ECLI:NL:RBNNE:2023:2539

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
18-309744-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van zware mishandeling met een koevoet

In de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zware mishandeling, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 23 juni 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat het letsel van de aangever, dat op 11 april 2021 was opgelopen, door de verdachte was veroorzaakt door het slaan met een koevoet of een ander hard voorwerp. De rechtbank baseerde haar oordeel op het gebrek aan overtuigend bewijs en de inconsistenties in de verklaringen van de betrokkenen. De aangever had verklaard dat hij met een koevoet was geslagen, maar de rechtbank vond deze verklaring niet voldoende onderbouwd door ander bewijs. Er was geen koevoet aangetroffen op de plaats delict en de verklaringen van getuigen ondersteunden de lezing van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de verdachte en zijn echtgenote over het verloop van de vechtpartij niet in overeenstemming waren met die van de aangever, wat leidde tot twijfels over de toedracht van het letsel. De rechtbank verklaarde ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat het feit niet bewezen was. De benadeelde partij kan haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter indienen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H. van der Werff, en de rechters mr. H.M. Lenting en mr. C. Krijger.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.309744.21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 23 juni 2023 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 09 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Mulder, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 11 april 2021, te Assen, (althans) in de gemeente Assen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of aangezichtsletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal, (met een koevoet, althans een hard en/of stevig voorwerp,) (zeer) (krachtig) op of tegen diens hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
verdachte op of omstreeks 11 april 202, te Assen, (althans) in de gemeente Assen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal, (met een koevoet, althans een hard en/of stevig voorwerp,) (zeer) (krachtig) op of tegen diens hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of aangezichtsletsel, ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is wettig en overtuigend bewijs dat sprake is geweest van zware mishandeling, waarbij verdachte met een hard voorwerp op het hoofd van aangever [slachtoffer] heeft geslagen. Daarbij is vermoedelijk gebruik gemaakt van een koevoet. De verklaring van aangever wordt ondersteund door de rapportages van de deskundigen. Het slaan met een koevoet of een ander hard of stevig voorwerp op het hoofd, een kwetsbaar lichaamsdeel, brengt een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich mee. Dit letsel heeft zich verwezenlijkt. Verdachte heeft door te slaan bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op zwaar lichamelijk letsel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Wat betreft het primair en subsidiair ten laste gelegde worden de geweldshandelingen die in de tenlastelegging zijn omschreven niet bewezen, doordat verdachte een alternatief scenario aannemelijk heeft gemaakt. Daardoor kan niet worden aangenomen dat het opzet van verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het NFI-onderzoek laat ook de optie open dat het letsel op een andere manier dan met een koevoet is toegebracht.
Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde kan door het alternatieve scenario de tenlastelegging niet bewezen worden, zodat vrijspraak moet volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vaststaat dat aangever [slachtoffer] op of omstreeks 11 april 2021 fors letsel (waaronder een indeukingsbreuk van de schedel) heeft opgelopen. De rechtbank heeft op basis van het beschikbare bewijs echter niet de overtuiging gekregen dat dit letsel door verdachte is toegebracht doordat hij op of tegen het hoofd van aangever heeft geslagen met een koevoet, althans een hard of stevig voorwerp. De aangifte, waarin staat dat aangever met een koevoet op zijn hoofd is geslagen door verdachte, wordt - behalve door het letsel en de rapportage daarover (waarover hierna meer) - niet gesteund door ander bewijs.
Ten aanzien van het letsel en de hypotheses over het ontstaan daarvan in de rapportages overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst is er een letselrapportage die is opgemaakt door M.S.P. Löwik, forensisch arts KNMG d.d. 12 april 2021. Löwik concludeert dat het veel waarschijnlijker is dat het beschreven letsel is toegebracht dan dat het beschreven letsel is veroorzaakt door een val. Daarnaast heeft het NFI op verzoek van de verdediging een rapportage opgemaakt. Dit betreft het rapport van 24 mei 2023 en een aanvullend rapport van 6 juni 2023, opgemaakt door D. Botter, forensisch arts KNMG. Aan Botter is gevraagd om onderzoek te doen naar de mogelijke toedracht van het ontstaan van het hoofdletsel van aangever, waarbij ook moest worden ingegaan op het door verdachte geschetste scenario dat het letsel is veroorzaakt door een val op een opstaande tegel of een paaltje. Ter beantwoording van deze vraagstelling heeft Botter twee hypotheses geformuleerd:
Hypothese 1: Het hoofdletsel van [slachtoffer] is ontstaan door een of meer slagen op het hoofd met een koevoet.
Hypothese 2: Het hoofdletsel van [slachtoffer] is ontstaan door een val met het hoofd op een opstaande tegel of paaltje.
Volgens Botter zijn de bevindingen (de indeukingsbreuk) veel waarschijnlijker onder hypothese 1 als onder hypothese 2.
In zijn aanvullende rapportage van 6 juni 2023 heeft Botter deze conclusie gehandhaafd.
De rechtbank overweegt dat bij de beantwoording van de vraagstelling Botter gebruik heeft gemaakt van het Bayesiaanse model. Bij de toepassing van dit model beperkt de onderzoeker zich tot een uitspraak over de waarschijnlijkheid van de resultaten in het licht van twee hypothesen. De conclusie dat de bevinding (de indeukingsbreuk) veel waarschijnlijker is onder hypothese 1 dan onder hypothese 2 betekent dus niet dat hypothese 1 waar is maar dat deze bevinding beter past bij hypothese 1. De resultaten van dit onderzoek moeten daarom in combinatie met of in het licht van de overige informatie uit het dossier worden gewogen. Het feit dat de bevindingen van het onderzoek (de indeukingsbreuk) veel waarschijnlijker worden geacht onder hypothese 1 (letsel veroorzaakt door slaan met een koevoet) dan onder hypothese 2 (letsel veroorzaakt door een val) is in samenhang met de overige feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat het letsel is veroorzaakt door het slaan met een koevoet (of een ander hard voorwerp), zoals aangever verklaart.
De rechtbank betrekt hierbij de na te noemen feiten en omstandigheden. Er is op de plaats delict geen koevoet aangetroffen en de koevoet die later onder verdachte in beslag is genomen is niet bemonsterd voor het veiligstellen van eventuele DNA-sporen. Evenmin is er een ander hard of stevig voorwerp aangetroffen op of rond de plaats delict dat geschikt was om als slagwapen te dienen. Bovendien heeft geen van de getuigen die kort na het incident ter plaatse waren, verklaard over de aanwezigheid van een koevoet of hard voorwerp, geschikt om mee te slaan.
Voorts constateert de rechtbank dat de lezing van aangever over het verloop van de vechtpartij wordt weersproken door niet alleen verdachte, maar ook diens echtgenote. Zowel verdachte als zijn echtgenote verklaren dat verdachte en aangever op enig moment op de grond lagen. Aangever verklaart echter dat hij op geen enkel moment op de grond heeft gelegen. Dit laatste is, behalve gelet op genoemde verklaringen, ook gelet op het letsel op de benen van aangever niet aannemelijk.
Al met al kan de rechtbank, gelet op genoemde ongerijmd- en onvolledigheden niet met voldoende zekerheid tot de conclusie komen dat het door aangever opgelopen letsel het gevolg is van het door verdachte slaan met een koevoet of een ander hard voorwerp op het hoofd van aangever. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.991,82 ter vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is, met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Wat betreft de hoogte van het gevorderde bedrag ter vergoeding van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag dient te worden gematigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in geval van een bewezenverklaring voor toewijzing vatbaar is, met uitzondering van het bedrag dat wordt gevorderd ter compensatie van gederfde inkomsten en met dien verstande dat het bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. van der Werff, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. A.A. Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juni 2023.
De griffier en mr. Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.