Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2 en 3 tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Ook heeft de officier van justitie oplegging van een contactverbod met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) voor de duur van 5 jaren ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, waarbij per overtreding een vervangende hechtenis van twee weken geldt met een maximum van zes maanden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [slachtoffer] gedetailleerd, consistent en betrouwbaar is en dat haar verklaring tevens voldoende steun vindt in de verklaringen van haar zus [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en pleegzorgwerker [medewerker] (hierna: [medewerker] ).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank zal verdachte integraal vrijspreken van de tenlastegelegde feiten omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Steunbewijs
[slachtoffer] , de pleegdochter van verdachte, heeft in 2019 aangifte gedaan van langdurig seksueel misbruik door verdachte. De tenlastegelegde feiten zijn op haar verklaring gebaseerd en komen kortgezegd neer op het meermalen betasten en likken van haar vagina, het betasten van haar borsten en billen en het in het bijzijn van [slachtoffer] aftrekken en ejaculeren op/over haar lichaam een en ander verspreid over een periode van jaren.
Verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig seksueel misbruik. Hij heeft hierover verklaard dat hij denkt dat [slachtoffer] dit seksueel misbruik wel heeft meegemaakt, maar dat hij niet degene is die zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Volgens verdachte haalt [slachtoffer] fantasie en werkelijkheid door elkaar. Verdachte denkt dat [slachtoffer] zich door hem afgewezen voelt omdat hij ervoor koos te stoppen met het bieden van pleegzorg toen hij een nieuwe partner had gekregen na het overlijden van zijn echtgenote en dat dit mogelijk een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de aangifte.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank wordt geconfronteerd met twee tegenover elkaar staande verklaringen: de belastende verklaring van [slachtoffer] versus de ontkenning van verdachte.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Ook niet wanneer deze verklaring op zichzelf als geloofwaardig kan worden beoordeeld. De aangifte van [slachtoffer] alleen is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De tenlastegelegde feiten en omstandigheden moeten voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vereiste voldoende steun kan niet uitsluitend worden gevonden in een onderbouwing van de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring. In aanmerking komen enkel feiten en omstandigheden die worden aangedragen door een tweede, onafhankelijke, kenbron.
Volgens de officier van justitie kan de ondersteuning voor de aangifte van [slachtoffer] worden gevonden in de verklaringen van haar zus [naam 1] en van getuige [medewerker] . De rechtbank zal hierna ingaan op de inhoud van deze verklaringen en ook ingaan op de verklaring van getuige [naam 2] , een vriendin van [slachtoffer] van de middelbare school.
De verklaring van zus [naam 1]
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van [naam 1] , de zus van aangeefster, voldoende steun biedt voor de verklaring van [slachtoffer] omdat [naam 1] het seksueel misbruik van [slachtoffer] zelf heeft waargenomen. De rechtbank is van oordeel dat haar verklaring in potentie als steunbewijs kan dienen omdat het een verklaring uit eigen waarneming betreft, ware het niet dat [naam 1] over pleegplaatsen heeft verklaard die niet door [slachtoffer] zijn genoemd. [slachtoffer] heeft verklaard dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden in de douche, op de wc, in het bed van verdachte, in de auto en achter de computer. Voor deze verklaring biedt de verklaring van [naam 1] echter geen ondersteuning aangezien zij het heeft over andere pleegplaatsen, namelijk de slaapkamer van [naam 1] en [slachtoffer] en de camper. Om die reden kan de verklaring van [naam 1] niet als steunbewijs worden gebruikt voor de tenlastegelegde feiten.
De verklaring van [medewerker]
Ook de verklaring van [medewerker] biedt naar het oordeel van de rechtbank – anders dan door de officier van justitie is aangevoerd – geen steun aan de verklaringen van [slachtoffer] . Weliswaar blijkt uit de verklaring van [medewerker] dat [naam 1] op enig moment tegen een voormalig pleegmoeder heeft gezegd dat zij en haar zusje door haar pleegvader zouden worden misbruikt, maar [naam 1] heeft in de gesprekken die daarop volgden met [medewerker] , de gezinsvoogd en Veilig Thuis ontkend dat het gebeurd was. Zij heeft haar hele verhaal ingetrokken en toen vervolgens ambulante spoedhulp in het (pleeg)gezin werd geboden, bleef [naam 1] bij haar verhaal dat het niet was gebeurd. [naam 1] en [slachtoffer] hebben vervolgens ook nog langere tijd in het pleeggezin van verdachte gewoond. [medewerker] verklaart verder dat al voor de plaatsing van [slachtoffer] in het pleeggezin van verdachte sprake was van vermoedens dat [slachtoffer] en [naam 1] seksueel misbruikt waren in het gezin van herkomst. Ook omschrijft zij [slachtoffer] als een meisje dat fantasie en werkelijkheid door elkaar kon halen.
Weliswaar spreekt getuige [medewerker] over een eerdere beschuldiging van seksueel misbruik door de verdachte, maar haar informatie is afkomstig van [naam 1] . Daar komt bij dat [naam 1] het seksueel misbruik vervolgens ontkende en haar hele verhaal terugnam. Om die reden acht de rechtbank de verklaring van [medewerker] niet bruikbaar als ondersteuning voor de aangifte van [slachtoffer] , temeer daar de verklaring van [medewerker] ook geen steun biedt aan de tenlastegelegde feiten en omstandigheden die betrekking hebben op [slachtoffer] .
De verklaring van [naam 2]
Het dossier bevat verder een getuigenverklaring van een jeugdvriendin van aangeefster, [naam 2] , die inhoudt dat [slachtoffer] in het eerste jaar van het VMBO aan haar vertelde dat ze seksueel misbruikt was waarbij ze vertelde dat ze van achteren verkracht was door haar pleegvader en dat ze daarom darmproblemen heeft. Deze verklaring biedt geen ondersteuning voor de tenlastegelegde feiten en omstandigheden, nu anale verkrachting niet ten laste gelegd is en [slachtoffer] verdachte daarvan ook niet beschuldigt.
De rechtbank acht het daarbij opvallend dat de verklaring van [naam 2] wel aanknopingspunten biedt voor het alternatieve scenario dat de verdachte heeft geschetst en dat neerkomt op de mogelijkheid dat [slachtoffer] seksueel is misbruikt door een ander. Immers heeft verdachte verklaard dat ten tijde van de plaatsing van [slachtoffer] in hun pleeggezin aan verdachte en zijn vrouw werd verteld dat [slachtoffer] slachtoffer was van seksueel misbruik door een familielid waarbij sprake was van anale verkrachting. Ook verklaart verdachte over darmproblemen van [slachtoffer] ten gevolge daarvan. Ook uit de verklaring van [medewerker] blijkt dat sprake was van vermoedens van seksueel misbruik in het gezin van herkomst.
Dit alles leidt voor de rechtbank tot de conclusie dat ook de verklaring van [naam 2] niet kan worden gebruikt als steunbewijs.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat niet wordt toegekomen aan het wettelijk bewijsminimum en dit ertoe leidt dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Slotopmerking
Tot slot merkt de rechtbank -ten overvloede- nog het volgende op. Om voor de rechtbank onduidelijke redenen is het LEBZ (Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken) niet geconsulteerd en is het jeugdzorgdossier van [slachtoffer] niet aan het dossier gevoegd. De rechtbank is van mening dat dat in een zaak als deze juist wel in de rede zou hebben gelegen. Qua tijdspanne zou dat ook mogelijk moeten zijn geweest. [slachtoffer] heeft immers in 2019 aangifte gedaan en de inhoudelijke zitting heeft pas vier jaar later plaatsgevonden.