met de man wil. De rechtbank is van oordeel, dat deze omstandigheid niet nieuw is en ook ten tijde van voormelde eerdere beschikkingen aan de orde was en desondanks voor de rechtbank geen reden is geweest om niet het BOCS-traject vast te leggen dan wel in stand te houden.
4.11.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat [minderjarige] als 11-jarige een leeftijd heeft waarop een kind nog een grote ontwikkeling gaat doormaken. Op deze leeftijd heeft hij, zoals de RvdK ook heeft aangegeven, volwassenen nodig die bepalen wat goed voor hem is. Alhoewel zijn stem met de jaren steeds belangrijker wordt, is zijn stem naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet doorslaggevend omdat hij de gevolgen van 'zijn keuze' op deze leeftijd nog niet kan overzien. Door de volledige keuze voor wel/geen contactherstel bij [minderjarige] neer te leggen, legt de GI een veel te zware verantwoordelijkheid op de schouders van [minderjarige] . Terwijl het maar de vraag is of [minderjarige] een weloverwogen keus kan maken. Hij heeft als 11-jarige zijn vader immers al acht jaar niet gezien en het negatieve beeld van [minderjarige] van destijds in de thuissituatie, wat wellicht in de loop der jaren groter is geworden, heeft [minderjarige] niet meer kunnen bijstellen. Gelet hierop acht de rechtbank het voorstelbaar dat [minderjarige] het fysieke contact en inmiddels het ook het kaartcontact afhoudt. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de GI heeft aangegeven, dat het goed met [minderjarige] gaat, dat de speltherapie is afgerond en hij vanwege het ontbreken van traumaklachten geen traumatherapie hoeft te volgen.
4.12.
Gelet op voorgaande is de rechtbank niet gebleken van dusdanig zwaarwegende omstandigheden dat van de GI niet gevergd kan worden dat zij voormelde beschikking van 17 december 2021 nakomen. De rechtbank merkt daarbij op het zorgelijk te vinden dat de GI tot tweemaal toe beschikkingen van deze rechtbank, zonder gewijzigde zwaarwegende omstandigheden te stellen, naast zich heeft neergelegd door het BOCS-traject niet op te starten en ook niet anderszins heeft bewogen om toe te werken naar dit traject. Het lijkt erop, dat de GI 'wacht' tot [minderjarige] er klaar voor is en verder geen stappen zet. Dit terwijl de GI binnen de eerdere ondertoezichtstelling heeft gesteld dat het ontbreken van contact tussen de man en [minderjarige] één van de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] is.
4.13.
Gelet hierop is het bijzonder zorgelijk te constateren hoe de GI in deze zaak haar taken heeft opgevat, met name gelet op de inhoud van de twee hierboven genoemde beschikkingen. Het is aan de GI in onderhavige zaak om [minderjarige] over zijn drempel heen te helpen en het BOCS-traject per omgaande op te laten starten. Hoewel mogelijk ook de werkdruk hierbij een rol speelt, vindt de rechtbank het verontrustende dat de GI ook na de laatste beschikking van 26 september 2022 wederom heeft nagelaten het BOCS-traject starten.
4.14.
Nu er reeds geruime periode geen uitvoering wordt gegeven aan de bij beschikking van 17 december 2021 vastgelegde begeleide omgang via het BOCS-traject, ziet de rechtbank aanleiding om deze voorlopige regeling te wijzigen. De rechtbank zal op de hierna te noemen wijze voorlopig bepalen, dat de man en [minderjarige] minimaal eens in de twee weken één uur onder begeleiding omgang met elkaar hebben via het BOCS-traject dan wel - om te voorkomen dat mogelijke wachtlijsten bij het BOCS vertragend gaan werken - onder begeleiding van een door de GI aan te wijzen andere professionele instantie. De rechtbank zal verder bepalen dat de begeleide omgang vóór 1 juli 2023 moet starten, alsmede dat de verdere regie en mogelijke uitbreiding van deze regeling bij de GI ligt. De GI heeft dus geen regie of eigen keuzevrijheid ten aanzien van het überhaupt wel of niet opstarten van de begeleide omgang, dat is aan de rechtbank voorbehouden.
Dwangsom
4.15.
Het is niet gebruikelijk om een professionele voogdijinstelling te veroordelen tot dwangsommen, maar uit bovenstaande volgt in deze specifieke zaak dat er een stok achter de deur nodig is om uitvoering van een rechterlijke uitspraak te waarborgen. Om de GI tot nakoming te bewegen van de hierna onder 4.12. vastgelegde voorlopige omgangsregeling, zal de rechtbank hieraan een dwangsom verbinden met een maximum op de wijze als hierna in het dictum is weergegeven.
Nadere mondelinge behandeling
4.16.
Om vinger aan de pols te houden zal de rechtbank de zaak verwijzen naar een nader te bepalen datum voor mondelinge behandeling in september/oktober 2023. De rechtbank zal partijen opdragen op de hierna te noemen pro forma datum hun verhinderdata voor september/oktober 2023 in het geding te brengen, waarna een datum mondelinge behandeling zal worden gepland. De rechtbank zal de vrouw als informant voor deze zitting uitnodigen, alsmede de RvdK. De rechtbank zal partijen en de GI in de gelegenheid stellen om uiterlijk een week voor de nog nader te plannen datum voor mondelinge behandeling de rechtbank schriftelijk te berichten omtrent hun actuele standpunten ten aanzien van de omgangsregeling.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt
voorlopig- dat wil zeggen totdat een nadere rechterlijke beslissing omtrent de omgang van kracht wordt - de minimale omgang tussen de man en de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , als volgt, startend vóór 1 juli 2023:
eens in de twee weken één uur onder regie van de GI begeleide omgang binnen het BOCS-traject dan wel onder begeleiding van een andere door de GI aan te wijzen professionele instantie;
de verdere regie voor de invulling en mogelijke uitbreiding van deze regeling ligt bij de GI;
5.2.
veroordeelt de GI tot betaling aan de man van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de GI na 1 juli 2023 niet meewerkt aan de minimale begeleide omgangsregeling van één uur in de twee weken, zoals hiervoor onder 5.1.a is weergegeven, met een maximum van € 25.000,-;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verwijst de zaak naar de
pro forma zitting van 9 juni 2023,in afwachting van de
verhinderdata van partijen voor de maanden september/oktober 2023;
5.5.
draagt partijen op om
uiterlijk 9 juni 2023opgave te doen van de verhinderdata over de maanden september/oktober 2023, waarna een dag voor voortgezette mondelinge behandeling in september/oktober 2023 zal worden bepaald;
5.6.
verstaat dat de griffier van deze rechtbank de RvdK zal uitnodigen voor de nader te bepalen datum voor voortgezette mondelinge behandeling, alsmede de vrouw als informant;
5.7.
draagt partijen en de GI op om uiterlijk een week voor de nader te bepalen datum voor mondelinge behandeling de rechtbank schriftelijk te berichten over hun actuele standpunten ten aanzien van de omgangsregeling;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, (kinder)rechter, bijgestaan door
G. Timmermans, griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 433