Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is wettig en overtuigend bewijs dat sprake is geweest van zware mishandeling, waarbij verdachte met een hard voorwerp op het hoofd van aangever [slachtoffer] heeft geslagen. Daarbij is vermoedelijk gebruik gemaakt van een koevoet. De verklaring van aangever wordt ondersteund door de rapportages van de deskundigen. Het slaan met een koevoet of een ander hard of stevig voorwerp op het hoofd, een kwetsbaar lichaamsdeel, brengt een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich mee. Dit letsel heeft zich verwezenlijkt. Verdachte heeft door te slaan bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op zwaar lichamelijk letsel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Wat betreft het primair en subsidiair ten laste gelegde worden de geweldshandelingen die in de tenlastelegging zijn omschreven niet bewezen, doordat verdachte een alternatief scenario aannemelijk heeft gemaakt. Daardoor kan niet worden aangenomen dat het opzet van verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het NFI-onderzoek laat ook de optie open dat het letsel op een andere manier dan met een koevoet is toegebracht.
Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde kan door het alternatieve scenario de tenlastelegging niet bewezen worden, zodat vrijspraak moet volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vaststaat dat aangever [slachtoffer] op of omstreeks 11 april 2021 fors letsel (waaronder een indeukingsbreuk van de schedel) heeft opgelopen. De rechtbank heeft op basis van het beschikbare bewijs echter niet de overtuiging gekregen dat dit letsel door verdachte is toegebracht doordat hij op of tegen het hoofd van aangever heeft geslagen met een koevoet, althans een hard of stevig voorwerp. De aangifte, waarin staat dat aangever met een koevoet op zijn hoofd is geslagen door verdachte, wordt - behalve door het letsel en de rapportage daarover (waarover hierna meer) - niet gesteund door ander bewijs.
Ten aanzien van het letsel en de hypotheses over het ontstaan daarvan in de rapportages overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst is er een letselrapportage die is opgemaakt door M.S.P. Löwik, forensisch arts KNMG d.d. 12 april 2021. Löwik concludeert dat het veel waarschijnlijker is dat het beschreven letsel is toegebracht dan dat het beschreven letsel is veroorzaakt door een val. Daarnaast heeft het NFI op verzoek van de verdediging een rapportage opgemaakt. Dit betreft het rapport van 24 mei 2023 en een aanvullend rapport van 6 juni 2023, opgemaakt door D. Botter, forensisch arts KNMG. Aan Botter is gevraagd om onderzoek te doen naar de mogelijke toedracht van het ontstaan van het hoofdletsel van aangever, waarbij ook moest worden ingegaan op het door verdachte geschetste scenario dat het letsel is veroorzaakt door een val op een opstaande tegel of een paaltje. Ter beantwoording van deze vraagstelling heeft Botter twee hypotheses geformuleerd:
Hypothese 1: Het hoofdletsel van [slachtoffer] is ontstaan door een of meer slagen op het hoofd met een koevoet.
Hypothese 2: Het hoofdletsel van [slachtoffer] is ontstaan door een val met het hoofd op een opstaande tegel of paaltje.
Volgens Botter zijn de bevindingen (de indeukingsbreuk) veel waarschijnlijker onder hypothese 1 als onder hypothese 2.
In zijn aanvullende rapportage van 6 juni 2023 heeft Botter deze conclusie gehandhaafd.
De rechtbank overweegt dat bij de beantwoording van de vraagstelling Botter gebruik heeft gemaakt van het Bayesiaanse model. Bij de toepassing van dit model beperkt de onderzoeker zich tot een uitspraak over de waarschijnlijkheid van de resultaten in het licht van twee hypothesen. De conclusie dat de bevinding (de indeukingsbreuk) veel waarschijnlijker is onder hypothese 1 dan onder hypothese 2 betekent dus niet dat hypothese 1 waar is maar dat deze bevinding beter past bij hypothese 1. De resultaten van dit onderzoek moeten daarom in combinatie met of in het licht van de overige informatie uit het dossier worden gewogen. Het feit dat de bevindingen van het onderzoek (de indeukingsbreuk) veel waarschijnlijker worden geacht onder hypothese 1 (letsel veroorzaakt door slaan met een koevoet) dan onder hypothese 2 (letsel veroorzaakt door een val) is in samenhang met de overige feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat het letsel is veroorzaakt door het slaan met een koevoet (of een ander hard voorwerp), zoals aangever verklaart.
De rechtbank betrekt hierbij de na te noemen feiten en omstandigheden. Er is op de plaats delict geen koevoet aangetroffen en de koevoet die later onder verdachte in beslag is genomen is niet bemonsterd voor het veiligstellen van eventuele DNA-sporen. Evenmin is er een ander hard of stevig voorwerp aangetroffen op of rond de plaats delict dat geschikt was om als slagwapen te dienen. Bovendien heeft geen van de getuigen die kort na het incident ter plaatse waren, verklaard over de aanwezigheid van een koevoet of hard voorwerp, geschikt om mee te slaan.
Voorts constateert de rechtbank dat de lezing van aangever over het verloop van de vechtpartij wordt weersproken door niet alleen verdachte, maar ook diens echtgenote. Zowel verdachte als zijn echtgenote verklaren dat verdachte en aangever op enig moment op de grond lagen. Aangever verklaart echter dat hij op geen enkel moment op de grond heeft gelegen. Dit laatste is, behalve gelet op genoemde verklaringen, ook gelet op het letsel op de benen van aangever niet aannemelijk.
Al met al kan de rechtbank, gelet op genoemde ongerijmd- en onvolledigheden niet met voldoende zekerheid tot de conclusie komen dat het door aangever opgelopen letsel het gevolg is van het door verdachte slaan met een koevoet of een ander hard voorwerp op het hoofd van aangever. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.