ECLI:NL:RBNNE:2023:2485

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
C/18/213033 / HA ZA 22-85
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid executeur jegens legataris in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, staat de aansprakelijkheid van de executeur, die tevens een legataris is, centraal. De erflaatster heeft haar twee dochters als erfgenamen benoemd en haar aandeel in onroerende zaken gelegateerd aan haar kleinkinderen, onder bezwaring van een recht van vruchtgebruik. Na het overlijden van de erflaatster zijn de panden verkocht, waardoor de legaten niet meer konden worden afgegeven. De executeur heeft de aanspraken van de eiseres, die ook een kleinkind is, berekend, maar niet alles is uitbetaald. De rechtbank oordeelt dat de executeur onrechtmatig heeft gehandeld door onterecht een deel van het executeursloon in te houden, maar dat hij geen verwijt te maken valt voor de verkoop van de panden of de berekening van de aanspraken. De rechtbank benadrukt dat de eiseres als legataris niet dezelfde rechtspositie heeft als de erfgenamen en dat zij geen vorderingen ten behoeve van de nalatenschap kan instellen. De rechtbank verklaart voor recht dat de executeur onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeelt hem tot betaling van € 20.000,00 aan de eiseres, alsmede tot betaling van beslagkosten. De overige vorderingen van de eiseres worden afgewezen. In reconventie worden de vorderingen van de executeur afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/213033 / HA ZA 22-85
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,
tegen
[gedaagde],
procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van [erflater],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. J.W. Elzinga-Snoek te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juni 2022
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het bericht van 16 september 2022 met productie(s) van [eiseres]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 september 2022.
1.2.
De zaak is na de mondelinge behandeling aangehouden ten behoeve van schikkingsonderhandelingen. Hierna hebben partijen verzocht om verder te procederen en hebben zij de volgende processtukken ingediend:
- de conclusie na mondelinge behandeling, tevens akte vermeerdering van eis van [eiseres]
- de conclusie na mondelinge behandeling van [gedaagde]
- de antwoordakte van [eiseres].
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 september 2014 is [erflater] overleden (hierna te noemen: [erflater]). Uit haar huwelijk met wijlen [vooroverleden echtgenoot erflater], zijn twee dochters geboren: [moeder eiser] (de moeder van [eiseres]) en [moeder gedaagde] (de moeder van [gedaagde]). Partijen zijn dus elkaars volle nicht en neef.
2.2.
De echtgenoot van [erflater] is vooroverleden op 20 december 1962. Tot de hierdoor ontbonden huwelijksgemeenschap behoorden onder meer de (aan derden verhuurde) panden gelegen aan de [pand 1], [pand 2] en [pand 3] te [plaats]. Uit hoofde van het destijds geldende erfrecht zijn de moeder van [eiseres] en de moeder van [gedaagde] ieder voor 1/6e deel eigenaar van deze panden geworden. Het overige 4/6e deel behoort toe aan (de nalatenschap van) [erflater].
2.3.
[erflater] heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt, onder meer door:
- de moeder van [eiseres] en de moeder van [gedaagde] te benoemen tot haar erfgenamen;
  • haar 4/6e aandeel in de panden aan de [straat] te legateren aan [eiseres] en [gedaagde], onder bezwaring van een aan de moeder van [eiseres] en de moeder van [gedaagde] gelegateerd vruchtgebruik;
  • [gedaagde] te benoemen tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
De moeder van [eiseres] en de moeder van [gedaagde] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. [gedaagde] heeft zijn benoeming tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder aanvaard.
2.4.
In 2015 heeft een privéschuldeiser van de moeder van [eiseres] executoriaal beslag gelegd op haar aandeel in de nalatenschap van [erflater], althans op haar aandeel in de panden aan de [straat] uit hoofde van tegen de moeder van [eiseres] en diens echtgenoot gewezen vonnissen. Met tussenkomst van [gedaagde] is een openbare veiling voorkomen door het aangaan van een tijdelijke hypothecaire geldlening.
2.5.
De panden aan de [straat] [pand 1] te [plaats] zijn voor € 315.000,00 onderhands verkocht en op 8 december 2016 aan een derde geleverd. Na aflossing van voormelde tijdelijke hypothecaire geldlening en verrekening van diverse kosten resteerde er een verkoopopbrengst van € 88.677,12.
2.6.
De panden aan de [straat] [pand 2] en [pand 3] te [plaats] zijn voor € 1.000.000,00 verkocht en op 12 november 2019 aan een derde geleverd. Na aflossing van de hypothecaire geldlening en verrekening van diverse kosten resteerde er een verkoopopbrengst van € 637.354,51.
2.7.
Vanaf 5 januari 2021 heeft de raadsvrouw van [eiseres] met [gedaagde] gecorrespondeerd over onder meer de afwikkeling van de verkopen en leveringen van de panden aan de [straat] [pand 1], [pand 2] en [pand 3] te [plaats]. Bij brieven van 5 januari 2021, 28 januari 2021 en 30 juni 2021 heeft mr. Haarsma diverse vragen hierover gesteld, die [gedaagde] (in elk geval deels) beantwoord heeft. Daarbij heeft [gedaagde] een “Summier overzicht geldelijke verdeling” meegestuurd, waarin hij de aanspraak van [eiseres] becijferd heeft op € 230.683,00.
2.8.
Op 2 april 2021 heeft de raadsvrouw van [eiseres] hem gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 230.683,00. [gedaagde] heeft op 16 april 2021 vanaf de ervenrekening € 208.683,00 betaald aan [eiseres]. Diezelfde dag heeft hij € 20.000,00 uitbetaald aan zichzelf bij wijze van “deelbetaling honorarium”. [gedaagde] heeft daarnaast op enig moment € 131.590,00 aan zijn moeder uit hoofde van haar erfdeel uitgekeerd en € 261.650,00 aan zichzelf als legataris. Het saldo van de ervenrekening bedraagt sindsdien (nagenoeg) nihil.
2.9.
Op 4 oktober 2021 heeft de raadsvrouw van [eiseres] hem gesommeerd om € 74.269,93 terug te boeken naar de ervenrekening. Hieraan heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven.
2.10.
[eiseres] heeft op 18 januari 2022 conservatoir beslag doen leggen op de woning van [gedaagde].

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder, dan wel in persoon, onrechtmatig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater];
II. verklaart voor recht dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder, dan wel in persoon, aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de door [eiseres] gemaakte kosten, die zijn veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] in zijn functie van executeur-afwikkelingsbewindvoerder, dan wel in persoon;
IV. verklaart voor recht dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder toerekenbaar tekort is geschoten in de goede zorg die hij als executeur-afwikkelingsbewindvoerder ter zake van de nalatenschap van [erflater] moest betrachten;
V. verklaart voor recht dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten in de goede zorg die hij ter zake van de nalatenschap van [erflater] moest betrachten;
VI. [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, een en ander op te maken bij staat en ter vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van € 22.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2021, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
VIII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 74.269,93 op de ervenrekening;
IX. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de door [eiseres] gemaakte advocaatkosten die zijn veroorzaakt door het toerekenbaar tekortschieten in de goede zorg die hij moest betrachten in zijn functie van executeur-afwikkelingsbewindvoerder;
X. [gedaagde] veroordeelt tot het overleggen van een boedelbeschrijving binnen één week na het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
XI. [gedaagde] veroordeelt tot het afleggen van rekening en verantwoording aan [eiseres] binnen één week na het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
XII. [gedaagde] veroordeelt antwoord te geven op de vragen gesteld in de brieven van mr. Haarsma van 5 januari 2021, 28 januari 2021 en 30 juni 2021, voorzien van een deugdelijke onderbouwing middels schriftelijke bescheiden/verklaringen, binnen één week na het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
XIII. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van het gelegde beslag bestaande uit deurwaarderskosten en griffierechten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert na wijziging van eis - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eiseres] gelast het conservatoire beslag op de woning van [gedaagde] op te heffen;
[eiseres] veroordeelt tot betaling van een dwangsom, in geval zij in gebreke blijft over te gaan tot opheffing van dat beslag;
[eiseres] veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien voldoening binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis uitblijft.
3.5.
[eiseres] voert verweer. [eiseres] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Inleiding
4.1.
In conventie staat de vraag centraal of [gedaagde] zich naar behoren van zijn taken als executeur-afwikkelingsbewindvoerder heeft gekweten, in het bijzonder waar het gaat om de verkoop en levering van de panden aan de [straat] [pand 1], [pand 2] en [pand 3] te [plaats] en de financiële afwikkeling daarvan. De rechtbank stelt voorop [eiseres] géén erfgenaam van [erflater] is, maar slechts een legataris met (op grond van artikel 4:117 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) een vorderingsrecht. Dat neemt niet weg dat [gedaagde] onder bepaalde omstandigheden aansprakelijk kan zijn jegens andere personen met wiens belangen hij rekening heeft te houden, zoals [eiseres], wanneer hij zijn taak tot beheer en vereffening van de nalatenschap onzorgvuldig zou hebben verricht. De rechtbank begrijpt uit de eiswijziging na de mondelinge behandeling dat [eiseres] alsnog een dergelijk (persoonlijk) onrechtmatig handelen aan haar vorderingen ten grondslag legt. De rechtbank zal hierna ingaan op de afzonderlijke verwijten die [eiseres] hem in dat kader maakt.
Geen onzorgvuldige taakvervulling bij de verkoop en levering van de panden
4.2.
Vast staat dat de panden aan de [straat] [pand 1], [pand 2] en [pand 3] te [plaats] zijn verkocht en geleverd aan derden. Het enkele feit dat de legaten hierdoor niet meer aan partijen en hun moeders kunnen worden afgegeven, betekent nog niet dat [gedaagde] zijn taak tot beheer en vereffening van de nalatenschap onzorgvuldig zou hebben verricht.
4.3.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat [gedaagde] in 2016 onbevoegd, want zonder haar instemming, tot verkoop en levering van de panden aan de [straat] [pand 1] te [plaats] zou zijn overgegaan. [eiseres] miskent met deze stelling dat geen instemming of medewerking van haar was vereist. Zolang de gelegateerde goederen niet op grond van artikel 3:89 BW waren geleverd, kwamen aan haar als legataris immers geen rechten of bevoegdheden ter zake van die goederen toe als ware zij al een (deel)gerechtigd daarin. Ook voor het overige is niet van enig onzorgvuldig handelen door [gedaagde] gebleken. [gedaagde] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat het in 2015 door een privéschuldeiser van de moeder van [eiseres] gelegde executoriaal beslag er uiteindelijk toe heeft geleid dat deze panden noodgedwongen onderhands moesten worden verkocht. [eiseres] heeft dit verweer, dat steun vindt in de door [gedaagde] overgelegde producties, niet voldoende weerlegd. Het gemaakte verwijt treft dan ook geen doel.
4.4.
De rechtbank volgt [eiseres] ook niet in haar stelling dat [gedaagde] in 2019 bij de verkoop en levering van de overige panden aan de [straat] [pand 2] en [pand 3] te [plaats] onzorgvuldig zou hebben gehandeld. Het doet niet ter zake dat deze handelingen na ommekomst van de vijfjaarstermijn van het testamentaire bewind hebben plaatsgevonden, zoals [eiseres] stelt, omdat uit de stellingen van partijen volgt dat alle betrokkenen - dus óók zijzelf - destijds met deze verkoop en levering hebben ingestemd. In randnummers 9 en 10 van de conclusie na mondelinge behandeling stelt [eiseres] weliswaar dat de panden zonder haar toestemming zijn verkocht en dat zij nergens voor getekend heeft, maar dit staat haaks op haar (zonder enig voorbehoud) geponeerde stelling in randnummer 13 van de dagvaarding dat zij heeft meegewerkt aan de verkoop en de levering. De rechtbank volgt [eiseres] voorts niet in haar stelling dat [gedaagde] haar min of meer gedwongen zou hebben tot medewerking. [eiseres] heeft niet nader toegelicht of onderbouwd waarom zij destijds het gevoel heeft gehad niet tegen [gedaagde] opgewassen te zijn of verkeerd door hem zou zijn voorgelicht. In de processtukken en de overgelegde bewijsstukken bevinden zich in elk geval geen aanwijzingen die op enige dwang of misleiding van zijn kant duiden. Ook voor het overige is niet van enig onzorgvuldig handelen door [gedaagde] gebleken. Zo heeft [eiseres] haar stelling dat deze panden voor een veel te lage prijs zouden zijn verkocht niet gestaafd met bijvoorbeeld een waardebepaling of verklaring van een taxateur-makelaar over de waarde van de panden ten tijde van de verkoop en levering in 2019. Haar opmerking dat de verkoopopbrengst “voor haar gevoel niet [strookt] met de ligging van de panden en de periode van hoge conjunctuur” acht de rechtbank een ontoereikende onderbouwing voor deze stelling. Aan [eiseres] kan worden toegegeven dat in het taxatierapport van 10 november 2016 (over de panden aan de [straat] [pand 2] en [pand 3]) staat dat er sprake was van een prijsopdrijvend effect door het vergunningsbeleid van de gemeente. De uiteindelijk in 2019 gerealiseerde verkoopopbrengst ís aanzienlijk hoger dan de destijds getaxeerde marktwaarde van € 820.000,00. Het taxatierapport uit 2016 toont niet aan dat een nóg hogere verkoopopbrengst haalbaar was. Maar zelfs als van een te lage verkoopprijs sprake zou zijn geweest, vermag de rechtbank niet in te zien waarom [gedaagde] van de verkoop en levering had moeten afzien als alle betrokkenen het daarmee eens waren. Voor zover [eiseres] bedoeld heeft te stellen dat zij pas achteraf bekend is geworden met de exacte verkoopprijs en overige voorwaarden van de verkoop van de panden, valt een dergelijk gebrek aan inzicht naar het oordeel van de rechtbank binnen haar eigen risicosfeer. De rechtbank gaat kortom ook aan dit verwijt van [eiseres] voorbij.
4.5.
Uit het bovenstaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] zijn taak tot beheer en vereffening van de nalatenschap onzorgvuldig zou hebben verricht voor zover het de verkoop en levering van de panden aan de [straat] [pand 1], [pand 2] en [pand 3] te [plaats] betreft. Dat betekent dat in zoverre ook geen sprake is van onrechtmatig handelen jegens [eiseres], zodat haar vorderingen op die grondslag niet kunnen worden toegewezen.
Wél onzorgvuldige taakvervulling bij de uitbetaling aan [eiseres]
4.6.
Vast staat dat de legaten niet zijn afgegeven. In zoverre is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een aan de nalatenschap van [erflater] toe te rekenen tekortkoming jegens onder andere [eiseres] als legataris. [eiseres] kan jegens de gezamenlijke erfgenamen aanspraak maken op schadevergoeding (op grond van artikel 6:74 BW). Er is sprake van verzuim omdat het legaat inmiddels niet meer kan worden afgegeven. [gedaagde] heeft op 16 april 2021 vanaf de ervenrekening € 208.683,00 aan [eiseres] betaald. Deze handeling kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een betaling namens de boedel ter voldoening van een jegens [eiseres] bestaande schadevergoedingsverplichting. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] aldus dat de nalatenschap geen verhaal biedt voor de voldoening van haar volledige schade, doordat de ervenrekening door toedoen van [gedaagde] (nagenoeg) geen saldo meer vertoont.
4.7.
Voor de omvang van haar schade sluit [eiseres] in eerste instantie aan bij het door [gedaagde] opgestelde “Summier overzicht geldelijke verdeling”, waarin hij de aanspraak van [eiseres] heeft becijferd op € 230.683,00. De rechtbank begrijpt vordering VII aldus dat zij [gedaagde] persoonlijk voor het tekort van € 22.000,00 aansprakelijk houdt. Uit de vastgestelde feiten volgt dat [gedaagde] minder aan [eiseres] heeft betaald dan waar zij volgens zijn “Summier overzicht geldelijke verdeling” recht op had en dat er na de overige gedane uitkeringen aan zichzelf en zijn moeder thans (nagenoeg) geen saldo meer resteert op de ervenrekening. De rechtbank is het met [eiseres] eens dat [gedaagde] als executeur op grond van het testament geen recht heeft op loon. [erflater] heeft dat met zoveel woorden bepaald (blad 5, onder het kopje “loon”), dus [gedaagde] moet zich daar bewust van zijn geweest. [gedaagde] heeft daarom niet op 16 april 2021 vanaf de ervenrekening € 20.000,00 bij wijze van loon aan zichzelf mogen uitbetalen. Omdat [eiseres] geen erfgenaam van [erflater] is, regardeert die overboeking ten laste van de ervenrekening op zichzelf haar niet, maar wél het feit dat onder meer door de deze uitbetaling niet haar volledige schadeclaim voldaan kon worden. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] als executeur-afwikkelingsbewindvoerder bij zijn taakvervulling in zoverre onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [eiseres], zulks ten gunste van zichzelf, zodat hij (persoonlijk) jegens haar aansprakelijk is voor het hierdoor ontstane tekort op de ervenrekening. De rechtbank zal verklaren voor recht dat [gedaagde] in zoverre onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld (vordering I). Ook zal de rechtbank hem veroordelen om € 20.000,00 aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de gestelde verzuimdatum (vordering VII). Het meerdere, een bedrag van € 2.000,00, zal echter worden afgewezen. [eiseres] heeft nagelaten voldoende feiten te stellen dat het uitblijven van betaling ook voor dat deel van haar aanspraak het gevolg is van enig (persoonlijk) onrechtmatig handelen van [gedaagde]. De vraag of en in hoeverre [eiseres] nog een vordering uit hoofde van haar legaat heeft op de nalatenschap en/of de zuiver aanvaard hebbende erfgenamen heeft, is bovendien in deze procedure niet ter beoordeling voorgelegd.
Geen onzorgvuldige taakvervulling bij de berekening van de aanspraak van [eiseres]
4.8.
Verder ligt de vraag voor of een verwijzing naar de schadestaatprocedure dient plaats te vinden (vordering II). Volgens vaste jurisprudentie is hiervoor noodzakelijk en voldoende dat het bestaan of de mogelijkheid van schade als gevolg van de gestelde onrechtmatige daad aannemelijk is.
4.9.
In de conclusie na mondelinge behandeling heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] een onjuiste methodiek heeft gevolgd bij zijn berekening van haar aanspraak. Daarmee wil zij zich kennelijk niet (langer) uitgaan van het in rechtsoverweging 4.6 genoemde (schade)bedrag van € 230.683,00 uit het “Summier overzicht geldelijke verdeling”. Voor zover [eiseres] bedoeld heeft aan [gedaagde] het (aanvullende) verwijt te maken dat hij haar aanspraak verkeerd berekend zou hebben, gaat de rechtbank aan een dergelijk verwijt voorbij. [gedaagde] heeft onweersproken tot zijn verweer aangevoerd dat hij bij de onderhandse verkoop in 2016 vergeefs om advies/hulp heeft gevraagd bij de betrokken adviseurs ter zake van de verdeling van de gerealiseerde verkoopopbrengst en dat hij vervolgens naar eer en geweten het overzicht zelf heeft opgesteld. Ook wijst [gedaagde] er terecht op dat de omvang van de schadevergoedingsplicht van de nalatenschap jegens [eiseres] (zoals bedoeld in rechtsoverweging 4.6) bepaald moet worden aan de hand van de waarde van de aan [eiseres] gelegateerde goederen, waarbij - anders dan [eiseres] doet - óók rekening wordt gehouden met het (pre)legaat van vruchtgebruik ten gunste van de moeders van partijen bijvoorbeeld aan de hand van de door [gedaagde] voorgestelde methodiek uit de Successiewet 1956. Tot slot is de rechtbank het met [gedaagde] eens dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op de tot aan de verkoop en levering van de panden ontstane vruchten (de huuropbrengsten). Omdat de legaten niet zijn afgegeven, komen de huuropbrengsten toe aan de moeder van [eiseres] en de moeder van [gedaagde] als de gezamenlijke erfgenamen. Dat zou ook het geval zijn geweest wanneer het aan beide moeders gelegateerde vruchtgebruik wel had kunnen worden gevestigd.
4.10.
Uit het bovenstaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] zijn taak tot beheer en vereffening van de nalatenschap onzorgvuldig zou hebben verricht voor zover het de berekening van de aanspraak van [eiseres] betreft. Dat betekent dat in zoverre geen sprake is van onrechtmatig handelen jegens [eiseres]. Omdat het bestaan of de mogelijkheid van schade als gevolg van de gestelde onrechtmatige daad niet aannemelijk is geworden, zal de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure daarom worden afgewezen (vordering II). De rechtbank herhaalt dat de vraag of en in hoeverre [eiseres] nog een vordering uit hoofde van haar legaat heeft op de nalatenschap en/of de zuiver aanvaard hebbende erfgenamen heeft, in deze procedure niet ter beoordeling is voorgelegd.
Overige vorderingen kunnen niet worden ingesteld door een legataris
4.11.
De rechtbank benadrukt dat [eiseres] als legataris niet dezelfde rechtspositie heeft als de erfgenamen van [erflater]. Dit gegeven lijkt [eiseres] te hebben miskend bij het vormgeven van haar petitum, omdat het merendeel van de ingestelde vorderingen het zijn van erfgenaam veronderstelt. Dat geldt óók voor het petitum zoals dit na de eiswijziging luidt.
4.11.1.
[eiseres] kan als legataris niet namens of in plaats van de gezamenlijke erfgenamen vorderingen ten behoeve van de nalatenschap instellen. Dit geldt onder meer voor de gevorderde verklaring van recht dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder toerekenbaar tekort is geschoten in de goede zorg die hij als executeur-afwikkelingsbewindvoerder ter zake van de nalatenschap van [erflater] moest betrachten (vordering IV) en de daaraan gekoppelde vorderingen tot verwijzing naar de schadestaatprocedure (vorderingen V en VI) en tot vergoeding van advocaatkosten (vordering IX). Al deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.11.2.
[eiseres] gaat er als legataris ook niet over om terugboeking naar de ervenrekening van in haar ogen onterecht gedane uitkeringen aan [gedaagde] en/of zijn moeder te vorderen. Anders dan de gezamenlijke erfgenamen, is zij immers niet gerechtigd tot het (resterende) vermogen van [erflater]. Vordering VIII zal daarom worden afgewezen.
4.11.3.
Ook kan [eiseres] geen afgifte van een boedelbeschrijving vorderen. Ingevolge het testament wordt alleen aan de erfgenamen een afschrift van de boedelbeschrijving verstrekt (blad 5, onder het kopje “boedelbeschrijving”). Voor de berekening van haar mogelijke schadevorderingen op de nalatenschap en/of [gedaagde] zelf wegens het niet verkrijgen van de aan haar gelegateerde goederen heeft [eiseres] geen boedelbeschrijving nodig. Vordering X zal daarom worden afgewezen.
4.11.4.
Verder kan [eiseres] geen rekening en verantwoording vorderen, al dan niet in de vorm van beantwoording van de brieven van haar raadsvrouw van 5 januari 2021, 28 januari 2021 en 30 juni 2021. Ingevolge het testament wordt alleen aan de erfgenamen rekening en verantwoording afgelegd (blad 5, onder het kopje “rekening en verantwoording”). In verhouding tot een legataris bestaat een dergelijke verplichting niet bij gebrek aan een wettelijke grondslag daarvoor. Vorderingen XI en XII zullen daarom worden afgewezen.
4.12.
Tot slot overweegt de rechtbank dat deze procedure lijkt te zijn ingegeven doordat [eiseres] de mening is toegedaan dat [gedaagde] ook haar moeder zou hebben benadeeld. De moeder van [eiseres] is echter geen partij in deze procedure. Ook blijkt nergens uit dat [eiseres] als lasthebber of anderszins namens haar moeder deze procedure aanhangig heeft mogen maken.
De advocaatkosten en proceskosten
4.13.
Voor een integrale proceskostenveroordeling, wat [eiseres] in wezen met vordering III beoogt te vorderen, bestaat geen aanleiding aangezien niet is voldaan aan de hoge drempel (te weten die van misbruik van procesrecht), die geldt voor een uitzondering op het regime van de artikelen 237-240 Rv. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van omstandigheden die maken dat de door [gedaagde] gevoerde verweren, omdat deze evident ongegrond zouden zijn en in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege hadden behoren te blijven.
4.14.
Mocht [eiseres] bedoeld hebben vergoeding van buitengerechtelijke kosten te vorderen, ligt vordering III ook voor afwijzing gereed. Zij heeft niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.15.
De gevorderde beslagkosten zijn op grond van artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 314,00 voor het griffierecht, € 297,56 voor de verschotten en € 598,00 voor het salaris advocaat (1 punt), zijnde in totaal € 1.209,56.
4.16.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de overige proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.17.
In reconventie vordert [gedaagde] na vermindering van zijn eis alleen nog maar de opheffing van het door [eiseres] gelegde conservatoir beslag op zijn woning, zulks op straffe van een dwangsom. De uitkomst van de zaak in conventie staat echter aan toewijzing hiervan in de weg. Vorderingen I en II zullen daarom worden afgewezen.
4.18.
In randnummer 34 zijn conclusie na mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangekondigd zijn eis overigens ook te vermeerderen. Kennelijk doelt hij hiermee op zijn stelling in randnummer 52 van die conclusie dat [eiseres] teveel heeft ontvangen. Hij heeft echter geen vordering in dit verband ingesteld. Deze stelling behoeft daarom geen bespreking.
4.19.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] in persoon onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] bij de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater],
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 16 april 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de beslagkosten van € 1.209,56,
5.4.
compenseert de overige kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.
750