ECLI:NL:RBNNE:2023:248

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
LEE 21/378
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een informatieverzoek om openbaarmaking van uitspraken van medische tuchtcolleges

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiser had een informatieverzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Who), waarin hij vroeg om alle uitspraken van de medische tuchtcolleges van voor 2010 openbaar te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische tuchtcolleges bij wet ingestelde organen zijn die met rechtspraak zijn belast en dat de Wob niet van toepassing is op deze colleges. De rechtbank oordeelde dat de beslissingen van de tuchtcolleges geen bestuurlijke aangelegenheden zijn zoals bedoeld in de Wob.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) specifieke regels bevat voor het verstrekken van afschriften van onherroepelijke beslissingen van de tuchtcolleges. De rechtbank concludeert dat de verweerder, de Minister, terecht het informatieverzoek van eiser heeft afgewezen, omdat de secretarissen van de tuchtcolleges verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van deze beslissingen. De rechtbank benadrukt dat de vraag of een tuchtrechtelijke beslissing vóór of na 2010 is gewezen, niet relevant is voor de bevoegdheidsverdeling en dat de Wob niet van toepassing was op het verzoek van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt vast dat er geen wettelijke grondslag is voor de openbaarmaking van de gevraagde informatie. De rechtbank wijst erop dat de secretarissen van de tuchtcolleges bevoegd zijn, maar niet verplicht zijn om afschriften te verstrekken. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek door de Minister de enige juiste uitkomst was, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/378

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. ter Schure).

Procesverloop

In het besluit van 27 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers informatieverzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (de Wob) en de Wet hergebruik van overheidsinformatie (de Who) afgewezen.
In het besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Zij overweegt daartoe het volgende.
1.1.
Bij faxbericht van 10 juli 2020 heeft eiser verweerder verzocht om alle uitspraken van de medische tuchtcolleges van voor 2010 openbaar te maken in digitale vorm.
2. In het primaire besluit heeft verweerder dat verzoek afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder die afwijzing gehandhaafd.
3. Eiser voert aan dat uitspraken van de tuchtcolleges van voor 2010 beschikbaar zijn voor het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (het ministerie) en de diverse tuchtrechters, maar voor andere personen slechts op speciaal verzoek en met expliciete toestemming van een voorzitter van een tuchtcollege. Eiser betoogt dat het essentieel is dat iedere zorgverlener kennis kan nemen van alle jurisprudentie van de tuchtcolleges. Als dat niet zo is, is er sprake van een situatie van willekeur en mogelijk onwenselijk ongeldig verklaren van recent gedane uitspraken. Eiser acht dit in strijd met het legaliteitsbeginsel, artikel 16 van de Grondwet en artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In de periode rond 2010 hebben zich geen significante wijzigingen in de wetten, richtlijnen en protocollen voorgedaan die het verwijderen dan wel verborgen houden van eerdere jurisprudentie rechtvaardigen. Voorts voert eiser aan dat elke uitspraak reeds in het openbaar is gedaan, waardoor die reeds is geopenbaard en dus de Who geheel daarop van toepassing is. Zo stonden op de oude website van de tuchtcolleges reeds zeer veel uitspraken, ook van voor 2010. Daarnaast stelt eiser dat nergens in de Wet BIG expliciet staat dat de Wob en/of de Who op enige wijze niet meer van toepassing zouden zijn. Eiser verzoekt de rechtbank om het EVRM toe te passen, dan wel bij eventuele twijfel een prejudiciële vraag neer te leggen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.1.
In reactie hierop heeft verweerder aangevoerd dat de medische tuchtcolleges bij wet ingestelde organen zijn die met rechtspraak zijn belast. De Wob is niet van toepassing op rechterlijke colleges. De Who is op grond van artikel 2, onder a, van de Who niet van toepassing op informatie die niet openbaar is op grond van de wet. In de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is de tuchtrechtspraak van beroepsbeoefenaars geregeld. Eiser kan uitspraken uitsluitend opvragen bij de secretarissen die werkzaam zijn voor tuchtcolleges. De tuchtcolleges zijn zelf verantwoordelijk voor de openbaarheid van hun uitspraken en beslissen zelf over openbaarmaking. Dit volgt uit artikel 77 van de Wet BIG. De bevoegdheid om onherroepelijke beslissingen te verstrekken is dan ook exclusief aan de secretarissen en voorzitter van de tuchtcolleges gegeven. Het gaat om een bijzondere openbaarmakingsregeling die voorgaat op de Wob als algemene openbaarmakingsregeling. Verweerder doet alleen de webhosting. Verweerder acht afwijzing van eisers informatieverzoek daarom de enig juiste uitkomst; er was geen ruimte om een andere beslissing te nemen.
Verweerder heeft zijn standpunt gehandhaafd dat de Who evenmin van toepassing is. Voor die wet is volgens verweerder niet relevant of de betreffende informatie ooit op de website heeft gestaan; het gaat om de (juridische) status van de informatie op het moment van het verzoek. Vóór 2010 was er geen juridische basis voor plaatsing van uitspraken op de website. Hoewel de eindbeslissing in het openbaar wordt uitgesproken, is daarmee nog niet automatisch het opgestelde afschrift van de beslissing openbaar gemaakt.
Daarnaast heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat het niet vrijgeven van de beslissingen niet in strijd is met artikel 16 van de Grondwet en artikel 7 van het EVRM. Eiser kan zich tot de secretarissen van de tuchtcolleges wenden om afschriften van de beslissingen op te vragen. Daarmee wordt volledig voldaan aan het door eiser genoemde belang kennis te nemen van de beslissingen van de tuchtcolleges, aldus verweerder.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de medische tuchtcolleges bij wet ingestelde organen zijn, die met rechtspraak zijn belast. Ook staat vast dat de Wob niet op die tuchtcolleges van toepassing is. De beslissingen van die colleges zijn daarom geen bestuurlijke aangelegenheden als bedoeld in die wet. Voorts is niet in geschil dat de Wet BIG regels bevat voor het verstrekken van afschriften van (onherroepelijke) beslissingen van de tuchtcolleges.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht eisers informatieverzoek heeft afgewezen, voorzover daarin is verwezen naar de Wob. Niet verweerder, maar de secretarissen van de tuchtcolleges zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van (afschriften van) onherroepelijke beslissingen van de tuchtcolleges. Artikel 77 van de Wet BIG bevat daartoe een uitputtende regeling. De vraag of een tuchtrechtelijke beslissing vóór of na 2010 is gewezen, is voor die bevoegdheidsverdeling en -toepassing niet van belang. Anders dan eiser betoogt, is daarvoor evenmin van belang op welke wijze die beslissingen te vinden zijn. Dat verweerder via een website de digitale ontsluiting van beslissingen faciliteert, brengt geen verandering in bovengenoemde verstrekkingsbevoegdheid uit de Wet BIG. De Wob was daarom niet op eisers informatieverzoek van toepassing. Verweerder was dus ook niet op grond van de Wob gehouden om eisers informatieverzoek ter behandeling door te sturen aan de secretarissen van de tuchtcolleges. Dit neemt niet weg dat het verweerder vrij staat om, als service richting eiser, de tuchtcolleges te informeren over dat verzoek. Verder staat het eiser vrij om zelf een (nader) verstrekkingsverzoek in te dienen bij de secretarissen van de tuchtcolleges. Van strijdig handelen door verweerder met de door eiser benoemde beginselen en artikelen is daarom geen sprake. In dat licht bezien ziet de rechtbank in dit geval ook geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht eisers informatieverzoek heeft afgewezen, voorzover daarin is verwezen naar de Who. De rechtbank is niet gebleken van een wettelijke grondslag op grond waarna een verplichting bestaat tot openbaarmaking van de door eiser gevraagde informatie. Artikel 77 van de Wet BIG duidt juist niet op een dergelijke openbaarmakingsverplichting, nu de secretarissen van de tuchtcolleges bevoegd maar niet verplicht zijn om afschriften te verstrekken. Dat eindbeslissingen door de tuchtcolleges in het openbaar worden uitgesproken, betekent niet dat de beslissingen van de tuchtcolleges op grond van de wet openbaar zijn in de zin van de Who. Daar komt bij dat niet in geschil is dat er vóór 2010 geen juridische basis was voor plaatsing van beslissingen van tuchtcolleges op een website. Dat een deel van die beslissingen op internet te vinden is, maakt dat niet anders. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Nu het beroep ongegrond is, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzitter, en mr. M.S. van den Berg en
mr. D. Pool, leden, in aanwezigheid van mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.