ECLI:NL:RBNNE:2023:2420

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
22/1754
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van schadevergoeding voor mijnbouwschade

Op 9 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens mijnbouwschade, die gedeeltelijk was afgewezen door het Instituut. De rechtbank beoordeelde het beroep van eiseres tegen deze gedeeltelijke afwijzing. Het Instituut had eerder op 11 november 2020 de aanvraag afgewezen, maar had in een later besluit van 31 maart 2022 het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Tijdens de zitting op 7 juni 2023 werd het standpunt van het Instituut dat het bewijsvermoeden ten aanzien van de schade aan de fundering niet was weerlegd, bevestigd. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond was en het bestreden besluit vernietigd moest worden voor zover het de schade aan de fundering betrof.

De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de schade begroot op basis van een offerte van Bouwbedrijf Kooi, die een bedrag van € 41.683,48 voor herstelwerkzaamheden had opgegeven. Na aftrek van een eerder toegekend schadebedrag van € 3.677,45, werd het aan eiseres toe te kennen bedrag vastgesteld op € 38.006,03, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 oktober 2018. Daarnaast werd het Instituut veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 3.053,40 bedroegen, en het griffierecht van € 184,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede)
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen

(gemachtigde: mr. P. Zoeten en mr. B.C. Rots)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor schadevergoeding voor mijnbouwschade.
1.1.
Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (het Instituut) heeft deze aanvraag met het besluit van 11 november 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 maart 2022 heeft het Instituut het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
1.2.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, voorzien van een nader advies van 16 januari 2023 van deskundige C.G. Verdoorn van Nivre.
1.3.
Eiseres heeft op 24 mei 2023 gereageerd op het verweerschrift, voorzien van een nadere reactie van deskundige P.J. Vrieling (Vrieling) van Vergnes Expertise B.V. (Vergnes).
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de zoon van eiseres en Vrieling als deskundige van eiseres. Het Instituut heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Daarnaast is deskundige Verdoorn verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Bij besluit van 31 maart 2022 zijn scheuren in de binnen- en buitenmuren vergoed middels toekenning van een schadebedrag van € 3.677,45. Daarbij is het advies van de bezwaaradviescommissie om schade aan de fundering niet te vergoeden overgenomen. De zettingen zijn daarbij geweten aan wijziging in de grondwaterstanden.
2. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Instituut ter zitting (alsnog) het standpunt ingenomen dat het bewijsvermoeden ten aanzien van de schade aan de fundering niet is weerlegd. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt vernietigd voor zover de schade aan de fundering niet voor vergoeding in aanmerking is gebracht.
3. Eiseres heeft bij de zienswijze een offerte overgelegd van Bouwbedrijf Kooi te Appingedam van 25 april 2019, waarin het herstel is begroot op een bedrag van € 41.683,48. De daarin vermelde werkzaamheden zijn volgens Vrieling nodig voor herstel. Het Instituut heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting geen bezwaren geuit om de schade te begroten aan de hand van deze offerte.
3.1.
Niet in geschil is dat het reeds toegekende schadebedrag dient te worden afgetrokken van het genoemde bedrag in de offerte.
3.2.
Met betrekking tot de door eiseres overgelegde geactualiseerde herstelcalculatie van 12 januari 2023 merkt de rechtbank het volgende op. Artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek strekt ertoe de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom te fixeren op de wettelijke rente, zulks ter wille van de rechtszekerheid en van de hanteerbaarheid van het recht op dit punt. Aldus behoeft de schuldeiser enerzijds niet te bewijzen enige schade te hebben geleden ten gevolge van de vertraging in de voldoening van de hem toekomende geldsom, maar kan hij anderzijds ook geen hogere vergoeding vorderen indien zijn schade meer dan het fixum zou belopen (zie: het arrest van de Hoge Raad van 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR0220).
3.3.
De rechtbank acht een begroting overeenkomstig de hiervoor geschetste uitgangspunten hier passend. De rechtbank ziet daarbij geen grond om andere posten af te trekken dan het reeds toegekende schadebedrag.
4. De rechtbank neemt daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het aan eiseres toe te kennen bedrag aan schadevergoeding dient te worden aangevuld met een bedrag van € 38.006,03
(€ 41.683,48 minus € 3.677,45). Dit bedrag dient te worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 oktober 2018.
5. Omdat het beroep gegrond is moet het Instituut het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Instituut moet deze vergoeding betalen.
5.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft 2 proceshandelingen verricht (indienen beroepschrift en deelname zitting). Dit komt neer op een bedrag van € 1.674,-.
5.2.
Het Instituut is ter zitting akkoord gegaan met een vergoeding van 12 uren tegen een uurtarief van € 95,- exclusief BTW aan de door eiseres ingeschakelde deskundige (1.140 + 239,40). De rechtbank ziet aanleiding het Instituut te veroordelen in de kosten van de deskundige tot een bedrag van € 1.379,40. De kosten in bezwaar zijn reeds vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover is beslist over de schade aan de fundering;
- bepaalt dat de aan eiseres toe te kennen schadevergoeding dient te worden aangevuld met een bedrag van € 38.006,03, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 oktober 2018 tot en met de dag van betaling;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- veroordeelt het Instituut in de proceskosten van eiseres tot een totaalbedrag van € 3.053,40;
- draagt het Instituut op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.E. Geçer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.