ECLI:NL:RBNNE:2023:2548

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
188002
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en toepasselijk recht in gezagskwestie van minderjarige met Hongaarse ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over het ouderlijk gezag van hun minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Tamourt, verzocht de rechtbank om gezamenlijk gezag over hun kind, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Buitenhuis, zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders en het kind de Hongaarse nationaliteit hebben, maar dat het kind nooit in Hongarije heeft gewoond. Hierdoor is het Nederlandse recht van toepassing. De rechtbank heeft de zaak als internationaal gekarakteriseerd en heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd op basis van de Verordening Brussel II-ter.

De rechtbank heeft verder overwogen dat, hoewel de man stelt dat er gezamenlijk gezag is volgens Hongaars recht, dit niet van toepassing is omdat het kind in Nederland is geboren en altijd daar heeft gewoond. De rechtbank heeft de communicatie tussen de ouders als problematisch beoordeeld, waarbij de vrouw angst heeft voor de man vanwege eerdere geweldsincidenten. De rechtbank heeft besloten dat er een raadsonderzoek moet plaatsvinden om de situatie beter te begrijpen en om te bepalen wat in het belang van het kind is. De beslissing over het gezag is aangehouden in afwachting van de bevindingen van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om uiterlijk op 14 september 2023 te rapporteren over het gezag en de voortgang van het onderzoek. Partijen zijn verplicht om binnen twee weken na ontvangst van het rapport hun standpunten schriftelijk aan de rechtbank te communiceren. De rechtbank heeft verdere beslissingen aangehouden totdat het rapport is ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/188002 / FA RK 23-253
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 12 mei 2023
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats]
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Tamourt, kantoorhoudende te Burgum,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats]
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J. Buitenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 8 februari 2023;
- een brief van de GI van 28 maart 2023 met bijlagen, ingekomen op 29 maart 2023;
- het verweerschrift van de vrouw van 11 april 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 11 april 2023. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Leeuwarden (verder: RvdK);
- mevrouw [naam] en mevrouw [naam] , namens de GI.
1.3.
De vrouw heeft tijdens de zitting gebruik gemaakt van de diensten van mw. K. Liesting, tolk in de Hongaarse taal.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] (verder: [minderjarige] ), [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.2.
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.3.
[minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van 7 juni 2022 onder toezicht gesteld van de GI tot 7 december 2022. De kinderrechter heeft bij beschikking van 5 december 2022 de ondertoezichtstelling verlengd tot 7 december 2023.
2.4.
De man, de vrouw en [minderjarige] hebben allen de Hongaarse nationaliteit.

3.Verzoek

3.1.
De man heeft de rechtbank verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dit toelaat, partijen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek ongegrond te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen, doch geheel subsidiair bij een onverhoopte toewijzing van het verzoek in ieder geval de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Kosten rechtens.

4.Beoordeling

4.1.
Door de omstandigheid dat de ouders en [minderjarige] allen de Hongaarse nationaliteit hebben, draagt deze zaak een internationaal karakter. Gelet hierop dient eerst ambtshalve de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is op het verzoek.
Rechtsmacht
4.2.
Nu het verzoekschrift na 1 augustus 2022 is ingediend en [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in een lidstaat heeft, is de Verordening (EG) nr. 2019/1111 van 25 juli 2019 (hierna: Brussel II-ter) van toepassing. Het gaat om een burgerlijke zaak betreffende de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef, onder b Brussel II-ter. Onder het begrip ouderlijke verantwoordelijkheid valt op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef, onder a Brussel II-ter, in verbinding met voormelde bepaling, (mede) het gezagsrecht, zoals in de onderhavige procedure aan de orde is.
4.3.
Artikel 7, eerste lid, Brussel II-ter bepaalt dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd.
Toepasselijk recht
4.4.
Bij de bepaling van het toepasselijke recht voor een zaak die betrekking heeft op ouderlijke verantwoordelijkheid moet gekeken worden naar het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 past de Nederlandse rechter, wanneer hij bevoegd is om over de zaak te oordelen, het Nederlandse recht toe.
4.5.
De rechtbank is van oordeel, dat overeenkomstig artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV) het Nederlandse recht van toepassing is.
Gezamenlijk gezag naar Hongaars recht
4.6.
De man heeft gesteld, dat de ouders naar Hongaars recht gezamenlijk zijn belast met het gezag over [minderjarige] . De man verwijst daartoe naar een vertaling van de Hongaarse akte betreffende een verklaring dat de man [minderjarige] als zijn kind erkent en dat de vrouw daarvoor toestemming geeft. In punt IV van deze akte wordt gesproken over 'de ouders die het ouderlijk toezicht uitoefenen'. De rechtbank is in navolging van hetgeen de kinderrechter in de beschikking verlenging ondertoezichtstelling van 5 december 2022 (zaakgegevens: C/17/186150 / JE RK 22-790) heeft overwogen, van oordeel, dat niet op grond van voormelde passage vastgesteld kan worden dat partijen reeds het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen. Het Hongaars recht, dat na erkenning lijkt uit te gaan van gezamenlijk gezag, wordt namelijk niet toegepast, nu [minderjarige] hier is geboren en altijd in Nederland heeft gewoond. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vrouw naar Nederlands recht alleen belast is met het gezag over [minderjarige] .
Verzoek wijziging eenhoofdig gezag in gezamenlijk gezag
4.7.
De man heeft aangevoerd, dat de communicatie met de vrouw wisselend gaat. Volgens de man gaat de communicatie met de vrouw goed, indien de vrouw hem nodig heeft. De man is bereid om met hulpverlening de communicatie met de vrouw te verbeteren. De man is akkoord met het gelasten van een raadsonderzoek door de rechtbank.
4.8.
De vrouw heeft aangevoerd, dat zij nog steeds angst heeft voor de man en geen enkel vertrouwen in hem heeft. De vrouw is in de relatie met de man blootgesteld aan verbaal en fysiek huiselijk geweld en aan bedreigende situaties van de zijde van de man. Gelet hierop is de man in het verleden een contactverbod met de vrouw opgelegd.
4.9.
Tijdens de zitting heeft de RvdK onder meer naar voren gebracht, dat het in het belang van [minderjarige] is dat partijen de onderlinge communicatie als ouders gaan verbeteren. De ouders zijn het [minderjarige] verplicht om hun ouderschap goed in te vullen. Onduidelijk is wat de draagkracht van de vrouw is bij het gezamenlijk uitoefenen van het gezag. De raadsvertegenwoordiger heeft ter zitting een raadsonderzoek aangeboden.
4.10.
De GI neemt geen standpunt in ten aanzien van het gezag. Er is op dit moment geen communicatie tussen de ouders. Partijen communiceren via de gezinsvoogd met elkaar. De gezinsvoogd wil er wel naar toewerken dat de communicatie tussen de ouders wordt verbeterd. De gezinsvoogd merkt dat er bij de vrouw angst zit om het contact met de man aan te gaan.
4.11.
De rechtbank overweegt dat het verzoek van de man om partijen met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten, is gebaseerd op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel bepaalt dat de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het verzoek tot gezamenlijk gezag wordt slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verandering zal komen, dan wel afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat een gezamenlijke gezagsuitoefening het wettelijk uitgangspunt is. Hiervan kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rondom het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
4.13.
De rechtbank acht zich onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen over het gezag. Gebleken is dat de communicatie tussen partijen wisselend verloopt, van geen communicatie, via de gezinsvoogd, dan wel op een neutrale manier over de omgang. Het is voor de rechtbank onduidelijk of de angsten van de vrouw communicatie met de man mogelijk maakt. Verder heeft de rechtbank onvoldoende zicht op de situatie van de man. De rechtbank is van oordeel dat onderzoek en advisering door de RvdK nodig is om tot een goede beoordeling te komen. De rechtbank zal om die reden de RvdK verzoeken onderzoek te doen naar welke gezagssituatie het meest in het belang van [minderjarige] is en om daarover te rapporteren en advies uit te brengen. De rechtbank zal de beslissing over het gezag aanhouden in afwachting van de bevindingen en het advies van de RvdK.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verzoekt de RvdK om:
a. een onderzoek in te stellen naar het gezag met betrekking tot de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ; en
b. de rechtbank
uiterlijk op 14 september 2023te rapporteren en te adviseren, althans te berichten over de voortgang van het onderzoek;
5.2.
bepaalt dat partijen uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het rapport van de RvdK door de rechtbank schriftelijk berichten over:
- hun actuele standpunten ten aanzien van het advies van de RvdK en het voorliggende verzoek;
- hoe de procedure voortgezet moet worden;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door
G. Timmermans, griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2023.
fn: 433