ECLI:NL:RBNNE:2023:2432

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
10472560 VV EXPL 23-43
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming wegens ernstige overlast door huurder

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Lefier (eiseres) en een huurder (gedaagde) die wordt beschuldigd van ernstige overlast. Lefier vorderde dat de gedaagde binnen 14 dagen de door hem gehuurde woning zou ontruimen, alsook betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De huurovereenkomst tussen Lefier en de gedaagde is op 30 april 2021 ingegaan. Sinds december 2022 heeft Lefier herhaaldelijk klachten ontvangen van omwonenden over overlast veroorzaakt door de gedaagde, waaronder geluidsoverlast, intimidatie en agressief gedrag. Ondanks eerdere waarschuwingen en een huisbezoek door Lefier en de politie, is de overlast niet gestopt. De kantonrechter oordeelde dat Lefier voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gedaagde tekortschiet in de nakoming van zijn huurovereenkomst. De rechter concludeerde dat de overlast zo ernstig is dat deze als onrechtmatig kan worden aangemerkt, en dat de gedaagde aansprakelijk is voor de gedragingen van zijn bezoekers. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, met een termijn van één maand na betekening van het vonnis. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten, met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10472560 VV EXPL 23-43
Vonnis in kort geding van 6 juni 2023
in de zaak van
de stichting Stichting Lefier,
kantoorhoudende te Groningen,
eiseres, hierna Lefier te noemen,
gemachtigde: mr. S. Bosma,
tegen
[gedaagde],
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde: mr. E.E.W. Moes.

1.De procedure

1.1.
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft Lefier gevorderd dat [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld:
om binnen 14 dagen na dit vonnis, althans binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een zodanige termijn als het de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, de door hem gehuurde onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] , met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden met achterlating van al hetgeen hem niet in eigendom toebehoort en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking aan Lefier te stellen;
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Lefier te betalen de buitengerechtelijke kosten ad € 462,50;
in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de explootkosten en het verschuldigde griffierecht, alsmede in de nakosten ad € 132,00 aan salaris gemachtigde en indien het vonnis wordt betekend dit bedrag te vermeerderen met de daadwerkelijke kosten van betekening, en voorts te bepalen dat indien de verschuldigde proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving worden betaald, [gedaagde] daarover de wettelijke rente verschuldigd is.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023. Namens Lefier is verschenen de heer [naam] , bijgestaan door mr. Bosma. Voorts zijn vier buren van [gedaagde] namens Lefier ter zitting verschenen. [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. Moes. Tevens is een vriend van [gedaagde] verschenen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het volgende staat tussen partijen vast en acht de kantonrechter van belang.
2.2.
Tussen Lefier als verhuurder en [gedaagde] als huurder is een huurovereenkomst tot stand gekomen op basis waarvan [gedaagde] een woning huurt aan de [adres] . De huurovereenkomst is ingegaan op 30 april 2021. De woning is gelegen op de begane grond van een wooncomplex.
2.3.
Sinds december 2022 ontvangt Lefier op grote schaal klachtmeldingen van omwonenden - eveneens huurders van Lefier - over overlast die zij van [gedaagde] ervaren. Zowel Lefier als de politie hebben vele klachten binnengekregen over [gedaagde] . De gemelde overlast bestaat met name (maar niet uitsluitend) uit geluidsoverlast door harde muziek, zeer luidruchtige aanloop bij het gehuurde, gebonk op ramen en deuren, geschreeuw, gescheld en geruzie door zowel [gedaagde] als zijn bezoek, geblaf van een hond, zowel overdag als ’s nachts, stankoverlast en overlast van agressief (be)dreigend, intimiderend en onaangepast gedrag van [gedaagde] en zijn bezoek.
2.4.
Op 14 april 2023 heeft een incident plaatsgevonden waarbij twee bewoners van het complex door bezoekers van [gedaagde] achterna werden gezeten met een fietsketting op het binnenplein van het complex.
2.5.
Op 2 februari 2023 heeft Lefier [gedaagde] aangeschreven over de overlast en is een huisbezoek aangekondigd. Dit huisbezoek ging niet door omdat het niet gelegen kwam voor [gedaagde] . Op 1 maart 2023 heeft Lefier opnieuw een brief gestuurd aan [gedaagde] met daarin de aankondiging van een nieuw huisbezoek. Op 8 maart 2023 is een medewerker van Lefier met de wijkagent op huisbezoek bij [gedaagde] geweest. De overlast is tijdens dit bezoek besproken. Tijdens dit bezoek werd er door personen aangeklopt op de slaapkamerdeur. Toen de wijkagent deze personen, waarvan één hem ambtshalve bekend was, sommeerde weg te gaan, begonnen deze personen te bakkeleien met de wijkagent.
2.6.
Ook na het huisbezoek zijn de meldingen over overlast bij Lefier blijven binnenkomen.

3.Het geschil

3.1.
Lefier heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn huurovereenkomst met Lefier. Op grond van de huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene huurvoorwaarden dient [gedaagde] zich als goed huurder te gedragen en mag hij geen overlast veroorzaken. Ook dient hij ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door hem, zijn huisgenoten of derden die zich vanwege [gedaagde] in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden. Uit alle producties blijkt dat de overlast en overige inbreuken op de huurovereenkomst door [gedaagde] zo structureel en ernstig zijn, dat Lefier gedwongen is hiertegen op te treden en het rustig woongenot van haar huidige en toekomstige huurders te herstellen c.q. te garanderen.
3.2.
[gedaagde] is van mening dat de vorderingen van Lefier dienen te worden afgewezen. [gedaagde] ontkent de gestelde overlast. [gedaagde] stelt wel dat de steeg en het portiek naast zijn woning heel gehorig zijn. Ook logeerde gedurende 5 maanden een vrouw bij hem die overlast gaf, maar zij is sinds anderhalve week vertrokken. [gedaagde] is een man met een groot hart en veel vrienden en kennissen van allerlei pluimage. Veel van deze vrienden verlenen mantelzorg omdat [gedaagde] in een rolstoel zit.
3.3.
Waar nodig zal de kantonrechter bij de beoordeling nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Lefier, gelet op de aard van de door haar ingestelde vorderingen, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorzieningen, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vorderingen.
4.2.
In dit kort geding moet aan de hand van door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van Lefier in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding – welke toewijzing een welhaast definitief karakter heeft – is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter, indien zijn of haar oordeel wordt gevraagd, tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal beslissen.
4.3.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geldt als uitgangspunt dat iedere tekortkoming in de nakoming (ook wel wanprestatie genoemd) grond kan opleveren voor ontbinding van een gesloten huurovereenkomst. Op de huurder rust op grond van de hoofdregel van art. 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de stelplicht en bewijslast van de uitzondering op het uitgangspunt dat de tekortkoming, gezien de bijzondere aard of geringe betekenis daarvan, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn, hetgeen meebrengt dat niet op voorhand aan één gezichtspunt een beslissende rol, ongeacht de overige omstandigheden van het geval, kan worden toegekend. Het is aan de kantonrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden (zie onder meer: HR 29 september 2018, ECLI:NL:HR: 2018:1810).
4.4.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat het de huurder van een woning niet is toegestaan op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, hinder te bezorgen aan omwonenden. Dit vloeit ook voort uit de tekst en strekking van artikel 7:213 BW. Wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen, schiet de huurder tekort in de nakoming van een verbintenis voortvloeiende uit de huurovereenkomst. Daarnaast is in artikel 6.7.1. van de algemene huurvoorwaarden opgenomen dat een huurder, diens huisgenoten of derden die zich vanwege huurder in, rondom of in de directe nabijheid van het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden, geen overlast of hinder mogen veroorzaken aan omwonenden. Indien de huurder wel onrechtmatige overlast veroorzaakt, schiet de huurder tekort in de nakoming van een verbintenis voortvloeiende uit de huurovereenkomst.
4.5.
Lefier stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] ernstige en structurele overlast veroorzaakt, waardoor hij is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Voor zover de overlast wordt veroorzaakt door het bezoek van [gedaagde] en/of derden die zich met zijn goedvinden zich in of rond het gehuurde bevinden is [gedaagde] ingevolge artikel 7:213 BW daar zelf aansprakelijk voor. Lefier verwijst ter onderbouwing van de ernst van de overlast naar de vele door haar overgelegde meldingen van omwonenden, de rapportages van de politie en een video-opname van het incident op 14 april 2023.
De meldingen zien met name op het schreeuwen in rondom de woning, het bonken op ramen en deuren en het intimiderende gedrag van het bezoek van [gedaagde] . Deze gedragingen vinden volgens de omwonenden ook veelvuldig ‘s- nachts plaats, waardoor de nachtrust van de omwonenden ernstig wordt aangetast. De omwonenden durven ook niet meer hun post uit de postvakjes te halen, nu die zich in de steeg naast de woning van [gedaagde] bevinden.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de toelichting van Lefier alsmede uit de overgelegde producties dat er sprake is van ernstige en structurele overlast die wordt veroorzaakt door [gedaagde] dan wel zijn bezoek. Ter zitting heeft een viertal omwonenden van [gedaagde] vragen beantwoord van de kantonrechter waarbij zij ook [gedaagde] dan wel zijn bezoek aanwijzen als veroorzaker van de overlast. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat die overlast ook dusdanig is dat deze als onrechtmatig valt aan te merken en dat hierdoor wordt gehandeld in strijd met artikel 7:213 BW en de algemene huurvoorwaarden. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter is hiermee sprake van een ernstige tekortkoming en is het in zeer grote mate waarschijnlijk dat de bodemrechter – indien zijn oordeel wordt gevraagd – een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal toewijzen. De kantonrechter weegt hierbij mee dat Lefier [gedaagde] talrijke malen heeft gesommeerd om de overlast te staken en dat Lefier en de politie ter plekke is gekomen om afspraken te maken, maar dat deze afspraken niet worden nagekomen. Eveneens weegt de kantonrechter mee dat, ondanks dat de logerende mevrouw niet meer bij [gedaagde] verblijft, er tot op heden geen verbetering is opgetreden. Verder is niet gebleken van (persoonlijke) omstandigheden waardoor de – dusdanig ernstige – tekortkoming in het onderhavige geval de ontbinding met haar gevolgen niet zou rechtvaardigen. De kantonrechter is ook van oordeel dat sprake is van dermate ernstige overlast dat van de verhuurder (en omwonenden) niet kan worden gevergd dat een bodemprocedure wordt afgewacht. De kantonrechter wijst de gevorderde ontruiming daarom toe. De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal gelet op dit voorgaande eveneens worden toegewezen.
4.7.
De ontruimingstermijn zal worden bepaald op 1 maand na de betekening van het vonnis. De kantonrechter overweegt hiertoe dat de instanties die eerder voor de komst van [gedaagde] naar het gehuurde hebben gezorgd, nieuwe maatregelen kunnen nemen om passende woonruimte voor [gedaagde] te bewerkstelligen.
4.8.
Lefier heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Nu de vorderingen grotendeels van onbepaalde waarde zijn, zal aan buitengerechtelijke kosten een bedrag worden toegewezen van € 462,50.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en nakosten. De gevorderde rente over de proceskosten en nakosten is toewijsbaar. Omdat er sprake moet zijn van een redelijke termijn voor betaling, is de ingangsdatum veertien dagen na de betekening van dit vonnis. De proceskosten aan de zijde van Lefier worden vastgesteld op:
- explootkosten € 129,86
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde
€ 529,00+
totaal € 786,86
4.10.
De door Lefier gevorderde nakosten zijn toewijsbaar tot het in kantonzaken gehanteerde maximumtarief van € 132,00.

5.De beslissing

De kantonrechter (rechtdoende in kort geding):
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 1 maand na betekening van het vonnis de door hem gehuurde onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] , met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden met achterlating van al hetgeen hem niet in eigendom toebehoort en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking aan Lefier te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Lefier te betalen de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van een bedrag van € 462,50;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan dit vonnis aan de zijde van Lefier begroot op € 786,86, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, die worden begroot op een bedrag van € 132,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis – tot zover – uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
465