ECLI:NL:RBNNE:2023:2433

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
LEE 22/1543
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor onjuiste opgave van rusttijden door vrachtwagenchauffeur

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 20 juni 2023, wordt het beroep van een vrachtwagenchauffeur beoordeeld die een bestuurlijke boete van € 10.875 heeft ontvangen vanwege het onjuist opgeven van zijn rusttijden. De rechtbank oordeelt dat de overtreding ernstig is, maar dat de gevolgen van de boete voor het kleine transportbedrijf van eiser onevenredig zijn in verhouding tot de aard van de overtreding. De rechtbank stelt vast dat de minister van Infrastructuur en Milieu de boete heeft opgelegd op basis van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer, maar dat deze beleidsregel onvoldoende rekening houdt met de omvang van het bedrijf van eiser. De rechtbank besluit de boete te matigen naar € 6.000, omdat de financiële impact van de oorspronkelijke boete te zwaar weegt voor een klein bedrijf. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en herroept de eerdere boete, waarbij de nieuwe boete in de plaats treedt. Eiser krijgt ook het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

De minister van Infrastructuur en Milieu, Inspectie Leefomgeving en Transport

(gemachtigde: mr. J.J. Langenberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete van € 10.875 die de minister aan eiser heeft opgelegd vanwege overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv).
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 maart 2022 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst, om eiser de mogelijkheid te geven aanvullende stukken toe te sturen. Eiser heeft aanvullende stukken gestuurd. De minister heeft op deze stukken gereageerd. Eiser heeft hierop gereageerd. De rechtbank heeft daarna met toestemming van partijen het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.
1.4.
De rechtbank heeft partijen meegedeeld binnen zes weken na sluiting van het onderzoek uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft sinds 2018 samen met zijn vrouw een transportbedrijf, de V.O.F. [bedrijf] . Op 14 oktober 2020 is bij een verkeerscontrole vastgesteld dat eiser op 21 september, 1 oktober en 2 oktober 2020 heeft gereden zonder bestuurderskaart in de tachograaf. Hij heeft deze tijd handmatig als rusttijd op de tachograaf verantwoord. Uit de voertuiggegevens blijkt echter dat er wel gereden is met het voertuig. Volgens de minister is dit een overtreding artikel 2.4:4, eerste lid, onder a, van het Atbv. Het is volgens dat artikel verboden om op controlemiddelen onjuiste gegevens te stellen. De minister heeft hem daarom op 23 december 2021 een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.875.
2.1.
De minister heeft de hoogte van de boete gebaseerd op de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) (de Beleidsregel). De hoogte van de boete is vastgesteld op 3 maal € 4.400,-, met een totaal van € 13.200,-. Omdat het gaat om overtredingen geconstateerd bij één transportinspectie is het totaalbedrag gemaximeerd op € 10.875,-. [1]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de bestuurlijke boete die aan eiser is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de boete evenredig?
5. Partijen zijn het erover eens dat eiser de overtreding van het Atbv heeft begaan. Eiser vindt dat de boete niet in verhouding staat tot de aard van de overtreding en de financiële gevolgen die de boete heeft voor het bedrijf en het gezinsleven van eiser. De rechtbank is het daarmee gedeeltelijk eens en zal de boete verlagen. De rechtbank heeft hiervoor de volgende redenen.
6. De hoogte van de bestuurlijke boete is in dit geval niet bij wet vastgesteld. De minister moet daarom in dat geval de hoogte afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. [2] Daarbij dient de minister zo nodig rekening te houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De minister mag daarbij gebruikmaken van een beleidsregel. Ook als het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde beoordeling van de evenredigheid. Indien dat niet het geval is, dient de minister de boete in aanvulling op of in afwijking van het beleid vast te stellen op een bedrag dat passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het boetebesluit voldoet aan deze eisen, en dus leidt tot een evenredige sanctie.
7. De rechtbank acht de Beleidsregel in zijn algemeenheid niet onrechtmatig. [3] In het verweerschrift heeft de minister toegelicht hoe hij in de praktijk de mate van verwijtbaarheid betrekt bij de vaststelling van de boete. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat er onvoldoende mogelijkheden zijn om tot differentiatie te kunnen komen bij oplegging van een boete. In dit geval is er sprake van een normale verwijtbaarheid, die als evenredig is aan te merken.
8. De rechtbank is het met de minister eens dat de overtreding die eiser heeft begaan, een ernstige overtreding is. Eiser heeft niet alleen gereden zonder bestuurderskaart, maar heeft daarbij na het opnieuw invoeren van de bestuurderskaart een onjuiste opgave gedaan. Hij was immers niet aan het rusten, maar heeft de vrachtwagen verplaatst, of is ermee naar huis gereden. Dat het gaat om een (relatief) korte afstand, maakt dat niet anders. Juist het doen van de onjuiste opgave is waar de minister hard tegen wil optreden, omdat controle anders onmogelijk wordt. Dat op het rijden zonder bestuurderskaart volgens eiser een lagere boete (€ 1.100) is gesteld, maakt niet dat deze boete (€4.400 per overtreding) onredelijk hoog is.
8.1.
Ook het standpunt van eiser dat hij dacht dat verwijderen van de kaart was toegestaan, omdat een politieagent hem dat heeft uitgelegd, volgt de rechtbank niet. Het wordt van eiser, als zelfstandig ondernemer, verwacht dat hij de regels kent en deze naleeft. Het standpunt van de minister dat hier sprake is van normale verwijtbaarheid volgt de rechtbank dan ook.
8.2.
Toch vindt de rechtbank in dit geval dat de boete gematigd moet worden. Zij merkt in dat kader op dat de Beleidsregel voor het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete bij transportcontroles geen onderscheid maakt in de omvang van het bedrijf. Voor een klein vervoersbedrijf zullen de gevolgen van een boete in de regel echter bezwarender zijn dan voor een aanzienlijk groter bedrijf, nu bij die laatste veel grotere omzetten en winsten te verwachten zijn en de impact van een boete daarmee een stuk kleiner is. De rechtbank wijst erop dat de minister elders in zijn beleid ook onderkent dat dit onderscheid relevant kan zijn. Bij bedrijfsinspecties wordt voor het aantal op te leggen boetes en de hoogte daarvan namelijk wel onderscheid gemaakt aan de hand van het aantal werknemers dat in dienst is bij het vervoersbedrijf. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende grond is om aan te nemen dat de toepassing van de Beleidsregel in dit concrete geval tot een onevenredige uitkomst leidt. Er is voldoende gebleken dat de betaling van de door de minister vastgestelde boete een grotere druk legt op de financiële situatie van de firma in deze zaak, dan op die van de bedrijven met het oog waarop de Beleidsregel is opgesteld. Eiser wordt daarmee harder door de boete getroffen. Dat het bedrijf een vermogen heeft dat (iets) groter is dan het totaal van de boete, zoals verweerder heeft gesteld in zijn brief van 14 februari 2023, maakt nog niet dat de boete in verhouding staat met de omvang van het bedrijf. Ook de betalingsregeling die de minister in het verweerschrift heeft aangeboden, verandert niets aan het totaalbedrag van de boete.
8.3.
Daarom acht de rechtbank de boete in dit geval onevenredig hoog. Het bestreden besluit moet in zoverre worden vernietigd wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door een beslissing te nemen over de hoogte van de boete. De rechtbank acht een boete van € 6.000 aan eiser in dit geval passend en geboden. Hiermee wordt naar het oordeel van de rechtbank enerzijds recht gedaan aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid en anderzijds de financiële uitwerking hiervan op het bedrijf van eiser met een relatief beperkte omvang.
9. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 5:46, tweede lid van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
11. De rechtbank voorziet met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zelf in de zaak en stelt de boete vast op € 6.000.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Er is de rechtbank niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 16 maart 2022;
  • herroept het besluit van 23 december 2021, voor zover de bestuurlijke boete hierin gesteld is op € 10.875;
  • bepaalt dat de bestuurlijke boete wordt gesteld op € 6.000;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:46
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
[…]
Arbeidstijdenwet
Artikel 2:7
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat voor de bij die maatregel en de daarop berustende bepalingen omschreven arbeid of arbeid onder daarbij omschreven omstandigheden, deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk mede moeten worden nageleefd door een persoon die, zonder werkgever of werknemer te zijn in de zin van deze wet, deze arbeid verricht, indien zulks noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen.
[…]

Artikel 10:5

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
[…]
Arbeidstijdenbesluit vervoer
Artikel 2.4:4
1. Het is de werkgever, de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, verboden:
a. in of op controlemiddelen onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen te stellen, te doen stellen, of toe te laten dat zij daarin of daarop gesteld worden;
[…]

Artikel 8:1,

1. Het niet naleven van de artikelen […] 2.4:4, […], levert een overtreding op.
[…]
Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2019

Artikel 5. Maximum boete bij een eerste bedrijfsinspectie

1. De boete die maximaal per boetebeschikking kan worden opgelegd bij een eerste bedrijfsinspectie voor een bedrijf met 100 of meer werknemers, bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. Voor een bedrijf met minder dan 100 werknemers worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
a. 0,25 maal het bedrag, bedoeld in het eerste lid bij minder dan 25 werknemers;
b. 0,50 maal het bedrag, bedoeld in het eerste lid bij 25 of meer, maar minder dan 50 werknemers;
c. 0,75 maal het bedrag, bedoeld in het eerste lid bij 50 of meer maar minder dan 100 werknemers.

Artikel 6 Zelfstandige

De boete die maximaal per boetebeschikking kan worden opgelegd bij een eerste bedrijfsinspectie aan een persoon als bedoeld in artikel 2:7 van de Arbeidstijdenwet bedraagt ten hoogste 0,25 maal het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 7. Maximum boete bij een transportinspectie

De boete die maximaal per boetebeschikking kan worden opgelegd bij een transportinspectie aan de werkgever en /of aan een persoon als bedoeld in artikel 2:7 van de Arbeidstijdenwet bedraagt ten hoogste 50% van de boete die wordt op gelegd op grond van artikel 5, tweede lid, onder a.

Bijlage 1

[…]

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Beleidsregel.
2.Artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2921).