ECLI:NL:RBNNE:2023:2465

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
18-314741-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige door zorgverlener

Op 20 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 13 september 2021 in Hoogeveen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een driejarig meisje dat aan zijn zorg was toevertrouwd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, onder aftrek van voorarrest. De verdediging voerde aan dat de verdenking enkel was gebaseerd op de verklaring van het jonge slachtoffer, wat volgens hen een schending van het recht op een eerlijk proces betekende. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende compenserende factoren waren, waaronder de mogelijkheid voor de verdediging om de moeder van het slachtoffer te ondervragen. De rechtbank concludeerde dat de procedure voldeed aan de eisen van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het betasten van de vagina en schaamstreek van het slachtoffer, wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van DNA-onderzoek. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 4.400,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.314741.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 juni 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 06 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 september 2021 te Hoogeveen, met een minderjarige die aan zijn zorg of waakzaamheid is toevertrouwd, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer (moeder)] , hebbende verdachte:
  • de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en/of
  • een of meer van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 13 september 2021 te Hoogeveen, met een minderjarige die aan zijn zorg of waakzaamheid is toevertrouwd, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] betast.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij stelt dat het seksueel binnendringen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De raadsman meent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De verdenking is enkel gebaseerd op de verklaring van het zeer jonge gestelde slachtoffer. De verdediging heeft haar niet kunnen horen. De raadsman stelt dat dit een niet gecompenseerd gebrek is en dat er sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter terechtzitting heeft de raadsman verzocht om het slachtoffer alsnog te mogen horen indien de rechtbank niet tot een vrijspraak zou komen. De raadsman heeft voorts bepleit dat de uitkomsten van het DNA-onderzoek de verklaringen van het gestelde slachtoffer niet ondersteunen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Uit de verklaringen van de moeder van het slachtoffer volgt onvoldoende duidelijk wat het slachtoffer heeft verklaard over de door verdachte verrichte handelingen en hoe zij de beschrijving van die handelingen met hand- en vingerbewegingen heeft ondersteund. Het is daardoor niet duidelijk of het slachtoffer de door verdachte verrichte handelingen daadwerkelijk als seksueel binnendringen door verdachte heeft willen beschrijven. Enkel het aantreffen van DNA-materiaal op de schaamlippen van het slachtoffer is onvoldoende bewijs om te komen tot een veroordeling van het primair ten laste gelegde, nog daargelaten dat niet valt uit te sluiten dat het DNA-materiaal daar ook op andere wijze terecht gekomen kan zijn. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het slachtoffer door verdachte.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 september 2021,opgenomen op pagina 24 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland, met nummer 2021250435, d.d. [datum sluiting dossier politie], inhoudend als verklaring van [slachtoffer (moeder)] :
Toen kwam [slachtoffer] er al aangerend en die zei al wel van: "We doen niets hoor", dit riep ze een paar keer achter elkaar, ik denk 2 of 3 keer. Ik zag dat ze bij [verdachte] weg kwam rennen. [verdachte] zat op de bank. Ik ben toen weg gegaan met [slachtoffer] naar de auto. Toen zei [slachtoffer] ineens tegen mij: " [verdachte] heeft mij zeer gedaan, [verdachte] heeft zijn hand in mijn onderbroek gedaan en deed met zijn vinger, kijk mama zo heel hard heen en weer". Ze deed haar vinger bij haar plasser en liet zien met haar vinger dat ze haar vinger heel hard heen en weer deed. Toen ik [slachtoffer] kwam ophalen was [slachtoffer] de enige. [slachtoffer] had een roze legging, een onderbroek en een donkerblauw jurkje aan. [slachtoffer] heeft afgelopen maandag 13 september gezegd dat [verdachte] haar pijn had gedaan.
2. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.09.14.061 (aanvragen 001 en 002 herzien), d.d. 18 januari 2022, opgemaakt door dr. ir. A.M. Rolloos en dr. S. van Soets, op de door hen afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundigen, voor zover inhoudend als hun verklaring:
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
Onderzoekset zedendelicten ZAAD2289NL van slachtoffer [slachtoffer]
ZAAD2289NL#02
(binnenste schaamlippen (nat))
Y-chromosomaal DNAonderzoek
Verdachte [verdachte]
Zeer veel waarschijnlijker
Om de bewijskracht te kunnen formuleren in verbale termen van waarschijnlijkheid is voor het DNAprofiel van bemonstering ZAAD2289NL#02 het onderstaande hypothesepaar beschouwd:
Hypothese 1:
Het mannelijk DNA in bemonstering ZAAD2289NL#02 is afkomstig van verdachte [verdachte] , of van iemand die in de mannelijke lijn aan de verdachte verwant is.
Hypothese 2:
Het mannelijk DNA in bemonstering ZAAD2289NL#02 is niet afkomstig van verdachte [verdachte] , maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan hem verwante man
Het verkregen Y-chromosomale DNA-profiel ZAAD2289NL#02 is zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
3. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.09.14.061 (aanvraag 004), d.d. 23 maart 2022, opgemaakt door dr.ir. A.M. Rolloos, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
Aanvullend Y-chromosomaal DNA-onderzoek
ZAAD2289NL#01
(buitenste schaamlippen)
Verdachte [verdachte] (of een in mannelijke lijn aan verdachte [verdachte] verwante man)
Zeer veel waarschijnlijker
Om de bewijskracht te kunnen formuleren in verbale termen van waarschijnlijkheid is voor het DNAprofiel van bemonstering ZAAD2289NL#01 het onderstaande hypothesepaar beschouwd:
Hypothese 1:
Het mannelijk DNA in bemonstering is afkomstig van verdachte [verdachte] , of van iemand die in de mannelijke lijn aan de verdachte verwant is.
Hypothese 2:
Het mannelijk DNA in bemonstering is niet afkomstig van verdachte [verdachte] , maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan hem verwante man
Het verkregen Y-chromosomale DNA-profiel ZAAD2289NL#01 is zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.09.14.061 (aanvraag 005), d.d. 20 mei 2022, opgemaakt door dr. B. Kokshoorn, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of op de onderbroek DNA aanwezig is van verdachte [verdachte] .
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AAKZ1736NL#01
Binnenzijde voorkant
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Verdachte [verdachte]
- Niet van toepassing (1) - Meer dan 1 miljard
AAKZ1736NL#02
Binnenzijde kruis
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Verdachte [verdachte]
- Niet van toepassing (1) - Meer dan 1 miljard
AAKZ1736NL#03
Binnenzijde achterkant
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Verdachte [verdachte]
- Niet van toepassing (1) - Meer dan 1 miljard
AAKZ1736NL#04
Binnenzijde tailleband Links
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Verdachte [verdachte]
- Niet van toepassing (1) - Meer dan 1 miljard
AAkZ1736NL#05
Binnenzijde tailleband rechts
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Verdachte [verdachte]
- Niet van toepassing (1) - Ongeveer 20 miljoen
AAKZ1736NL#06
Buitenzijde voorkant
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Verdachte [verdachte]
- Niet van toepassing (1) - Meer dan 1 miljard
AAKZ1736NL#07
Buitenzijde kruis
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Minimaal één andere persoon, vooralsnog ongeschikt voorvergelijkend DNA-onderzoek
- Niet van toepassing (1) - Niet van toepassing
AAKZ1736NL#08
Buitenzijde achterkant
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Minimaal twee andere personen, vooralsnog ongeschikt voorvergelijkend DNA-onderzoek
- Niet van toepassing (1) - Niet van toepassing
AAKZ1736NL#09
Buitenzijde tailleband Links
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Verdachte [verdachte]
- Niet van toepassing (1) - Meer dan 1 miljard
AAKZ1736NL#10
Buitenzijde tailleband Rechts
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Verdachte [verdachte]
- Niet van toepassing (1) - Meer dan 1 miljard
Toelichting: 1. De bewijskracht van de gevonden overeenkomsten tussen de DNA-profielen is niet berekend.
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
DNA-mengprofielen AAKZ1736NL#01, #02, #03, #04, #06, #09 en #10 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] , dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en één willekeurige onbekende persoon.
DNA-mengprofiel AAKZ1736NL#05 is ongeveer 20 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] , dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en één willekeurige onbekende persoon.
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.09.14.061 (aanvraag 006), d.d. 31 mei 2023, opgemaakt door dr. L.H.J. Aarts, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
De evaluatie zal worden uitgevoerd aan de hand van de volgende hypothesen:
Hypothese 1: Verdachte heeft [slachtoffer] geknuffeld en daarbij de schaamstreek van [slachtoffer] betast en zijn vinger in haar vagina gebracht.
Hypothese 2: Het enige fysieke contact tussen verdachte en [slachtoffer] is knuffelen geweest. Verdachte heeft [slachtoffer] niet betast in haar vagina of schaamstreek.

5. Aannamen

2. Bij de evaluatie van de onderzoeksresultaten wordt aangenomen dat het slachtoffer geen legging droeg.
5. Bij de evaluatie wordt aangenomen dat de buitenzijde van de onderbroek van het slachtoffercontact heeft gemaakt met (de kleding van) verdachte bij het op hem springen bij de 'hug' en op het moment dat het slachtoffer met de voorzijde tegen verdachte aan lag.
6. Het slachtoffer heeft kort voordat ze de woning verliet met haar hand in haar onderbroek gezeten.Dit is wat verdachte heeft verklaard en geldt daarmee onder hypothese 2. Bij de evaluatie wordt aangenomen dat dit ook onder hypothese 1 geldt.
Onder hypothese 1 is verdachte met zijn hand in de onderbroek geweest bij het betasten en penetreren van de vagina. De kans om dan DNA van verdachte aan te treffen in de bemonsteringen van de binnenzijde van de onderbroek schat ik in als ‘groot’ (circa 85%).
Onder hypothese 1 heeft verdachte met zijn hand contact gemaakt met de buitenkant van de onderbroek. De kans om DNA van verdachte aan te treffen in bemonsteringen aan de buitenzijde van de onderbroek schat ik in als ‘groot” (circa 85%)
Samengenomen is de kans om DNA van verdachte aan te treffen in bemonsteringen van de binnenzijde van de onderbroek van de onderbroek groter als hypothese 1 waar is dan als hypothese 2 waar is. Dit geldt ook voor bemonsteringen van de buitenzijde van de onderbroek. Er is DNA van verdachte aangetroffen in bemonsteringen van de binnenzijde en van de buitenzijde van de onderbroek. De resultaten van het onderzoek aan de onderbroek bieden daarom meer steun aan hypothese 1 dan aan hypothese 2.
NB. Als het slachtoffer een legging droeg over haar onderbroek, dan is de kans (veel) kleiner dat door knuffelen DNA van verdachte wordt overgedragen naar de onderbroek. Er is dan namelijk geen sprake van contact tussen de buitenzijde van de onderbroek en kleding van verdachte. In dat geval bieden de resultaten van het DNA-onderzoek aan de onderbroek nog meer steun aan hypothese 1 dan aan hypothese 2.
6. Een naar wettelijk voorschrift op gemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 november2021 opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Mijn vrouw is gastouder. Ik ben achter de hand als achterwacht. Als achterwacht mag je inspringen.
Op 13 september 2021 vanaf 10.00 in de ochtend tot 10.45 was ik alleen met mijn vrouw en [slachtoffer] uiteraard. Om 10.45 liep [gastouder] naar beneden. Nog een kus gegeven en twee seconden later stond [slachtoffer (moeder)] boven. Het zal misschien een paar minuutjes geweest zijn dat ik alleen was met [slachtoffer] .
7. Een naar wettelijk voorschrift op gemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 november2021 opgenomen op pagina 109 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ze droeg makkelijke kleding, denk ik. Een legging en een rokje denk ik.
Ik ben nog op een ander moment alleen geweest met [slachtoffer] . Toen [gastouder] naar de wc was om 10.15 of 10.30 uur zoiets. [gastouder] is naar de wc geweest helemaal boven in het huis. Ze was eerst in de keuken bezig en is daar boven naar het toilet geweest. Binnen 2 minuten was ze er weer. Toen was ze weer beneden. Ik heb van 10.00 tot 10.45 op de bank gezeten. [slachtoffer] had haar hand van achteren in haar broek. Ze heeft wel bij me gezeten ja, heb ook wel even geknuffeld. Ze sprong bovenop me. Eerst tijdens een knuffel en daarna nog een keer. Toen ze aan haar broek plukte had ze haar kleding gewoon nog. Zoals je kleding moet dragen.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6 EVRM
In de rechtspraak van het EHRM is onderkend dat er goede reden kunnen zijn voor het niet oproepen en horen van een getuige. Zoals in het arrest van 4 juli 2017
1is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd.
De rechtbank heeft onderzocht of er voldoende compenserende factoren aanwezig zijn om hetgeen blijkt uit de aangifte van moeder, als verklaring van het slachtoffer voor het bewijs te kunnen gebruiken. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaring van de (niet ondervraagde) getuige zorgvuldig onderzoekt, één en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door verdachte van die verklaring.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen verhoor bevindt van het zeer jonge slachtoffer zelf. De officier van Justitie heeft ter terechtzitting laten weten dat studioverhoren in principe niet plaatsvinden bij kinderen jonger dan vier jaar. Het slachtoffer was ruim drie jaar ten tijde van de aangifte. De rechtbank stelt verder vast dat zich in het dossier de aangifte van [slachtoffer (moeder)] bevindt. Zij is de moeder van het slachtoffer en heeft verklaard wat zij van haar dochtertje heeft vernomen. Deze aangifte van moeder en haar verklaringen daarin worden, zoals uit het voorgaande blijkt, als bewijsmiddel door de rechtbank gebruikt. De rechtbank stelt vast dat de verdediging in de gelegenheid is gesteld om de moeder van het slachtoffer nader te bevragen op de door haar afgelegde verklaring. Zo’n nader verhoor heeft tot tweemaal toe plaatsgevonden, te weten op 23 augustus 2022 en 6 maart 2023. De rechtbank meent op grond hiervan dat verdachte voldoende is gecompenseerd voor het feit dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om het zeer jonge slachtoffer zelf te horen. De rechtbank merkt daarbij op dat - hoewel dit niet doorslaggevend is - het niet aannemelijk is dat een dergelijk jong slachtoffer na verloop van bijna drie jaar nog inhoudelijk zal kunnen verklaren omtrent hetgeen zich op dat specifieke moment heeft voorgedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de bijlagen bij de vordering van de benadeelde partij blijkt, dat het slachtoffer vanaf kort nadat zich het incident met verdachte heeft voorgedaan tot op heden therapie ontvangt waarbij er veel en vaak met haar is gesproken over onderwerpen die betrekking hebben op haar seksuele ontwikkeling en wat haar onder andere in het contact met verdachte zou zijn overkomen.
Verder acht de rechtbank van belang dat een nader verhoor van het slachtoffer gelet op haar jonge leeftijd en de behandelingen die zij nog steeds ontvangt, schadelijk voor haar gezondheid en verdere ontwikkeling zou zijn.
De rechtbank komt alles afwegende dan ook tot de conclusie dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en wijst het herhaalde verzoek tot het horen van het slachtoffer af.
DNA-onderzoeken
Ten aanzien van de DNA-onderzoeken van 18 januari 2022 en 23 maart 2022 overweegt de rechtbank het volgende. Van de buitenste schaamlippen van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering ZAAD2289NL#01 is een Y-chromosomaal (‘mannelijk’) DNA-profiel verkregen. Van de binnenste schaamlippen van het slachtoffer werd ook een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering ZAAD2289NL#02 is eveneens een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. Het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte komt overeen met het op de binnenste en buitenste schaamlippen aangetroffen profiel. Het DNA-profiel uit de bemonsteringen is zeer veel keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte of een man in de mannelijke lijn van verdachte de donor daarvan is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte de donor is van een hoeveelheid mannelijk celmateriaal op de buitenste en binnenste schaamlippen van het slachtoffer. De rechtbank neemt bij het trekken van deze conclusie de rest van het dossier in acht, waaronder het feit dat er geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor betrokkenheid van een man in de mannelijke lijn van verdachte. De schoonzus van verdachte is de eigenaresse van een kinderdagverblijf, maar uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat de broer van de verdachte geen rol heeft binnen de kinderdagverblijven waar het de verzorging van de kinderen betreft.
In het aangehaalde NFI-onderzoek van 20 mei 2022 werd van tien verschillende locaties aan de binnen- en buitenzijde van de onderbroek van het slachtoffer een bemonstering genomen. Uit acht van deze bemonsteringen is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit profiel. Op zeven van de bemonsterde locaties concludeert het NFI dat het DNAprofiel uit de bemonstering meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer – kort gezegd – verdachte de donor daarvan is dan wanneer dit niet zo is. Op één van de acht locaties wordt de bemonstering ongeveer 20 miljoen keer waarschijnlijker geacht wanneer verdachte de donor daarvan is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte de donor is van het celmateriaal op meerdere plekken op de binnen- en buitenzijde van de onderbroek van het slachtoffer.
In het aangehaalde onderzoek van 31 mei 2023 heeft het NFI de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek beoordeeld naar aanleiding van hypothesen op activiteitenniveau. Het NFI heeft geconcludeerd dat de kans om DNA van verdachte aan te treffen in de bemonsteringen van de buiten- en binnenzijde van de onderbroek groter is als verdachte het slachtoffer heeft geknuffeld en daarbij de schaamstreek van het slachtoffer heeft betast en zijn vinger in haar vagina heeft gebracht dan wanneer het enige fysieke contact het knuffelen is geweest tussen verdachte en het slachtoffer zonder dat verdachte de schaamstreek of de vagina heeft betast. Daarbij merkt de rechtbank op dat het NFI als aanname heeft gebezigd dat het slachtoffer kort voordat ze de woning van verdachte verliet met haar hand in haar onderbroek heeft gezeten en in haar conclusies heeft betrokken. Het NFI geeft verder aan dat wanneer het slachtoffer een legging droeg over haar onderbroek de kans (veel) kleiner is dat enkel door knuffelen DNA wordt overgedragen naar haar onderbroek. De rechtbank gaat er gezien de verklaringen van verdachte en [slachtoffer (moeder)] vanuit dat het slachtoffer een legging droeg, zodat de kans (veel) kleiner is dat het DNA van verdachte door enkel knuffelen aan zowel de binnen- als buitenzijde van de onderbroek van het slachtoffer terecht is gekomen.
Conclusie
Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het slachtoffer een legging aan had ten tijde van het ten laste gelegde. De DNA-rapportages in combinatie met de overige gebezigde bewijsmiddelen leiden naar het oordeel van de rechtbank tot wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de moeder van het slachtoffer, voldoende consistent is, zodat deze voor het bewijs gebruikt kan worden. De daarin beschreven verklaring van het slachtoffer, voor zover deze ziet op het betasten en wrijven van de vagina en schaamstreek, vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Daarbij heeft de rechtbank voormelde DNA-rapportages in haar beoordeling betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bestaande uit het betasten van en wrijven over de vagina en schaamstreek van het slachtoffer.
Geen nader DNA-onderzoek
Ten aanzien van het verzoek van de verdachte om, indien verdachte niet zal worden vrijgesproken, het NFI te bevelen nader onderzoek te doen naar de kans dat ook met een legging aan het DNA van verdachte bij het slachtoffer in haar onderbroekje en op haar schaamlippen terecht is gekomen wijst de rechtbank af. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek niet bijdraagt aan de volledigheid van het onderzoek. In de thans gebruikte DNA-rapportages wordt immers al gesproken over de wijze waarop de kans op het aantreffen van DNA-materiaal in en aan de onderbroek van het slachtoffer wijzigt indien eiseres wel een legging aan had.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld op welk moment het van verdachte afkomstige DNA-materiaal in het onderbroekje van het slachtoffer is terechtgekomen, merkt de rechtbank op dat mevrouw [slachtoffer (moeder)] , als moeder van het slachtoffer, heeft verklaard dat zij een week voorafgaand aan het incident aan het slachtoffer heeft gevraagd of er iemand aan haar vagina (plasjebillen) had gezeten. Dit was volgens het slachtoffer niet het geval. Verder heeft mevrouw [slachtoffer (moeder)] verklaard dat zij de dag voor het incident als gezin naar het zwembad zijn geweest. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat het niet anders kan dan dat het DNA-materiaal op 13 september 2021 in het onderbroekje van het slachtoffer terecht moet zijn gekomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 september 2021 te Hoogeveen, met een minderjarige die aan zijn zorg of waakzaamheid is toevertrouwd, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] betast.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair wordt veroordeeld tot:
  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 576 dagen en
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden met een proeftijd van drie jaar, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsadvies van 11 mei 2022.
Ten aanzien van de door de reclassering voorgestelde voorwaarde dat verdachte contact met minderjarigen dient te vermijden, vordert de officier van justitie dat deze zodanig wordt gewijzigd dat verdachte geen werkzaamheden mag uitvoeren met minderjarigen.
Standpunt van de verdediging
Nu de raadsman vrijspraak heeft gepleit, is er geen afzonderlijk strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft ontucht gepleegd met een driejarig meisje dat aan zijn zorg was toevertrouwd. Verdachte was die ochtend enige momenten alleen met het slachtoffer, terwijl zijn echtgenote, die gastouder was, zich klaar maakte voor een afspraak buitenshuis. In de woonkamer van de verdachte, heeft de verdachte de vagina en schaamstreek van het slachtoffer betast. De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Dit soort feiten kunnen langdurige negatieve gevolgen hebben voor de psychische, emotionele en seksuele ontwikkeling van jonge slachtoffers. In deze zaak is ter zitting overtuigend door de moeder naar voren gebracht dat dit ook hier het geval is. Door de wetgever wordt de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan zestien jaar uitdrukkelijk beschermd.
Bijzondere omstandigheden
De rechtbank rekent het de verdachte zeer aan dat hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat het minderjarige slachtoffer en haar ouders in verdachte hadden. Verdachte fungeerde op het moment dat het misbruik plaatsvond als achterwacht van de gastouder (zijn echtgenote) en had op dat moment dus ook de zorg over het slachtoffer. Jonge kinderen die in een gastoudergezin worden opgevangen moeten zich daar bij uitstek veilig kunnen voelen. Hiermee hangt samen dat verdachte het vertrouwen van de ouders van het slachtoffer, die in de veronderstelling waren dat zij hun dochter op een veilig adres hadden ondergebracht, ernstig heeft beschaamd. Verder neemt de rechtbank het de verdachte kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte niet eerder vanwege een strafbaar feit in aanraking is geweest met politie en justitie. Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 mei 2022. Dit rapport houdt – onder meer – in dat de reclassering ziet dat verdachte zijn praktische leefgebieden op orde heeft. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Conclusie
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van dit bewezenverklaard handelen van de verdachte, mede in relatie tot de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 562 dagen. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte derhalve veel langer in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dan de duur van de aan hem op te leggen straf.

Benadeelde partij

[slachtoffer (moeder)] heeft zich, als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] , als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.777,25 ter vergoeding van materiële schade en € 12.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat de gevorderde materiële schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking komt. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er aanleiding bestaat om te komen tot een toewijzing van immateriële schadevergoeding. Gelet op de jurisprudentie heeft de officier van justitie daarbij aangegeven dat er aanleiding zou kunnen bestaan om de toe te wijzen immateriële schadevergoeding te beperken tot € 9.000,00.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair de afwijzing van de vordering gevraagd, nu hij van mening is dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman matiging van de schade bepleit.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de hoogte van het toe te kennen bedrag overweegt de rechtbank het volgende. Als materiële schade is vergoeding gevraagd voor reiskosten die verband houden met medische behandeling, bezoeken aan het politiebureau, bezoeken aan het Openbaar Ministerie, aan de rechtbank te Assen en voor de kosten ten behoeve van extra kinderopvang.
De gevorderde reiskosten die zien op bezoeken aan het Openbaar Ministerie zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. Deze reiskosten worden daarom afgewezen.
De schadepost ‘reiskosten bezoek rechtbank’ is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De rechtbank zal de gevorderde kosten, dan ook afwijzen.
Ten aanzien van de vordering van de reiskosten voor bezoeken in het kader van medische behandeling overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde brieven van de psycholoog van 10 mei 2022 en april 2023 volgt dat het slachtoffer voorafgaand aan het bewezen verklaarde al te kampen had met enige mate van psychische problematiek. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat alle psychische problemen het gevolg zijn van het bewezenverklaarde. Dit betekent dat ook niet alle reiskosten ten aanzien van de bezoeken aan medische specialisten kunnen worden aangemerkt materiële schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde.
De rechtbank acht evenwel voldoende aannemelijk dat het slachtoffer daadwerkelijk materiële en immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de materiële schade op € 900,00. Voor het overige deel wordt de vordering tot vergoeding van de materiële schade afgewezen. De hoogte van de immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 3.500,00. Op basis van het vorenstaande wordt de vordering van benadeelde toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 4.400,00. Voor het overige deel wordt de vordering tot vergoeding van immateriële schade nietontvankelijk verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 247, 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer (moeder)] , wettelijk vertegenwoordiger van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen:
  • het bedrag van € 900,00 (zegge: negenhonderd euro) aan materiële schadevergoeding en wijst devordering aan materiële schadevergoeding voor het overige deel af;
  • het bedrag van € 3.500,00 (zegge: drieduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoedingen verklaart voor het overige deel de vordering tot vergoeding van immateriële schade nietontvankelijk;
  • de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 13 september 2021 tot de dag van algehelevoldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer (moeder)] , wettelijk vertegenwoordiger van het slachtoffer [slachtoffer] , aan de Staat te betalen een bedrag van €
4.400,00 (zegge: vierduizendvierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 september 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 900,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 54 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. J. Faber en mr. H. Hanssen, rechters,
bijgestaan door Mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juni 2023.