ECLI:NL:RBNNE:2023:2492

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
18-001208-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag in AZC Assen met gebruik van een keukenmes

Op 21 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn kamergenoot in het AZC te Assen. De verdachte heeft op 31 december 2022 met een groot keukenmes meerdere keren zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt richting het slachtoffer, wat resulteerde in ernstig letsel aan verschillende delen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen en oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormde en dat de gevolgen van het geweld ernstig waren, met blijvende littekens tot gevolg. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere spanningen met het slachtoffer, maar oordeelde dat deze geen rechtvaardiging boden voor het gepleegde geweld. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schade op €3.500,- stelde, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/001208-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juni 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.J. Bosma, advocaat te Spier. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na aanpassing van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2022 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, hebbende hij die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes in/op zijn (linker) zij, (linker) been, hoofd, rug en/of gezicht gestoken en/of gesneden, en/of met een zwaaiende en/of stekende beweging een mes in de richting van de borst van die [slachtoffer] bewogen en/of gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2022 te Assen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe/open snijwonden in het gezicht (en als gevolg daarvan blijvende littekens), heeft toegebracht door bij voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes in/op de (linker) zij, (linker) been, hoofd, rug en/of gezicht te steken/snijden en/of een zwaaiende/stekende beweging met een mes in de richting van de borst van die [slachtoffer] te maken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2022 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen hebbende hij die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes in/op zijn (linker) zij, (linker) been, hoofd, rug en/of gezicht gestoken en/of gesneden, en/of met een zwaaiende en/of stekende beweging een mes in de richting van de borst van die [slachtoffer] bewogen en/of gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Hij heeft daartoe ter terechtzitting aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat dat verdachte, met een groot mes, zwaaiende bewegingen in de richting van het gezicht van aangever heeft gemaakt, dat hij aangever met dat mes in de rug heeft gestoken en dat hij (verdere) stekende bewegingen in de richting van de rug van aangever heeft gemaakt. Verdachte is pas gestopt toen getuige [naam] hem bij aangever wegduwde. Uit dit handelen leidt de officier van justitie af dat verdachte vol opzet op de dood van aangever heeft gehad en in ieder geval dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelingen zou komen te overlijden. Dit levert een poging tot doodslag op.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij, met een keukenmes, zwaaiende en voorwaartse bewegingen heeft gemaakt. Ter toelichting hierop heeft verdachte verklaard dat hij al langere tijd in onmin leeft met zijn kamergenoten op het AZC, onder wie aangever en getuige [naam] . Verdachte zou door hen gepest en vernederd zijn en ook al meerdere keren fysiek door hen zijn aangevallen. Op 31 december 2022 ontstond een nieuw conflict tussen verdachte en aangever over een raam dat verdachte open en aangever dicht wenste. Nadat aangever het raam had dichtgedaan, legde hij een hand op de borst van verdachte, pakte verdachte vast en trok hem richting getuige [naam] . Verdachte trok zich van aangever los. Verdachte zag dat aangever met zijn hand richting de zijkant van zijn broek ging. Verdachte zag toen in de broekrand van aangever een mes. Door de eerdere mishandelingen wist verdachte wat hem te wachten stond, namelijk: nieuwe mishandelingen. Het werd hem toen zwart voor de ogen. Verdachte heeft een keukenmes van tafel gepakt en heeft daarmee om zich heen gezwaaid en voorwaartse bewegingen gemaakt. Door aldus te handelen, heeft verdachte de weg voor zichzelf willen vrijmaken om de kamer te kunnen ontvluchten. Omdat zowel aangever als de getuige bleven proberen om verdachte vast te pakken en naar de grond te duwen, bleef verdachte met het mes zwaaien en voorwaartse bewegingen maken. Aangever en de getuige hebben verdachte, zoals hij uiteindelijk ter terechtzitting heeft verklaard, allebei met een stoel geslagen. Verdachte heeft niet gezien in welke richting hij de bewegingen met het mes heeft gemaakt en of hij daarbij iemand heeft geraakt omdat het hem zwart voor de ogen was geworden, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het primair, subsidiair en het meer subsidiair ten laste gelegde feit geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 7 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Aangever stond voor mij. Ik heb een mes van tafel gepakt en daarmee heb ik aangever geslagen. Het mes was een keukenmes. Ik heb met het mes gezwaaid. Ik bleef zwaaien met het mes. Ik heb met het mes ook bewegingen naar voren gemaakt. Het zou kunnen dat daardoor bij aangever letsel is ontstaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2023,opgenomen op pagina 41 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022347512 d.d. 8 maart 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]
Op 31 december 2022 is hij [de rechtbank begrijpt: verdachte] de kamer waarin we op het AZC in Assen verblijven, binnengekomen. Hij stond achter mij. Hij pakte een groot mes van ongeveer 35 centimeter. Hij stak mij toen ik met mijn rug naar hem toe stond. Hij stak mij aan de achterzijde van mijn linkerbeen. Toen ik mij naar hem toe draaide sloeg hij mij direct op mijn hoofd met de scherpe kant van het mes. Ik heb hem tegengehouden en van mij afgeduwd. Hij stak mij vervolgens in mijn rug. Ik heb hem toen nog een keer geduwd. Ik wilde het mes afpakken want hij was continu aan het steken. Hij stak mij vervolgens richting mijn hart. Ik heb op dat moment het mes kunnen pakken. Als ik het mes niet had kunnen pakken dan had hij mij met het mes dood gestoken. Ik zag dat hij maar bleef zwaaien met het mes.
3. Een forensisch geneeskundig letselverslag
(met fotobijlagen), van 1 mei 2023 opgemaakt en ondertekend door [medewerker 1] , forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Letselbeschrijving
1: Onder het rechteroog beginnend 1,5 cm rechts van de ooghoek loopt een donkerrode smalle verkleuring van ca. 4,5 cm lengte. Het letsel begint rechts met een halve cirkel met ronding naar boven en eindigend in een rode verkleuring van ca. 0,2 bij 0,3 cm zover te beoordelen door het ingedroogde bloed gaat het om scherpe wondranden.
Halverwege het letsel ter hoogte van de ooghoek is een hechting te zien. Er is hier sprake van een snijletsel waarbij een huidflapje is weggesneden.
2: Over de punt van de neus tot net voorbij de neusrug loopt een smalle ca. 3,5 cm donkerrode verkleuring met daarin 3 hechtingen. Rechts van de neus begint het letsel met een 1,2 bij 0,6 cm donkerrode verkleuring met een onregelmatig vorm en een onregelmatig oppervlakte. Het betreft een snijletsel met veel gestold bloed.
3: Ca. 5 cm boven het linkeroor loopt een rode ca. 5,5 cm lange zover te beoordelen scherp begrensde rode verkleuring met 6 hechtingen en veel ingedroogd bloed in het haar waarbij het lager gelegen deel meer aan de voorzijde is gesitueerd en het hoger gelegen deel meer aan de achterzijde.
Het betreft een behandeld huidletsel zover te beoordelen gaat het om een snijletsel.
4: Links onder de linker tepel, grenzend aan de tepelhof, loopt in een hoek van ca. 45 graden van rechts onder naar links boven een rode verkleuring van ca. 1 cm bij 0,2 cm afgeplakt met pleister die niet kon worden verwijderd omdat hij aan de wond zat vastgeplakt. Het letsel wordt niet in de medische informatie genoemd. Er is geen hechtdraad gebruikt. Het letsel gelijmd of alleen afgeplakt. Aard van het letsel is niet met zekerheid vast te stellen. Op basis van het beeld lijkt een snijletsel hier ook het meest waarschijnlijk.
5: Op de linkerzijde van de rug is een ca. 2,5 cm lange in de lengte richting van het lichaam lopende smalle rode verkleuring ca. 12 cm van de 9e rugwervel met daarin 2 hechtingen. Aan de bovenzijde heeft het letsel een 3 hoekige vorm en naar onderen loopt het letsel in een punt uit. De wondranden zijn scherp. Het betreft een behandeld huidletsel het meest passend bij een steekletsel.
6: Aan de buitenzijde van de basis van de duim parallel lopend aan de wijsvinger is een ca. 3 cm bij 0,2-0,4 cm grote rozerode verkleuring te zien met onregelmatige, deels ingedroogde en opstaande wondranden beginnende met een visstaart en naar de pols uitlopen in een smalle onderbroken rode verkleuring passend bij een scheurletsel en snijletsel.
7: Aan de binnen achterzijde van het rechterbovenbeen net boven de knieholte loopt in een min of meer horizontale lijn een smalle rode verkleuring met een lengte van ca. 7,5 cm met daarin scherpe wondranden die door 6 hechtingen naar elkaar toe zijn getrokken. Aan de binnenzijde van het been wijken de wondranden nog enigszins.
Bewijsoverweging
Op 31 december 2022 is tussen verdachte en aangever een conflict ontstaan. Dit conflict vond plaats in de kamer die zij deelden op het AZC te Assen. De aanleiding van dit conflict betrof een raam dat verdachte open en aangever dicht wenste. De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte tijdens dit conflict op enig moment een groot keukenmes in zijn handen heeft gehad waarmee hij meerdere malen zwaaiende en stekende bewegingen heeft gemaakt richting aangever, die zich op dat moment op korte afstand van verdachte bevond. Aangever heeft daarbij verwondingen opgelopen aan zijn been, rug, gezicht, hoofd en borst.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie– van oordeel dat op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet kan worden vastgesteld dat verdachte de bedoeling heeft gehad, in de zin van vol opzet, om aangever van het leven te beroven. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het overlijden van het slachtoffer – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Verdachte heeft met een groot keukenmes meerdere malen zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt in de richting van het hoofd, het gezicht, de rug, de borst en het been van aangever, die zich op dat moment op korte afstand van verdachte bevond. Dit handelen van verdachte heeft een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever in het leven geroepen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de genoemde delen van het menselijk lichaam vitale organen en (slag)aderen bevatten. Perforatie (door een messteek) van een van deze delen kan, indien niet tijdig medisch wordt ingegrepen, leiden tot levensbedreigende bloedingen en/of functieverlies. Gelet op voornoemde gedragingen van verdachte en het feit dat verdachte pas is gestopt nadat getuige [naam] tussenbeide kwam en verdachte bij aangever wegduwde, is de rechtbank voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het overlijden van aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 31 december 2022 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, hebbende hij die [slachtoffer] meermalen met een mes in/op zijn (linker) been, hoofd, rug en gezicht gestoken en/of gesneden, en met een zwaaiende of stekende beweging een mes in de richting van de borst van die [slachtoffer] bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: primair: poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Hoewel er aanwijzingen zijn voor onderliggende spanningen tussen verdachte en aangever, blijkt uit het dossier niet dat verdachte op 31 december 2022 door aangever werd aangevallen. Van een noodweersituatie waarin verdachte zich heeft moeten verdedigen, is dan ook geen sprake geweest. Voorts komt verdachte volgens de officier van justitie geen beroep op psychische overmacht toe. Dat verdachte door aangever gepest en/of vernederd werd, levert geen dusdanige, van buiten komende, drang op waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoeven te bieden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer. De raadsvrouw heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte wordt al langere tijd gepest door aangever en getuige [naam] . Ook is hij al eerder door hen fysiek aangevallen. Op 31 december 2022 was sprake van een nieuw conflict. Tijdens dit conflict heeft aangever een mes tevoorschijn gehaald. Verdachte stond op dat moment in een hoek van de kamer, tussen een tafel en een kast, met aangever en getuige [naam] (schuin) voor zich. Het was voor hem daarom onmogelijk om zich aan de situatie te onttrekken. Verdachte voelde zich bedreigd en zag geen andere mogelijkheid dan zelf een mes van tafel te pakken en daarmee om zich heen te zwaaien om zo ruimte voor zichzelf te creëren en de situatie te ontvluchten. De verwondingen van aangever passen bij dit scenario. Ook het feit dat later door een COA-medewerker een stanleymes in de nabijheid van aangever is aangetroffen, is hieraan ondersteunend. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Dit is het geval als er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Onder omstandigheden kan ook een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding een noodweersituatie opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat op het moment van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, sprake was een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever en/of getuige [naam] of van een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe. Het dossier bevat geen aanwijzingen die het door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebrachte scenario ondersteunen. De rechtbank vindt het daarnaast opvallend dat verdachte niet consistent verklaart over de precieze gang van zaken op 31 december 2022. Zo heeft verdachte in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat getuige [naam] ‘geen rol’ in het gevecht en de ruzie heeft gespeeld. Dat [naam] wel degelijk een actief aandeel in de aanval zou hebben gehad, verklaart verdachte voor het eerst ter terechtzitting. Verder heeft verdachte in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat aangever hem tijdens de aanval met een mes heeft geraakt in zijn jas. Ter terechtzitting verklaart verdachte hierover niet. Hij verklaart enkel te hebben gezien dat aangever met zijn hand in de richting van zijn broekrand ging en dat hij daar een mes zag. Opmerkelijk is ook de, eveneens ter terechtzitting afgelegde, verklaring van verdachte over het wegrennen uit de kamer, door de hal van het AZC, na afloop van het incident. Verdachte verklaart onder zijn jas niet het mes te hebben vastgehad, maar met zijn linkerarm de rechterarm te hebben ondersteund omdat ‘
het onmogelijk is dat mijn arm [de rechtbank begrijpt: rechterarm] ineens recht kon. Vanwege een blessure had ik net mijn arm [de rechtbank begrijpt: rechterarm]uit een mitella.’, terwijl hij kort daarvoor, met die rechterarm, zwaaiende en stekende bewegingen met een mes heeft kunnen maken. Degelijke inconsequenties doen naar het oordeel van de rechtbank afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte.
De verklaring van aangever wordt daarentegen ondersteund door andere bewijsmiddelen in het strafdossier, waaronder de verklaring van getuige [naam] . Uit die verklaring volgt dat verdachte tijdens het conflict op 31 december 2022 de agressor is geweest en dat het verdachte is die aangever onverhoeds en eerst van achteren heeft aangevallen met een keukenmes dat een lemmet had van ongeveer 35 centimeter. Over enig geweld uitgeoefend door aangever tegen verdachte verklaart getuige [naam] niet. Hoewel er aanwijzingen zijn dat sprake is van onderliggende spanningen tussen getuige [naam] en verdachte, heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Getuige [naam] was tijdens het incident in de kamer aanwezig en heeft dit van dichtbij gezien. Getuige [naam] heeft zijn verklaring voorts kort na het incident afgelegd, nog voordat hij zijn verklaring met aangever of anderen heeft kunnen afstemmen. Bovendien bevat zijn verklaring gedetailleerde waarnemingen over, onder meer, de plekken waar bij aangever letsel is ontstaan, hetgeen overeenkomt met het door de forensisch arts bij aangever geconstateerde letsel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat voor verdachte sprake is geweest van een noodweersituatie. Om die reden wordt het beroep op noodweer verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ook voor het overige geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over verdachte verschenen rapportages en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 mei 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Een conflict over het openen van een raam is uitgemond in een gewelddadig incident waarbij verdachte onverhoeds en met een groot keukenmes meerdere malen zwaaiende en stekende bewegingen in de richting van aangever heeft gemaakt, die zich toen op korte afstand van hem bevond. De rechtbank acht dit een bijzonder ernstig feit. Aangever heeft als gevolg van het handelen van verdachte letsel aan zijn hoofd, gezicht, borst, rug en been opgelopen en zal hieraan blijvende, ontsierende littekens overhouden. Het is aan adequaat ingrijpen van de getuige te danken dat de gevolgen voor aangever niet veel ernstiger zijn. Met zijn handelen heeft verdachte aldus een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Zulk ernstig geweld rechtvaardigt in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 24 mei 2023. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Het strafblad van verdachte werkt dan ook niet strafverzwarend.
Verdachte is onderzocht door GZ-psycholoog [medewerker 2] Deze gedragsdeskundige heeft haar bevindingen over verdachte neergelegd in een Pro Justitiarapport van 26 april 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van dit rapport. Hieruit blijkt onder meer dat de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit niet zijn beïnvloed door een stoornis van de geestvermogens. Om deze reden wordt geadviseerd om aan verdachte het hem ten laste gelegde feit volledig toe te rekenen. Over het recidiverisico doet de deskundige geen uitspraken nu zij hiervoor onvoldoende zicht op verdachte en zijn functioneren heeft gekregen. Er wordt door de deskundige geen zorg- of behandeltraject voor verdachte geadviseerd. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het advies van de reclassering van het Leger des Heils van 16 mei 2023. In haar rapport onderschrijft de reclassering de conclusies van de psycholoog. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Bij de strafoplegging weegt de rechtbank tot slot nog het volgende mee. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er al langere tijd spanningen bestaan tussen hem en aangever. Deze spanningen zouden hun oorsprong hebben in het gegeven dat verdachte van NoordMarokkaanse afkomst is en aangever van Algerijnse afkomst. Aangever en de overige kamergenoten, zouden verdachte om deze reden regelmatig pesten, vernederen en ook mishandelen. De rechtbank gelooft verdachte en begrijpt dat deze spanningen impact op hem hebben gehad. Hoewel onderliggende spanningen geen enkele rechtvaardiging vormen voor het door verdachte gepleegde geweld, geeft dit wel kleur aan de context waarbinnen het feit zich heeft afgespeeld. Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank met deze omstandigheid rekening houden bij de strafoplegging.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar passend en geboden. De rechtbank ziet, gelet op het Pro Justitiarapport en het reclasseringsadvies, geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Het beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 hobbymes, vatbaar voor verbeurdverklaring nu het een voorwerp betreft dat tot het begaan van een misdrijf is bestemd en ter terechtzitting niet is vastgesteld aan wie het voorwerp toebehoort.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich door zijn gemachtigde, mr. W.A. Bruinsma-Woudstra, advocaat te Leeuwarden, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen met wettelijke rente, nu de gevorderde schade voldoende is komen vast te staan. Daarnaast wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen omdat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen nu de benadeelde partij geen belang meer heeft bij toewijzing aangezien hij van de aardbodem verdwenen is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op € 3.500,-. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals die zijn weergegeven in het verzoek tot schadevergoeding en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen. Dit betekent dat de rechtbank de vordering gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 3.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022. De rechtbank wijst de vordering voor het overige deel af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen hobbymes.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.500,- (zegge: drieduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 45 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Lenting, voorzitter, mr. R. Depping en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juni 2023.
Mr. H. Supèr is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.