Ze droeg makkelijke kleding, denk ik. Een legging en een rokje denk ik.
Ik ben nog op een ander moment alleen geweest met [slachtoffer] . Toen [gastouder] naar de wc was om 10.15 of 10.30 uur zoiets. [gastouder] is naar de wc geweest helemaal boven in het huis. Ze was eerst in de keuken bezig en is daar boven naar het toilet geweest. Binnen 2 minuten was ze er weer. Toen was ze weer beneden. Ik heb van 10.00 tot 10.45 op de bank gezeten. [slachtoffer] had haar hand van achteren in haar broek. Ze heeft wel bij me gezeten ja, heb ook wel even geknuffeld. Ze sprong bovenop me. Eerst tijdens een knuffel en daarna nog een keer. Toen ze aan haar broek plukte had ze haar kleding gewoon nog. Zoals je kleding moet dragen.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6 EVRM
In de rechtspraak van het EHRM is onderkend dat er goede reden kunnen zijn voor het niet oproepen en horen van een getuige. Zoals in het arrest van 4 juli 2017
1is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd.
De rechtbank heeft onderzocht of er voldoende compenserende factoren aanwezig zijn om hetgeen blijkt uit de aangifte van moeder, als verklaring van het slachtoffer voor het bewijs te kunnen gebruiken. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaring van de (niet ondervraagde) getuige zorgvuldig onderzoekt, één en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door verdachte van die verklaring.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen verhoor bevindt van het zeer jonge slachtoffer zelf. De officier van Justitie heeft ter terechtzitting laten weten dat studioverhoren in principe niet plaatsvinden bij kinderen jonger dan vier jaar. Het slachtoffer was ruim drie jaar ten tijde van de aangifte. De rechtbank stelt verder vast dat zich in het dossier de aangifte van [slachtoffer (moeder)] bevindt. Zij is de moeder van het slachtoffer en heeft verklaard wat zij van haar dochtertje heeft vernomen. Deze aangifte van moeder en haar verklaringen daarin worden, zoals uit het voorgaande blijkt, als bewijsmiddel door de rechtbank gebruikt. De rechtbank stelt vast dat de verdediging in de gelegenheid is gesteld om de moeder van het slachtoffer nader te bevragen op de door haar afgelegde verklaring. Zo’n nader verhoor heeft tot tweemaal toe plaatsgevonden, te weten op 23 augustus 2022 en 6 maart 2023. De rechtbank meent op grond hiervan dat verdachte voldoende is gecompenseerd voor het feit dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om het zeer jonge slachtoffer zelf te horen. De rechtbank merkt daarbij op dat - hoewel dit niet doorslaggevend is - het niet aannemelijk is dat een dergelijk jong slachtoffer na verloop van bijna drie jaar nog inhoudelijk zal kunnen verklaren omtrent hetgeen zich op dat specifieke moment heeft voorgedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de bijlagen bij de vordering van de benadeelde partij blijkt, dat het slachtoffer vanaf kort nadat zich het incident met verdachte heeft voorgedaan tot op heden therapie ontvangt waarbij er veel en vaak met haar is gesproken over onderwerpen die betrekking hebben op haar seksuele ontwikkeling en wat haar onder andere in het contact met verdachte zou zijn overkomen.
Verder acht de rechtbank van belang dat een nader verhoor van het slachtoffer gelet op haar jonge leeftijd en de behandelingen die zij nog steeds ontvangt, schadelijk voor haar gezondheid en verdere ontwikkeling zou zijn.
De rechtbank komt alles afwegende dan ook tot de conclusie dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en wijst het herhaalde verzoek tot het horen van het slachtoffer af.
DNA-onderzoeken
Ten aanzien van de DNA-onderzoeken van 18 januari 2022 en 23 maart 2022 overweegt de rechtbank het volgende. Van de buitenste schaamlippen van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering ZAAD2289NL#01 is een Y-chromosomaal (‘mannelijk’) DNA-profiel verkregen. Van de binnenste schaamlippen van het slachtoffer werd ook een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering ZAAD2289NL#02 is eveneens een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. Het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte komt overeen met het op de binnenste en buitenste schaamlippen aangetroffen profiel. Het DNA-profiel uit de bemonsteringen is zeer veel keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte of een man in de mannelijke lijn van verdachte de donor daarvan is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte de donor is van een hoeveelheid mannelijk celmateriaal op de buitenste en binnenste schaamlippen van het slachtoffer. De rechtbank neemt bij het trekken van deze conclusie de rest van het dossier in acht, waaronder het feit dat er geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor betrokkenheid van een man in de mannelijke lijn van verdachte. De schoonzus van verdachte is de eigenaresse van een kinderdagverblijf, maar uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat de broer van de verdachte geen rol heeft binnen de kinderdagverblijven waar het de verzorging van de kinderen betreft.
In het aangehaalde NFI-onderzoek van 20 mei 2022 werd van tien verschillende locaties aan de binnen- en buitenzijde van de onderbroek van het slachtoffer een bemonstering genomen. Uit acht van deze bemonsteringen is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit profiel. Op zeven van de bemonsterde locaties concludeert het NFI dat het DNAprofiel uit de bemonstering meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer – kort gezegd – verdachte de donor daarvan is dan wanneer dit niet zo is. Op één van de acht locaties wordt de bemonstering ongeveer 20 miljoen keer waarschijnlijker geacht wanneer verdachte de donor daarvan is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte de donor is van het celmateriaal op meerdere plekken op de binnen- en buitenzijde van de onderbroek van het slachtoffer.
In het aangehaalde onderzoek van 31 mei 2023 heeft het NFI de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek beoordeeld naar aanleiding van hypothesen op activiteitenniveau. Het NFI heeft geconcludeerd dat de kans om DNA van verdachte aan te treffen in de bemonsteringen van de buiten- en binnenzijde van de onderbroek groter is als verdachte het slachtoffer heeft geknuffeld en daarbij de schaamstreek van het slachtoffer heeft betast en zijn vinger in haar vagina heeft gebracht dan wanneer het enige fysieke contact het knuffelen is geweest tussen verdachte en het slachtoffer zonder dat verdachte de schaamstreek of de vagina heeft betast. Daarbij merkt de rechtbank op dat het NFI als aanname heeft gebezigd dat het slachtoffer kort voordat ze de woning van verdachte verliet met haar hand in haar onderbroek heeft gezeten en in haar conclusies heeft betrokken. Het NFI geeft verder aan dat wanneer het slachtoffer een legging droeg over haar onderbroek de kans (veel) kleiner is dat enkel door knuffelen DNA wordt overgedragen naar haar onderbroek. De rechtbank gaat er gezien de verklaringen van verdachte en [slachtoffer (moeder)] vanuit dat het slachtoffer een legging droeg, zodat de kans (veel) kleiner is dat het DNA van verdachte door enkel knuffelen aan zowel de binnen- als buitenzijde van de onderbroek van het slachtoffer terecht is gekomen.
Conclusie
Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het slachtoffer een legging aan had ten tijde van het ten laste gelegde. De DNA-rapportages in combinatie met de overige gebezigde bewijsmiddelen leiden naar het oordeel van de rechtbank tot wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de moeder van het slachtoffer, voldoende consistent is, zodat deze voor het bewijs gebruikt kan worden. De daarin beschreven verklaring van het slachtoffer, voor zover deze ziet op het betasten en wrijven van de vagina en schaamstreek, vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Daarbij heeft de rechtbank voormelde DNA-rapportages in haar beoordeling betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bestaande uit het betasten van en wrijven over de vagina en schaamstreek van het slachtoffer.
Geen nader DNA-onderzoek
Ten aanzien van het verzoek van de verdachte om, indien verdachte niet zal worden vrijgesproken, het NFI te bevelen nader onderzoek te doen naar de kans dat ook met een legging aan het DNA van verdachte bij het slachtoffer in haar onderbroekje en op haar schaamlippen terecht is gekomen wijst de rechtbank af. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek niet bijdraagt aan de volledigheid van het onderzoek. In de thans gebruikte DNA-rapportages wordt immers al gesproken over de wijze waarop de kans op het aantreffen van DNA-materiaal in en aan de onderbroek van het slachtoffer wijzigt indien eiseres wel een legging aan had.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld op welk moment het van verdachte afkomstige DNA-materiaal in het onderbroekje van het slachtoffer is terechtgekomen, merkt de rechtbank op dat mevrouw [slachtoffer (moeder)] , als moeder van het slachtoffer, heeft verklaard dat zij een week voorafgaand aan het incident aan het slachtoffer heeft gevraagd of er iemand aan haar vagina (plasjebillen) had gezeten. Dit was volgens het slachtoffer niet het geval. Verder heeft mevrouw [slachtoffer (moeder)] verklaard dat zij de dag voor het incident als gezin naar het zwembad zijn geweest. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat het niet anders kan dan dat het DNA-materiaal op 13 september 2021 in het onderbroekje van het slachtoffer terecht moet zijn gekomen.