ECLI:NL:RBNNE:2023:2467

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
18-013591-23 18-076054-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes en wederrechtelijke vrijheidsberoving in Groningen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een mes en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte heeft op 13 januari 2023 in Groningen een casemanager bedreigd met een mes, waarbij hij stekende bewegingen maakte. Een dag eerder had hij een medewerker van een kringloopwinkel bedreigd en was hij wederrechtelijk het pand van de winkel binnengedrongen, ondanks een eerder opgelegd toegangverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan het verbod en dat zijn gedrag een ernstige impact heeft gehad op de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de bedreiging met een mes, maar sprak hem vrij van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat de omstandigheden niet voldeden aan de wettelijke definitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 140 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact mocht hebben met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook een verbeurdverklaring van het in beslag genomen mes uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.013591.23 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.076054.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken - bij vervroeging - d.d. 19 juni 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Koopmans, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18.013591.23:
hij op of omstreeks 13 januari 2023 te Groningen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijftegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] en/of terwijl hij hierbij op die [slachtoffer] afliep en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dreigend) in de nabijheid van die [slachtoffer] te houden;
hij op of omstreeks 13 januari 2023 te Groningen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van devrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door,
  • voor die [slachtoffer] te gaan staan en die [slachtoffer] gedurende enige tijd te belemmeren dewoning te verlaten en/of
  • die [slachtoffer] met kracht de kamer in te duwen en/of
  • telkens nee te zeggen als die [slachtoffer] vroeg hem te laten gaan en/of
  • telkens tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij moest gaan zitten en/of
  • dreigend met een mes voor die [slachtoffer] te staan;
en in de zaak met parketnummer 18.076054.23:
hij op of omstreeks 12 januari 2023 te Groningen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijftegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "waar is die rooie ik maak hem hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of heeft verdachte zijn hand tot een pistool gevormd en/of op die [slachtoffer 1] gericht en/of hiermee schietende bewegingen gemaakt naar die [slachtoffer 1] ;
hij op of omstreeks 12 januari 2023 te Groningen in het besloten lokaal aan de [adres] bij de[bedrijf] althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 1 maart 2022 schriftelijk de toegang tot die [bedrijf] ontzegd voor de duur van 1 jaar.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18.013591.23
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] elkaar, alsmede de tenlastegelegde gedragingen, in voldoende mate ondersteunen en in dat kader er geen reden is om aan de inhoud hiervan te twijfelen. Het doen ontstaan van een dreigende situatie waaraan het slachtoffer zich niet kan onttrekken heeft te gelden als wederrechtelijke vrijheidsberoving en met betrekking tot de duur van de vrijheidsberoving is de drempel in de jurisprudentie laag. De Hoge Raad heeft overwogen dat de wetgever hierbij doelt op het iemand doen vertoeven, zonder dat de dader daartoe gerechtigd is, op een plaats waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen, ook al bestaat bij de dader niet het opzet de toestand van vrijheidsbeneming zich te doen uitstrekken over een tijd langer dan enige minuten. Het voorgaande is in onderhavige zaak van toepassing, aangezien aangever en ook getuige genoodzaakt waren om te waarschuwen de politie te bellen op het moment dat verdachte aangever niet weg liet gaan.
Ten aanzien van parketnummer 18.076054.23
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18.013591.23
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten opzichte van feit 1, de bedreiging met het mes, is gesteld dat kan worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [getuige] . Deze verklaringen verschillen wat betreft de inhoud op cruciale punten en dat roept veel vragen op. Allereerst heeft getuige [getuige] tot aan de worsteling geen zicht gehad op het gebeuren, hetgeen volgt uit de aangifte en de verklaring van verdachte. Bovendien hebben aangever en getuige niet aangegeven waar verdachte het mes vandaan heeft gehaald. Daarnaast lopen voornoemde verklaringen uiteen over de wijze waarop verdachte het mes zou hebben vastgehouden. Daarbij komt dat het mes, zoals omschreven door aangever en getuige, nooit is aangetroffen in de woning van verdachte. Ook heeft geen van beiden verklaard dat verdachte iets bedreigends zou hebben gezegd. Ten slotte heeft verdachte fors letsel als gevolg van het incident opgelopen, te weten een gebroken sleutelbeen, en daarover hebben aangever en getuige evenmin verklaard. Gelet op voormelde omstandigheden, en de stellige ontkenning van verdachte, ontbreekt dus de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging.
Ten aanzien van parketnummer 18.076054.23
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 is betoogd dat voor de tenlastegelegde bewoordingen onvoldoende bewijs in het procesdossier voorhanden is. Alleen aangever [slachtoffer 1] heeft over de doodsbedreiging verklaard en dat verdachte hierbij zijn vingers in een pistoolhouding zou hebben gehouden. Getuige [getuige 1] heeft niet precies gehoord wat verdachte heeft gezegd; wel was voor de getuige duidelijk dat hij aangever iets wilde aandoen, maar hieruit kan de bedreiging niet worden afgeleid. Ook getuige [getuige 3] heeft de woordelijke bedreiging niet als zodanig waargenomen. Daarentegen verklaart zij wel dat verdachte zijn vingers in een pistoolhouding zou hebben gehouden en hierbij heeft gewezen naar het kantoor waar aangever zich bevond. Gelet op voornoemde verklaring is onduidelijk in hoeverre verdachte daadwerkelijk een schietbeweging heeft gemaakt, hetgeen een interpretatie is en feitelijk ook als een wijsgebaar kan worden beschouwd.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18.013591.23
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Met betrekking tot de tenlastegelegde vrijheidsberoving overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [getuige] kan vastgesteld worden dat aangever de woning van verdachte wilde betreden om met verdachte in gesprek te gaan over de toen vigerende zorgmachtiging. Nadat aangever was gebleken dat een gesprek hierover met verdachte niet mogelijk was, wilde hij de woning verlaten. Dit werd door verdachte belet door aan te geven dat aangever niet weg mocht en door hem tegen de borst te duwen. Verdachte vroeg aangever enkele malen om te gaan zitten, hetgeen aangever weigerde. Aangever zag vervolgens dat verdachte een mes vasthield en een stekende beweging daarmee maakte. Daarop pakte aangever verdachte bij diens arm en keel, waardoor beiden vielen. Aangever wist uiteindelijk verdachte snel onder controle te houden om, nadat ook diens collega de woning had verlaten, daarna weg te gaan.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of met de gang van zaken zoals deze door de rechtbank is vastgesteld, de bestanddelen van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht zijn vervuld, in het bijzonder of verdachte wetens en willens wederrechtelijk aangever van diens vrijheid heeft beroofd. Naar het oordeel van de rechtbank is hier, gelet op de gang van zaken, niet van gebleken. Verdachte heeft aangever belet de woning te verlaten en hem enkele malen verzocht plaats te nemen op een stoel. Daarop heeft vrijwel onmiddellijk een confrontatie tussen beiden plaatsgevonden en nadat aangever verdachte onder controle had gebracht, heeft hij de woning verlaten. Een en ander heeft zo kort geduurd dat de rechtbank van oordeel is dat van vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht geen sprake is. Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende is gebleken dat verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op het tegen de wil van verdachte hem te beletten te gaan en staan waar hij wilde.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde onder 2 heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om te twijfelen aan (de betrouwbaarheid van) de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] . De rechtbank overweegt daartoe dat zij noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen heeft gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Immers zijn voormelde verklaringen direct na het voorval afgelegd en corresponderen deze, ondanks de hectiek waarin het gebeuren heeft plaatsgevonden, in grote lijnen met elkaar.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 januari 2023,opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023012044 d.d. 31 januari 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 13 januari 2023 was ik samen met mijn collega, psychiater [getuige] , naar de woning van [verdachte] in Groningen gegaan. Ik merkte op dat ik met mijn rug naar [verdachte] liep. Ik voelde mij hier onprettig bij en ik draaide mij snel om. Toen ik mij omdraaide zag ik dat [verdachte] ineens een mes gepakt had en naar mij toeliep. Ik kan het omschrijven als een soort broodmes, maar dan zonder kartelrand. Ik dacht bij mijzelf dat als hij daarmee wilde steken, dan raak ik echt zwaargewond. Ik zag dat hij naar mij toeliep. Ik zag dat [verdachte] het mes in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat hij met
het mes op mij afkwam en een stekende beweging maakte naar mij. Ik ben [verdachte] zijn casemanager en ik weet wat hij op zijn kerfstok heeft. Hij leek ook enorm vastberaden en hij intimideerde het gehele gesprek al. Ik was er daarom van overtuigd dat hij mij neer wilde steken met de intentie om mij te doden.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 januari2023, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 13 januari 2023 waren [slachtoffer] , casemanager, en ik bij de woning van [verdachte] in
Groningen. Uit het niets zag ik dat [verdachte] een groot mes in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat hij een dreigende houding aannam in de richting van [slachtoffer] . Hij was ontzettend gericht op [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] zich breed maakte. Ik zag dat [verdachte] woedend was. Ik zag dat de armspieren van [verdachte] op spanning stonden. Ik was ervan overtuigd dat hij mijn collega [slachtoffer] dood zou steken. Ik was ook in paniek met de politie in gesprek aan de telefoon. Ik heb dingen geroepen als: "Er wordt hier iemand neergestoken, er is hier iemand met een mes, het gaat hier niet goed." In mijn beleving had het mes een turquoisekleurig handvat. Het mes was verder van staal.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2023,opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 15 januari 2023 deden wij een doorzoeking in de woning op perceel [adres] te Groningen. Op het aanrechtblad lag een broodmes met een turquoise heft.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Gebleken is dat verdachte een turquoisekleurig (brood)mes heeft gepakt, welk mes later in de woning is aangetroffen. Vervolgens is verdachte, terwijl hij het mes in zijn rechterhand vasthield, in de richting van aangever gegaan en hij heeft hierbij een stekende beweging gemaakt. Daarnaast heeft verdachte een dreigende houding aangenomen jegens aangever door het mes in diens nabijheid te houden.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling, van aangever oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank kon bij aangever, gelet op datgene wat de rechtbank aan feiten en omstandigheden heeft vastgesteld, in redelijkheid de vrees ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van parketnummer 18.076054.23
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring, ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 januari 2023,opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met PL0100-2023011403 d.d. 7 februari 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben werkzaam in de [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] te Groningen. Op 12 januari 2023 was ik in voornoemde [bedrijf] aan het werk. Die dag zag ik dat de mij bekende [verdachte] de [bedrijf] inliep.
Ik weet dat [verdachte] een pandverbod heeft voor de [bedrijf] tot 1 maart 2023. Ik zei tegen [verdachte] , dat hij niet welkom was. Ik zag en hoorde toen dat de hele sfeer in de [bedrijf] veranderde. Ik hoorde hem schelden en schreeuwen in de [bedrijf] . Verder zag ik dat [verdachte] zijn handen tot vuisten balde en dat hij dreigend op mij toe kwam lopen. Ik kreeg sterk de indruk dat [verdachte] mij wilde gaan aanvallen. Om verdere escalatie te voorkomen ben ik toen naar het kantoor van de [bedrijf] gelopen en liep mijn collega [getuige 3] vanuit het kantoor naar de winkel in een poging om [verdachte] te kalmeren. Ik hoorde dat [verdachte] te keer bleef gaan in de [bedrijf] . Ik hoorde dat [verdachte] schreeuwde: "Waar is die rooie, ik maak hem hartstikke dood." Met 'die rooie' bedoelde [verdachte] mij omdat ik rood haar heb. Ik zag dat [getuige 3] tussen [verdachte] en het kantoor waar ik was instond en hiermee voorkwam dat [verdachte] op mij afkwam. Ook zag ik dat [verdachte] met de wijsvinger en de duim van zijn rechterhand denkbeeldig een pistool had gevormd, in mijn richting wees en hierbij schietbewegingen meemaakte. Ik werd hier bang van. Ik moet zeggen dat de actie en de bedreigingen van [verdachte] veel indruk op mij hebben gemaakt en mij bang hebben gemaakt. Ik heb gemerkt dat de boosheid van [verdachte] naar mij toe heel diep zit en dat ik enorm moet opletten. Ik ken [verdachte] zijn reputatie een klein beetje en ik ben bang dat hij zijn bedreiging een keer zal waarmaken omdat [verdachte] heel onberekenbaar is.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 19 januari
2023, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige
3] :
Op 12 januari 2023 was ik aan het werk in de [bedrijf] . Ik heb [verdachte] duidelijk gemaakt dat hij het winkelpand moest verlaten. Ondertussen probeerde [verdachte] een confrontatie te krijgen met [naam] . Ik hoorde dat [verdachte] aan het schreeuwen en schelden was. Ik hoorde dat [verdachte] onder andere riep: "Waar is die rooie flikker". Met die rooie flikker bedoelde [verdachte] mijn collega [naam] . Verder heb ik gezien dat [verdachte] met de wijsvinger en duim van zijn rechterhand de vorm van een pistool maakte, met die hand in de richting van het kantoor wees waar [naam] was en een soort van schietbewegingen maakte. [verdachte] was verbaal zeer agressief en heel bedreigend.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2022,opgenomen op pagina 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 1 maart 2022 werd ik, verbalisant [naam3] , gebeld door de beheerder [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] te Groningen. Hij vertelde mij verder dat hij [verdachte] een pandverbod heeft aangezegd en heeft geprobeerd om deze schriftelijk aan hem uit te reiken. Ik hoorde dat hij vertelde dat [verdachte] het schriftelijke pandverbod weigerde in ontvangst te nemen. Op 15 maart 2022 ben ik, verbalisant [naam 1] , naar de woning van [verdachte] gegaan. Ik heb vervolgens het schriftelijk pandverbod in persoon aan [verdachte] uitgereikt. Ik deelde [verdachte] tijdens het uitreiken van het pandverbod mede, dat ik hem een pandverbod [bedrijf] gaf wat hem inmiddels ook al mondeling was aangezegd.
4.
Een schriftelijk bescheid, te weten de brief van [instelling 2] betreffende een lokaalverbodgedateerd op 1 maart 2022, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Groningen, 1 maart 2022 (…)
Geachte heer [verdachte] ,
Omdat dit niet de eerste keer is dat u ons op agressieve wijze lastig valt, ontzeggen we u bij deze de toegang tot de locaties van [instelling 2] en met name de locatie [bedrijf] [adres] , te Groningen. U krijgt bij deze een lokaalverbod en bent voor de periode van een jaar in elk geval tot 1 maart 2023 niet meer welkom op bovenstaand adres.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft zich in de [bedrijf] , vanaf zijn binnenkomst aldaar, agressief in de richting van aangever uitgelaten. Daarnaast heeft verdachte constant een dreigende houding jegens aangever aangenomen. Op enig moment is aangever vanwege dit gedrag een kantoorruimte ingelopen om de situatie te de-escaleren, waarop een collega van aangever verdachte heeft belet zich ook naar die ruimte te begeven. Vervolgens heeft verdachte aangever met de dood bedreigd, door te schreeuwen: "Waar is die rooie, ik maak hem hartstikke dood." Hierop volgend heeft verdachte met de wijsvinger en de duim van zijn rechterhand een (denkbeeldig) pistool gevormd en hiermee in de richting van aangever schietbewegingen gemaakt.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlating en gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling, van aangever oplevert. De rechtbank acht, anders dan de verdediging, gelet op de context van het gebeuren het gebezigde gebaar niet voor een andere interpretatie vatbaar. Naar het oordeel van de rechtbank kon bij aangever, gelet op datgene wat de rechtbank aan feiten en omstandigheden heeft vastgesteld, in redelijkheid de vrees ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

In de zaak met parketnummer 18.013591.23
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 13 januari 2023 te Groningen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes eenmaal een stekende beweging te maken in de richting van die [slachtoffer] en een mes dreigend in de nabijheid van die [slachtoffer] te houden.
In de zaak met parketnummer 18.076054.23
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 januari 2023 te Groningen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het levengericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Waar is die rooie, ik maak hem hartstikke dood." en heeft verdachte zijn hand tot een pistool gevormd en hiermee schietende bewegingen gemaakt naar die [slachtoffer 1] ;
hij op 12 januari 2023 te Groningen in het besloten lokaal aan de [adres] bij de [bedrijf] in gebruikwederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 1 maart 2022 schriftelijk de toegang tot die [bedrijf] ontzegd voor de duur van 1 jaar.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18.013591.23
1. bedreiging met zware mishandeling of enig misdrijf tegen het leven gericht;

In de zaak met parketnummer 18.076054.23

bedreiging met zware mishandeling of enig misdrijf tegen het leven gericht;
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd een contactverbod, met aangever [slachtoffer] , in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen en in geval van overtreding telkens te vervangen door twee weken hechtenis. De maatregel is noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen. Het recidiverisico blijkt uit de documentatie van verdachte, een patroon van delicten waaronder ook geweld is zichtbaar, en uit het reclasseringsadvies volgt dat eerdere opgelegde voorwaardelijk straffen negatief zijn teruggestuurd en bij verdachte eerder problematiek is vastgesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op haar standpunten ten aanzien van het bewijs, verzocht het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Indien de rechtbank tot een integrale bewezenverklaring komt, heeft zij zich op het standpunt gesteld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk gedeelte zonder bijzondere voorwaarden. In geval van een veroordeling tot een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal verdachte mogelijk zijn woning verliezen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er geen noodzaak bestaat tot oplegging van een contactverbod in de vorm van toepassing van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte reclasseringsrapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft verschillende strafbare feiten gepleegd. Allereerst heeft verdachte het pand van de [bedrijf] betreden terwijl hem de toegang was ontzegd. Nadat verdachte daarop was aangesproken door [slachtoffer 1] , een medewerker van de [bedrijf] , heeft verdachte hem bedreigd. Een dag later is [slachtoffer] , de casemanager van verdachte, bij verdachte op huisbezoek geweest. Tijdens dit huisbezoek heeft verdachte [slachtoffer] met een mes bedreigd en daarbij tenminste een stekende beweging richting hem gemaakt. Verdachte heeft zich hierbij kennelijk laten leiden door zijn eigen gevoelens van boosheid en geen enkele rekening gehouden met de impact die dit gedrag heeft gehad op beide aangevers.
Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte ervan heeft de rechtbank gelet op de justitiële documentatie van verdachte d.d. 16 mei 2023, waaruit blijkt dat verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor bedreiging. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 8 mei 2023. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 28 april 2023, waaraan verdachte niet heeft willen meewerken. Uit deze rapportages volgt dat verdachte problemen heeft op verschillende leefgebieden, maar gelet op de wantrouwende en agressieve houding van verdachte (jegens de hulpverlening), de eerdere mislukte trajecten en het feit dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van de Pro Justitia-rapporteur wordt een toezicht met bijzondere voorwaarden niet haalbaar geacht.
Gelet op de eerdere veroordelingen van verdachte, is de rechtbank van mening dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf past bij de door verdachte gepleegde feiten. De rechtbank is, alles afwegende van oordeel dat, gelet op de bewezenverklaarde feiten, een gevangenisstraf van 140 dagen passend en geboden is. Ter voorkoming van herhaling zal de rechtbank bepalen dat 70 dagen daarvan voorwaardelijk worden opgelegd. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat vanuit een oogpunt van veiligheid, verdachte gedurende de proeftijd van drie jaren op geen enkele wijze contact met aangever [slachtoffer] heeft. Dit verbod zal, gelet op de toepasselijke wettelijke bepalingen, als bijzondere voorwaarde aan verdachte worden opgelegd. De politie zal toezien op de naleving van dit verbod.

Inbeslaggenomen goederen

In de zaak met parketnummer 18.013591.23
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het mes verbeurd moet worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gezien haar standpunten ten aanzien van het bewijs, aangevoerd dat het mes niet is gebruikt in onderhavige zaak en dus aan verdachte moet worden teruggegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het mes vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit keukenartikel toebehoort aan verdachte en daarmee het feit, te weten de onder 1 ten laste gelegde bedreiging, is begaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 138 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18.013591.23 onder 2 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18.013591.23 onder 1 en het in de zaak met parketnummer 18.076054.23 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 140 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 70 dagen) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1. dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1963 , gedurende de proeftijd.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen:

- 1 STK Keukenartikel.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. van der Kuijl, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken - bij vervroeging - ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juni 2023.