ECLI:NL:RBNNE:2023:2417

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
18-032315-22 18-092483-23 18-301081-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging, afpersing, en drugshandel met onvoorwaardelijke PIJ-maatregel

Op 16 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor bedreiging door het schieten op een woning, verzet bij aanhouding waarbij een politieagent gewond is geraakt, afpersing, en het bezit en de handel in drugs. De feiten vonden plaats in Groningen, waarbij de verdachte op 12 januari 2022 met een vuurwapen op de woning van een slachtoffer schoot, wat leidde tot een ernstige bedreiging van de bewoners. Daarnaast heeft de verdachte op 20 mei 2022 zich met geweld verzet tegen een ambtenaar tijdens zijn aanhouding, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de agent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook betrokken was bij de verkoop en het bezit van cocaïne en heroïne, en dat hij een vuurwapen in zijn bezit had. De rechtbank heeft de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, naast een jeugddetentie van 256 dagen, om het recidiverisico te beperken en de veiligheid van de samenleving te waarborgen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, een politieagent, voor immateriële schade als gevolg van de geweldsdaad.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/032315-22
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/092483-23 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/301081-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juni 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] . thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Onder parketnummer 18/032315-22
1.
Primairhij op of omstreeks 12 januari 2022 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en/of (een) ander(en) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven met een geladen vuurwapen naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan (gelegen aan de [adres] ) en/of aldaar (meermalen) met dat vuurwapen door/in de richting van (de voorruit van) die woning heeft geschoten, waarbij een of meer kogel(s) die ruit heeft/hebben doorboord, terwijl die [slachtoffer] en/of (een) ander(en) zich in de achter die ruit gelegen kamer, althans in die woning bevond/bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiaireen (onbekend gebleven) persoon op of omstreeks 12 januari 2022 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en/of (een) ander(en) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven met een geladen vuurwapen naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan (gelegen aan de [adres] ) en/of aldaar (meermalen) met dat vuurwapen door/in de richting van (de voorruit van) die woning
heeft geschoten, waarbij een of meer kogel(s) die ruit heeft/hebben doorboord, terwijl die [slachtoffer] en/of (een) ander(en) zich in de achter die ruit gelegen kamer, althans in die woning bevond/bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 10 oktober 2021 tot en met 12 januari 2022, te Groningen, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een (onbekend gebleven) persoon te benaderen om op voornoemde woning te schieten en/of (daarbij) een vuurwapen inclusief munitie aan die persoon te leveren;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 12 januari 2022 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of (een) ander(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een geladen vuurwapen naar de woning van die [slachtoffer] te gaan (gelegen aan de [adres] ) en/of aldaar (meermalen) met dat vuurwapen door/in de richting van (de voorruit van) die woning te schieten, waarbij een of meer kogel(s) die ruit heeft/hebben doorboord, terwijl die [slachtoffer] en/of (een) ander(en) zich in de achter die ruit gelegen kamer, althans in die woning bevond/bevonden;
Meest subsidiaireen (onbekend gebleven) persoon op of omstreeks 12 januari 2022 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of (een) ander(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een geladen vuurwapen naar de woning van die [slachtoffer] te
gaan (gelegen aan de [adres] ) en/of aldaar (meermalen) met dat vuurwapen door/in de richting van (de voorruit van) die woning te schieten, waarbij een of meer kogel(s) die ruit heeft/hebben doorboord, terwijl die [slachtoffer] en/of (een) ander(en) zich in de achter die ruit gelegen kamer, althans in die woning bevond/bevonden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 10 oktober 2021 tot en met 12 januari 2022, te Groningen, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een (onbekend gebleven) persoon te benaderen om op voornoemde woning te schieten en/of (daarbij) een vuurwapen inclusief munitie aan die persoon te leveren;
2.
hij op of omstreeks 20 mei 2022 te Groningen, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , werkzaam bij het aanhoudings- en ondersteuningsteam Noord-Oost Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van hem, verdachte (op verdenking van poging moord/doodslag), door met een door hem, verdachte, bestuurde fiets een stuurbeweging naar rechts te maken, waardoor hij, verdachte, de fiets waarop die [slachtoffer 2] reed heeft geraakt en/of (daarbij) die
[slachtoffer 2] heeft afgesneden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is gevallen,
terwijl dit misdrijf en/of daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een afgescheurde pees en/of een stukje afgebroken bot in de pink en/of diverse schaafplekken op de knieën en/of pols en/of duim bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2022 tot 20 mei 2022 te Groningen, althans in Nederland, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op of omstreeks 20 mei 2022 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 32,67 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 23,20 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op of omstreeks 20 mei 2022 te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwde gas)revolver (merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of (daarbij behorende) munitie van categorie II onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 7 stuks randvuur kogelpatronen, type mantel-hollow point voorhanden heeft gehad.
Onder parketnummer 18/092483-23
Primairhij op of omstreeks 31 maart 2023 te Groningen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het tenietdoen van een inschuld (te weten de betaling van 700,- euro ten behoeve van de verkoop van een bril), immers heeft hij, verdachte:
  • met voornoemde [slachtoffer 1] afgesproken om een bril (merk Cartier) van voornoemde [slachtoffer1] te kopen voor een bedrag van 700,- euro en/of
  • nadat voornoemde [slachtoffer 1] voornoemde bril aan hem, verdachte, had gegeven in afwachtingvan de betaling door hem, verdachte, een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op voornoemde [slachtoffer 1] gericht en/of daarbij gezegd: "Ga weg";
Subsidiairhij op of omstreeks 31 maart 2023 te Groningen, opzettelijk een bril (merk Cartier), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten middels levering na een koopovereenkomst (waarna de betaling door hem, verdachte, is uitgebleven), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primaire en subsidiaire ten laste gelegde onder parketnummer 18/032315-22. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het dossier is onvoldoende duidelijk geworden dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het doden van de bewoners en daarbij of de schutter deze kans heeft aanvaard. Het meer subsidiaire ten laste gelegde onder parketnummer 18/032315-22 kan wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Door het daadwerkelijk schieten op de woning kon bij de bewoners de redelijke vrees ontstaan voor een misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd van zodanig gewicht dat hij als medepleger van deze bedreiging kan worden aangemerkt, door het wapen voor iemand te bewaren, het wapen op diens verzoek kort voor het schietincident naar de omgeving van de woning te brengen en het daar aan die persoon te overhandigen.
Daarnaast kan feit 2 onder parketnummer 18/032315-22 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Verdachte wist, zo blijkt ook uit opgenomen vertrouwelijke communicatie, dat de politie achter hem aanzat om hem aan te houden. Om die aanhouding te voorkomen heeft verdachte vervolgens bewust in de richting van agent AOT NON 346 gestuurd en daarbij diens fiets geraakt, waardoor de agent tegen een geparkeerde auto is gebotst, met als gevolg zwaar lichamelijk letsel aan zijn pink.
De feiten 3, 4 en 5 kunnen eveneens wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, nu verdachte deze feiten heeft bekend.
Tot slot kan het primaire feit onder parketnummer 18/092483-23 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Tussen aangever en verdachte is de afspraak gemaakt om een Cartier bril te kopen en deze bril is aan verdachte overhandigd. Kort na het overhandigen van de bril heeft verdachte blijkens de aangifte een wapen getrokken en tegen aangever gezegd dat hij weg moest gaan, hetgeen aangever ook heeft gedaan. Deze aangifte wordt ondersteund door de chatgesprekken, de enkelbandgegevens en het aantreffen van de bril in de woning van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 3, 4 en 5 onder parketnummer 18/032315-22 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit 1 onder parketnummer 18/032315-22, en subsidiair dat verdachte hooguit een medeplichtige rol heeft vervuld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de aanvullingen op de uitwerking van het OVC-gesprek, dat op 30 mei 2022 is opgenomen, niet terug te leiden zijn tot de integrale uitwerking. Het OVC-gesprek kan daardoor niet als ‘betrouwbaar bewijs’ gelden en kan daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Daarnaast heeft verdachte voor zowel het aantreffen van zijn celmateriaal op de kogelhuls als het aanstralen van zijn telefoon in de buurt van de woning een heldere verklaring. Afgezien daarvan kan niet kan worden vastgesteld dat met het lossen van één schot in de nachtelijke uren op de woning in de richting van de woonkamer bewust de aanmerkelijke kans is aanvaard om iemand van het leven te beroven. Voor zover verdachte al enige rol heeft gehad bij het schietincident is dat niet meer geweest dan dat hij een wapen voor een ander heeft bewaard en dat in de nacht van de schietpartij heeft afgegeven. Uit niets blijkt dat verdachte zelf heeft geschoten of een wezenlijke rol heeft gehad in de voorfase. Het bewaren en later leveren van een wapen kan hooguit als een vorm van medeplichtigheid worden gezien.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2 onder parketnummer 18/032315-22 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de fietsmanoeuvre die verdachte maakte niet gedefinieerd kan worden als zijnde geweld. Reeds om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van voornoemd feit.
Ten aanzien van het primaire ten laste gelegde onder parketnummer 18/092483-23 geldt dat verdachte ontkent dat hij onder dreiging van een vuurwapen de bril heeft afgepakt. De verklaring van aangever wordt op dat punt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primaire ten laste gelegde onder parketnummer 18/092483-23. Voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde verduistering heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van 18/032315-22

Feit 1 Vrijspraak primair en subsidiair
De rechtbank acht het primaire en subsidiaire ten laste gelegde onder parketnummer 18-032315-22 niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is er bij het eenmalig en ongericht beschieten van een woning in de nachtelijke uren niet zonder meer sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van één of meer van de bewoners van die woning, nu onder deze omstandigheden geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat een bewoner daardoor dodelijk getroffen zou worden.
Meer subsidiair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2022,opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022010269 d.d. 15 februari 2023, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Er is afgelopen nacht omstreeks 01:30 uur op mijn woning aan de [adres] te Groningen geschoten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2022,opgenomen op pagina 1402 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Bij een schietincident aan de [adres] te Groningen werd een doorschot in het raam aangetroffen. Voor de woning werd een huls aangetroffen. In de woonkamer werden delen van een projectiel aangetroffen. In de muur in de woonkamer werd een punt van inslag waargenomen. De volgende sporendragers werden veiliggesteld:
Sporendragers
SIN: AAMP1094NL
Object: Munitie (Mund Huls)
Merk/type: Nny
Kleur: Koperkleurig
Land: Nederland
Kaliber: 7.65
3. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van
Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2022.01.14.040, d.d. 19 januari 2022 opgemaakt door prof. dr. P. de Knijff, opgenomen op pagina 1408 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als deskundige verklaring:
Omschrijving onderzoeksmateriaal
SIN-code sample
SIN-code schotresten
AAMP1094NLAAMP1094NL - Munitie (mund huls)
AAMP1094NL#01
AANM6143NL
Bij deze vergelijking is een overeenkomst gevonden met het PPF6C DNA-profiel van persoon
WAAS4508NL#01 ( [verdachte] , geb.: [geboortedatum] 2004, NFI-dossiernr: 2020.12.03.180).
Deze vergelijking is uitgevoerd voor de volgende twee hypothesen:
De voor spoor AAMP1094NL#01 verkregen resultaten kunnen worden verklaard door deaanwezigheid van celmateriaal van persoon WAAS4508NL#01.
De voor spoor AAMP1094NL#01 verkregen resultaten kunnen worden verklaard door deaanwezigheid van celmateriaal van een onbekende persoon, welke geen bloedverwant is van persoon WAAS4508NL#01.
Onder hypothese A is het resultaat van deze zoekactie meer dan 10 miljard maal waarschijnlijker dan onder hypothese B. Dit betekent dat persoon WAAS4508NL#01 op basis van de resultaten van deze zoekactie, de donor kan zijn van het celmateriaal in spoor AAMP1094NL#01.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2022, opgenomen op pagina 383 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant: In het onderzoek werden de historische verkeersgegevens gevorderd en verstrekt van het telefoonnummer [telefoonnummer] , welke in gebruik was bij verdachte [verdachte] .
Ik, verbalisant, zag dat telefoonnummer [telefoonnummer] zich tussen 11 januari 2022 te 22:00 uur en 12 januari 2022 te 02:33 uur in Groningen bevond. Ik zag dat het toestel verbinding had gemaakt met Cell-ID’s bevestigd aan een telefoonmast staande aan de:
12 januari 2022 tussen 01:29 en 01:50 uur meerdere keren de [adres 1] te Groningen.
Ik zag dat de telefoon op het moment van de verbinding op 12 januari 2022 te 01:29 uur & 01:34 uur met de telefoonmast staande aan de [adres 1] te Groningen gebruik maakte van Cell-ID 019310368. Ik zag dat de PD
(de rechtbank begrijpt: plaats delict)[adres] te Groningen binnen het theoretische dekkingsgebied van Cell-ID = 019310368 viel.
Dit duidt erop dat op of in de omgeving van de PD [adres] te Groningen gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer] via het mobiele telefoonnetwerk mogelijk is. Ik zag dat de telefoon op het moment van de verbinding op 12 januari 2022 te 01:49:57 uur & 01:50:14 uur met de telefoonmast staande aan de [adres 1] te Groningen gebruik maakte van Cell-ID: 019310348. Deze Cell-ID bevat identieke gegevens als Cell-ID 019310368. De netwerkmeting bevestigt dat op of in de omgeving van de PD [adres] te Groningen gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer] mogelijk was op 12 januari 2022 ten tijde van dit delict.
Op woensdag 12 januari 2022 te:
• 01:29:05 01:29:05 uur start een data sessie met een duur van 300 seconden.
• 01:29:05 01:34:35 uur met een nieuwe data sessie met een duur van 907 seconden. Beide data sessiemaakten gebruik van de, als betrouwbaar geclassificeerde, Cell-ID 019310368 gevestigd [adres 1] Groningen.
• 01:29:05 01:49:57 uur start een data sessie met een duur van 1 seconde.
• 01:29:05 01:50:14 uur start een data sessie met een duur van 2623 seconden.
Beide data sessie maakten gebruik van de, als betrouwbaar geclassificeerde, Cell-ID 019310348 gevestigd [adres 1] Groningen.
Telefoonnummer [telefoonnummer] bevindt zich binnen het dekkingsgebied van Cell-ID 019310368 op 12 januari 2022 in de periode 01:29 uur - 01:34 uur wat ligt kort voor of tijdens het delict.
Kort na het delict belt telefoonnummer [telefoonnummer] om 01:49:51 uur & 01:50:10 uur naar zijn vriendin [naam] telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op 12 januari 2022 is de woning aan de [adres] te Groningen beschoten. Er is in de nachtelijke uren één kogel afgevuurd door het woonkamerraam. De huls is buiten de woning aangetroffen en verschillende gespleten delen van de kogel zijn in de woonkamer aangetroffen. Op de huls die buiten de woning is gevonden is celmateriaal aangetroffen, dat nader is onderzocht en waarbij een DNAmatch met verdachte is vastgesteld. Verder volgt uit de historische gegevens van de telefoon waarvan verdachte zelf heeft verklaard dat die bij hem in gebruik was die nacht, dat hij zich voor, ten tijde en kort na het schietincident in de directe omgeving van de woning heeft bevonden.
Verdachte heeft ter verklaring van deze onderzoeksresultaten niet meer naar voren gebracht dan dat hij het vuurwapen voor een ander bewaarde, dat hij het wel eens in handen heeft gehad en dat hij het wapen die nacht op het plotselinge verzoek van iemand, wiens naam hij niet heeft willen noemen, naar de fietstunnel tussen de wijken [adres 2] en [adres 3] heeft gebracht en daar aan die persoon heeft overhandigd, zonder verder te informeren naar de reden waarom. Dat laatste acht de rechtbank echter niet geloofwaardig. Afgezien van het feit dat deze verklaring volstrekt onverifieerbaar is, omdat verdachte weigert te benoemen wie de persoon is aan wie hij het wapen zou hebben geleverd, laten de historische verkeersgegevens niet zien dat verdachte in de buurt van de door hem bedoelde fietstunnel is geweest, maar alleen in de omgeving van de (zuidelijker gelegen) woning aan de [adres] . Ook het gebruik van de telefoon voorafgaand aan het schietincident ondersteunt de verklaring van verdachte niet; er is slechts van één telefoonnummer een inkomend sms-bericht in de periode voorafgaand aan het schietincident geweest en daarvan heeft verdachte uitdrukkelijk verklaard dat dit niet de persoon was die hem om het wapen vroeg en aan wie hij het heeft afgegeven. De rechtbank constateert verder dat verdachte eerst ter terechtzitting, na enig doorvragen, heeft verklaard dat hij niet alleen het wapen zelf heeft vastgehouden, maar ook de bijbehorende patronen er wel een keer uit heeft gehaald, om zo de DNA-match te kunnen verklaren. Gelet op het wel heel late tijdstip waarop verdachte met deze verklaring is gekomen acht de rechtbank ook die niet geloofwaardig.
Nu verdachte slechts ongeloofwaardige, onjuiste en niet verifieerbare verklaringen heeft gegeven voor zijn aanwezigheid nabij de woning ten tijde van het schietincident en voor het aantreffen van zijn DNA op de huls van de kogel die daarbij is verschoten, staat naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat het verdachte is geweest die op de woning heeft geschoten.
Schieten op een woning is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op het opzettelijk opwekken van de vrees bij de bewoners dat zij het slachtoffer zullen worden van een levensdelict of zware mishandeling en daarmee een strafbare bedreiging. Nu het dossier geen aanwijzingen bevat voor een mededader zal de rechtbank bewezen verklaren dat verdachte deze bedreiging alleen heeft uitgevoerd.
Feit 2 Overweging m.b.t. bewijsuitsluiting OVC-gesprek
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvullingen op het OVC-gesprek van verdachte met zijn vader en moeder in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting te Nijmegen moet worden uitgesloten voor het bewijs. Nu de rechtbank slechts het oorspronkelijke OVC- gesprek heeft gebruikt voor het bewijs, treft het verweer om die reden geen doel
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juni 2023, voor zover inhoudende:
Ik was op de elektrische fiets en ik zag dat iemand mij achtervolgde. Ik hoorde: ‘politie, staan blijven!’. Ik wilde niet stoppen. Ik fietste door.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 mei 2022, opgenomen op pagina20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van AOT NON 346:
Ik heb op 20 mei 2022 deelgenomen aan de aanhouding van de verdachte [verdachte] . Tijdens de aanhouding fietste ik achter verdachte [verdachte] . Ik schat de snelheid op het moment van de val op zo'n 25 kilometer per uur. Vlak voor het moment van de val, fietste ik met mijn voorwiel rechts naast het achterwiel van de verdachte. Ook toen keek de verdachte een keer achterom om te zien waar ik was. Ik zag toen dat de verdachte een ferme stuurbeweging naar rechts maakte, waardoor hij met zijn achterwiel mijn voorwiel raakte. Zo'n stuurbeweging had de verdachte tijdens de achtervolging nog niet eerder gemaakt. Door deze actie van de verdachte viel ik. Tijdens deze val raakte ik een geparkeerd staande auto. Bij de val ben ik op mijn knieën en vooral linkerhand terecht gekomen. Het was een harde pijnlijke val. Ik zag dubbel van de klap en van de pijn. Ik zag dat mijn linker pink haaks op mijn hand stond, hij was uit de kom geraakt. Ik heb direct zelf mijn pink weer recht gezet.
In het Martiniziekenhuis in Groningen bleek dat een pees in mijn linker pink is afgescheurd en dat hierbij ook een stukje bot is afgebroken/losgetrokken. Verder heb ik op mijn beide knieën, mijn linker duim en mijn linker pols schaafplekken. Ik kan in ieder geval vier weken niet of niet volledig mijn werk doen.
3. Een geneeskundige verklaring d.d. 27 mei 2022 opgemaakt en opgenomen op pagina 28 e.v. vanvoornoemd dossier, inhoudende als geneeskundige verklaring:
1. Welk(e) letsels(s) danwel afwijking(en) - zowel in- als uitwendig - heeft de behandelaar op 20 mei2022 bij betrokkene geconstateerd (aard, omvang en lokalisatie)?
P5P luxatie dig-5 linkerhand met volaire plaatletsel. Exoriatie laterodoraal t.p.v. PIPS.
2. Hoe is de betrokkene behandeld en mocht betrokkene tijdens deze behandeling bepaalde dingenniet (bijv. het been belasten, uit bed komen) of moest betrokkene deze juist wel (bijv. oefenen)?
1. week 90-20-20 gipsspalk, daarna buddytape en start oefenen met de vinger (buigen en strekken).
3. Is de behandeling inmiddels afgesloten en zo niet, wanneer is dat (vermoedelijk) wel het geval?Nee. In ieder geval nog 3 weken. Bij ongecompliceerd beloop dan afgesloten. Anders nog behandeling via de handtherapeut.
4. Is er kans op restverschijnselen nu of op langere termijn?Ja, functiebeperking van de pink kan blijven bestaan.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juni 2022, opgenomen op pagina 963 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Het betreft een gesprek van verdachte [verdachte] met zijn vader [naam 4] en zijn moeder [naam 5] in de [instelling 1] .
Daar waar [verdachte] staat, betreft een uitspraak van [verdachte] . Daar waar RZ staat, betreft een uitspraak van [naam 4] . Daar waar [naam 5] staat, betreft een uitspraak van [naam 5] . Daar waar...
(ntv) staat, betreft een uitspraak die op de opname niet te verstaan is.
‘ [verdachte] : Toen ik die flat uit kwam lopen, ik zat op die fiets zo. Ik zie twee (2) mannen daar staan.
[verdachte] : Die fiets die staat zo, bam. Die maffies achter me aan. “Politie! Politie!” [verdachte] : En ik dacht: Nee, nu is die moment, dacht ik.
[naam 5] : Op een bike?
[verdachte] : Ja.
[naam 4] : Wat, deed je versnelling? Klik, klik, klak, sssssshhh.
[verdachte] : ... (ntv) zo. En hij doet zo met die bagagedrager, ‘bap’ Zeg maar, ... (ntv), ik hoorde me fiets al, ‘ggggg’.
O: [verdachte] maakt een schrapend geluid in zijn keel.
[verdachte] : Daarna, hij liet los. Hij deed dat, hij deed weer: Bap’ Toen dacht ik: Nou jongen, bap’, ik ga hier gewoon af, je weet toch, de hoek af, schuin. Echt mooi, echt mooi.
[verdachte] : Dus doe ik ‘m af, schuin. Hier zitten toch, zeg maar, auto’s, zeg maar achterkant van auto’s. ... (ntv), ik snij hem af. Hij vliegt gewoon zo van die fiets. Gewoon met zijn hoofd, gewoon BAM, tegen die achterkant van die waggie.’
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bovengenoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wist dat de politie hem aan wilde houden en dat verdachte daar geen gehoor aan wilde geven. Om de dreigende aanhouding te voorkomen heeft verdachte, terwijl hij met flinke snelheid fietste, bewust een voor de achtervolgende verbalisant onverwachte stuurbeweging gemaakt, waardoor de fiets van verdachte het voorwiel van de verbalisant heeft geraakt en deze ten val is gekomen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke stuurbeweging onder het bestanddeel ‘geweld’ in de zin van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) valt. Volgens vaste jurisprudentie dient het voornoemde bestanddeel ruim te worden opgevat en gaat het in dit geval om een bewuste fysieke handeling, gericht tegen de verbalisant die verdachte wilde aanhouden, teneinde die aanhouding te voorkomen.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er sprake is van ‘enig lichamelijk letsel’ in de zin van artikel 181 sub 1 Sr en niet van zwaar lichamelijk letsel in de juridische zin van artikel 82 Sr, nu het slachtoffer zijn werk weer volledig kan doen en de eindtoestand vooralsnog onduidelijk is.
Feiten 3, 4 en 5
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder feiten 3, 4 en 5 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juni 2023;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 april 2022,opgenomen op pagina 341 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten; 3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2022, opgenomen op pagina 512 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant; 4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van observatie d.d. 20 mei 2022, opgenomen op pagina 1754 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten; 5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2022, opgenomen op pagina 590 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten; 6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2022, opgenomen op pagina 1418 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten; 7. Een deskundigenrapport d.d. 24 mei 2022, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2022.05.24.060 (aanvraag 001), opgenomen op pagina 1421 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. F. Wallace, op de door NFI-deskundige afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende de NFIdeskundige verklaring;
8. Een deskundigenrapport afkomstig d.d. 24 mei 2022 van het Nederlands Forensisch Instituut vanhet Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2022.05.24.060 (aanvraag 002), opgenomen op pagina 1422 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. F. Wallace, op de door NFI-deskundige afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende de NFIdeskundige verklaring;
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden woning d.d. 20 mei
2022, opgenomen op pagina 418 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant; 10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2022, opgenomen op pagina 594 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Ten aanzien van 18/092483-23

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juni 2023, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik had afgesproken met [slachtoffer 1] via Snapchat voor de koop van zijn Cartier bril. Hij bood de Cartier bril aan voor 700 euro. Ik ben toen na het bowlen bij hem langs gegaan. Hij kwam in de auto zitten zodat ik de bril kon bekijken en passen. Het klopt dat de Cartier bril die is aangetroffen in mijn woning, de Cartier bril is van [slachtoffer 1] .
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 maart 2023, opgenomen op pagina 100 e.v. van het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023082263 d.d. 15 mei 2023, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
31 maart 2023 had ik via Snapchat contact met [verdachte] . Ik ben in het bezit van een bril zonder sterkte van het merk Cartier. Dit is een goudkleurige bril met lichtblauwe glazen. De bril kostte twaalfhonderd euro (1200). Ik wilde het verkopen. Ik vroeg aan hem of hij de bril van mij wilde kopen voor zevenhonderd euro (700). Dit vroeg ik via Snapchat. [verdachte] gaf aan dat hij er wel belang bij had maar nog aan het bowlen was. Hij zou na het bowlen bij mij langs komen. Ik werd toen gebeld. Ik ben naar beneden gegaan naar de straat. Daar stond de auto waar [verdachte] in reed. Ik gaf [verdachte] de bril. Hij deed de bril op en keek in de spiegel. Ik zag dat [verdachte] naar voren bukte.
Ik dacht dat hij het geld wilde pakken wat ik voor de bril vroeg, zevenhonderd euro. Ik zag ineens dat [verdachte] een vuurwapen trok. Ik zag dat hij hiermee op mij richtte. Hij pakte het wapen, laadde deze door en draaide dus om naar mij en richtte het vuurwapen op mij. Toen hij het wapen op mij richtte toen zei ik: "Ben je echt serieus, om een Cartier bril?". Ik hoorde dat hij toen zei, in het Surinaams: "Ga weg". Ik ben uitgestapt en weggelopen. Ik heb het geld niet gekregen van [verdachte] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2023, opgenomen op pagina 115 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant: Op 31 maart 2023 heb ik, verbalisant, samen met collega de woning van verdachte [verdachte] betreden. Ik zag op de kamer van verdachte [verdachte] een bril liggen op een wasrek. Ik herkende de bril als de bril die eerder op de avond was gestolen.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2023, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant: Het aankoopbewijs van de Cartier bril werd door aangever [slachtoffer 1] overhandigd. De rekening staat op naam van de aangever [slachtoffer 1] . Op het aankoopbewijs is het serienummer CT01670 onderstreept. Dit nummer komt overeen met het nummer dat op de aangetroffen bril in de kamer van verdachte [verdachte] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Vast staat dat aangever bij verdachte in de auto heeft gezeten en dat verdachte de bril op enig moment in zijn bezit heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom aangever een bril van een dergelijke waarde vrijwillig zou afstaan aan verdachte. Verdachte zelf heeft daarover geen (aannemelijke) uitleg gegeven. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever dat dit is gebeurd onder bedreiging van een vuurwapen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde afpersing.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 onder parketnummer 18/032315-22 en het primair ten laste gelegde feit onder parketnummer 18/092483-23 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Ten aanzien van het parketnummer 18/032315-22
1.
Meer subsidiairhij op 12 januari 2022 te Groningen, [slachtoffer] en anderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een geladen vuurwapen naar de woning van die [slachtoffer] te gaan (gelegen aan de [adres] ) en aldaar met dat vuurwapen door de voorruit van die woning te schieten, waarbij een kogel die ruit heeft doorboord, terwijl die [slachtoffer] en anderen zich in de achter die ruit gelegen kamer, althans in die woning bevonden;
2.
hij op 20 mei 2022 te Groningen, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , werkzaam bij het aanhoudings- en ondersteuningsteam Noord-Oost Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van hem, verdachte, door met een door hem, verdachte, bestuurde fiets een stuurbeweging naar rechts te maken, waardoor hij, verdachte, de fiets waarop die [slachtoffer 2] reed heeft geraakt en daarbij die
[slachtoffer 2] heeft afgesneden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is gevallen,
terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een afgescheurde pees en een stukje afgebroken bot in de pink en diverse schaafplekken op de knieën en pols en duim bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij in de periode van 11 maart 2022 tot 20 mei 2022 te Groningen, heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 20 mei 2022 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 32,67 gram cocaïne en 23,20 gram heroïne, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op 20 mei 2022 te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwde gas)revolver (merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en daarbij behorende munitie van categorie II onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 7 stuks randvuur kogelpatronen, type mantel-hollow point voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het parketnummer 18/092483-23 Primairhij op 31 maart 2023 te Groningen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het tenietdoen van een inschuld (te weten de betaling van 700,- euro ten behoeve van de verkoop van een bril), immers heeft hij, verdachte:
  • met voornoemde [slachtoffer 1] afgesproken om een bril (merk Cartier) van voornoemde [slachtoffer1] te kopen voor een bedrag van 700,- euro en
  • nadat voornoemde [slachtoffer 1] voornoemde bril aan hem, verdachte, had gegeven in afwachtingvan de betaling door hem, verdachte, een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op voornoemde [slachtoffer 1] gericht en daarbij gezegd: "Ga weg".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18/032315-22
meer subsidiairbedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling;
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van parketnummer 18/092483-231.
primairafpersing.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen verklaarde feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden met aftrek van de voorlopige hechtenis en een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel). De officier van justitie heeft daarbij overwogen dat verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis niet heeft kunnen houden aan de strenge schorsingsvoorwaarden en niet heeft kunnen profiteren van de in dat kader opgelegde behandeling. Het opleggen van een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel is dan ook noodzakelijk om het hoge recidiverisico in te perken, de maatschappij te beschermen en om te zorgen dat verdachte zich op een zo gunstig mogelijke manier kan ontwikkelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest. De raadsman heeft bepleit af te zien van het opleggen van een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel. Een dergelijke maatregel is niet in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte gelet op zijn specifieke problematiek. Een langdurig verblijf in een JJI tussen een groep van antisociale jongeren zou volgens de verdediging juist een negatieve invloed hebben op verdachte, gelet op de gevaren van kopieergedrag en verharding. Daarnaast heeft verdachte het tot aan zijn (mogelijke) misstap goed gedaan in het ambulante kader met elektronisch toezicht en een ITB harde kern. Een behandeling binnen een andere klinische setting dan een PIJ-maatregel moet daarom prevaleren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de psychologische en psychiatrische Pro Justitia rapportages d.d. 30 september 2022, de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 26 mei 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding onder parketnummer 18/032315-22) zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer intimiderende bedreiging door in de nachtelijke uren, te midden van een woonwijk, met een vuurwapen te schieten door het raam van de woning van het slachtoffer. Dit is een zeer ernstig feit dat niet alleen bij een slachtoffer, maar ook zeker in de maatschappij, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Hoewel verdachte hierover niets heeft willen verklaren, heeft het er alle schijn van dat deze bedreiging heeft plaatsgevonden in het kader van een conflict om (gestolen) drugs.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verzet bij aanhouding, dealen en bezit van harddrugs en (wederom) het bezit van een vuurwapen. De combinatie van deze feiten vormt een ernstige bedreiging voor de veiligheid van de samenleving en toont aan dat verdachte diep in het criminele circuit verkeerde.
Verdachte heeft zich tot slot, gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis voor bovenstaande feiten, schuldig gemaakt aan een afpersing, waarbij hij zich wederom heeft bediend van een vuurwapen. Dit is eveneens een zeer ernstig feit, dat net als het beschieten van de woning, niet alleen bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid oproept, maar ook bij de samenleving als geheel. Daar komt bij dat het strenge schorsingstoezicht met elektronisch toezicht, verdachte er niet van heeft weerhouden een feit als dit te plegen.
De combinatie van de bewezenverklaarde feiten maakt dat de rechtbank zich ernstig zorgen maakt over het milieu waarin verdachte zich ophoudt. Bovendien heeft verdachte voor de geweldsfeiten geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Deze houding acht de rechtbank heel zorgelijk.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst voor de bewezenverklaarde feiten in beginsel een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is.
De persoon van verdachte
Uit het psychologisch rapport, opgemaakt door H. Schoenmaker (GZ-psycholoog), en het psychiatrisch rapport, opgemaakt door H.M. van der Most van Spijker (kinder- en jeugdpsychiater) volgt -zakelijk weergegeven- dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, ADHD, een normoverschrijdende gedragsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Geadviseerd wordt om de feiten 3 en 5 onder parketnummer 18/032315-22 niet volledig toe te rekenen. Gelet op de ontkenning van verdachte wordt er geen advies gegeven over de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde bedreiging.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud van de voornoemde rapportages, gelet op de onderbouwing daarvan, en neemt deze over. De rechtbank concludeert op basis van de rapporten dat de geschetste problematiek aanwezig was ten tijde van alle bewezen verklaarde feiten en is dan ook van oordeel dat deze allen in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
PIJ-maatregel
Het bovengenoemde psychologisch rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Kritische factoren bij verdachte zijn de te kort schietende zelfregulatievaardigheden, moeite gevolgen van zijn gedrag af te wegen, de beperkte frustratietolerantie en doorzettingsvermogen en de gerichtheid op korte termijn behoeftebevrediging, waarbij geld en drugs belangrijke triggers zijn. Verdachte heeft ernstige problemen met middelengebruik, daarnaast veel en langdurig antisociale contacten, geen binding met school of werk en geen duidelijk toekomstperspectief. Hij heeft ook moeite zich te binden aan regels en afspraken en om hulp te vragen, wat belemmerend is voor het kunnen profiteren van hulp en behandeling. Verdachte heeft het afgelopen jaar al vrij diep in een criminele wereld gezeten, en lijkt nu op een splitsing van wegen te staan, die van de criminaliteit of het normale leven. Een goede dagbesteding, stoppen met middelengebruik en geen contacten met antisociale personen zijn van cruciaal belang om recidive te voorkomen. Behandeling is noodzakelijk. Gezien de motivatie van verdachte en de betrokkenheid van het systeem wordt een ambulant traject nog als mogelijkheid gezien. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd.
Het bovengenoemde psychiatrisch rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Er is bij verdachte sprake van ernstige psychopathologie en ernstig disfunctioneren op verschillende terreinen, met name zijn beïnvloedbaarheid, gewetensontwikkeling en spanningsbehoefte. Er is sprake van in ieder geval twee forse delicten en daarnaast van een hoog recidiverisico met gevaar voor anderen. Er zijn onzes inziens kansen op een succesvolle begeleiding in ambulant kader, hoewel deze kans kwetsbaar is. Verdachte is wel gemotiveerd; of hij dit waar kan maken en vol kan houden zal moeten blijken. Omdat er nog begeleidingsmogelijkheden zijn in ambulant kader wordt een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
Uit het rapport van de Raad volgt, zakelijk weergegeven, dat zij een voorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren onder dezelfde voorwaarden die eerder aan de schorsing van de voorlopige hechtenis waren gekoppeld. In aanvulling daarop acht de Raad het wenselijk dat verdachte wordt verplicht mee te werken aan het vinden van een passende woonplek of een begeleid wonen traject. Er is op dit moment geen uitzicht op een dergelijke plek en verdachte zal dan ook, tot dat een passende plek is gevonden, bij moeder dienen te verblijven. De Raad heeft op basis van de laatste verdenking (de rechtbank begrijpt: de afpersing onder parketnummer 18/092483-23) een onvoorwaardelijke PIJmaatregel wel overwogen, maar heeft ter zitting aangegeven daarvan af te zien gelet op het risico op verharding.
De jeugdreclassering heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij het advies van de Raad.
De rechtbank is met de gedragsdeskundigen en de Raad van oordeel dat behandeling van verdachte in een stevig juridisch kader, waaraan verdachte zich niet kan onttrekken en die niet afhankelijk is van zijn motivatie, noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken en de ontwikkeling van verdachte in een positieve richting te doen sturen. Het enige passende kader daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Hoewel de deskundigen in hun rapporten de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren, zal de rechtbank dit niet volgen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de bewezenverklaarde feiten zeer ernstige feiten zijn, die ervan getuigen dat verdachte diep in de criminele wereld verstrengeld is geraakt. Bij verdachte is daarnaast sprake van meervoudige problematiek, waarvoor een intensieve en langdurige behandeling naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk is.
Een dergelijke behandeling kan naar het oordeel van de rechtbank niet plaatsvinden in een ambulant kader, mede gelet op het feit dat verdachte zich in een uiterst ongezonde omgeving ophoudt. Het door de deskundigen geadviseerde kader voor de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is onvoldoende om het hoge recidiverisico te beteugelen, zo blijkt uit het feit dat verdachte zich gedurende zijn schorsing onder dezelfde voorwaarden schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Het door de deskundigen en de verdediging aangedragen argument om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, te weten dat verdachte binnen de JJI mogelijk zal verharden, staat aan de oplegging van een onvoorwaardelijke maatregel niet in de weg, nu verdachte met zijn delicten, waaronder het meervoudig vuurwapen bezit, en het criminele circuit waarin hij zich bevindt, heeft aangetoond al in vergaande mate te zijn verhard. De rechtbank is van oordeel dat het met het oog op de ontwikkeling van verdachte van belang is dat hij uit dat circuit wordt gehaald en dat de continuïteit van de voor hem dringend noodzakelijke behandeling wordt gewaarborgd, hetgeen binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet mogelijk is.
De rechtbank acht zich op grond van rapporten van de deskundigen voldoende ingelicht, nu zij geen andere passende mogelijkheden ziet dan het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank acht nader onderzoek naar de mogelijkheden tot het opleggen van een andere straf en/of maatregel daarom niet noodzakelijk. Bovendien is het juist van belang dat verdachte zo snel mogelijk zal gaan starten met zijn behandeling. De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet heropenen voor nader deskundigenonderzoek. Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om de zaak aan te houden zal daarom worden afgewezen.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen staat vast dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Gezien het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de noodzaak van behandeling dat in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal plaatsvinden, acht de rechtbank het niet wenselijk een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18/032315-22 feit 2
AOT NON 346 heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 368,- ter vergoeding van materiële schade en € 3.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en redelijk is. De vordering kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit en om die reden gepleit voor het niet ontvankelijk verklaren van benadeelde partij in de ingestelde vordering. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Dat er daadwerkelijk kosten zijn gemaakt teneinde het huishouden te doen blijkt niet uit de onderliggende stukken. De materiële schade dient daarom afgewezen te worden. Ter onderbouwing van de immateriële schade is aansluiting gezocht bij uitspraken welke in de ogen van de verdediging een geheel andere toedracht kenden en dus niet vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak. Bovendien is er sprake van een gedeeltelijke eigen verantwoordelijkheid aangezien het om een politieagent gaat. Om die reden moet de immateriële schade eveneens worden afgewezen dan wel fors worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de materiële schade door de verdediging gemotiveerd is betwist, en in het licht van die betwisting onvoldoende is onderbouwd. Het nader laten onderbouwen van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, die het rechtstreekse gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. Voor wat betreft de hoogte van deze schade overweegt de rechtbank dat de ter onderbouwing aangehaalde jurisprudentie qua toedracht niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag daarom matigen tot een bedrag van € 2.000,-- en de gevorderde immateriële schade voor het overige afwijzen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat zij, anders dan de verdediging gesteld heeft, van oordeel is dat in dit geval geen sprake is geweest van enige vorm van eigen schuld aan de kant van de benadeelde, nu deze binnen de grenzen van een redelijke ambtsuitoefening gehandeld heeft ter uitvoering van een aan hem opgelegde wettelijke taak.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 4 maart 2022, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een werkstraf voor de duur van 50 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 maart 2022.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 22 juli 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten omdat dit niet opportuun is, gezien het feit dat aan verdachte bij onderhavig vonnis een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de in beslag genomen goederen te weten, een geldbedrag van € 370,- en een Cartier bril (1495673) vatbaar voor verbeurdverklaring nu deze goederen zijn verkregen uit de bewezenverklaarde feiten en deze goederen toebehoorden aan verdachte.
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten patroon (1427316), revolver (1493983), zeven stuks patronen (1493984), mes (1493998), hasish (1494003), computer/peilbaken (1494006) en vals geld (1493986, 1501033) vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de elektrische fiets (1495314) en de bijbehorende accu (1493991), moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet. De elektrische fiets met bijbehorende accu is in beginsel geen crimineel goed en kan derhalve terug naar verdachte. Ook dient de zwarte iPhone van verdachte te worden teruggegeven aan verdachte.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de inbeslaggenomen bankpassen ten name van [naam 6] en ten name van [naam 7] moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 180, 181, 209, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en subsidiair onder parketnummer 18/032315-22 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de onder feiten 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 onder parketnummer 18/032315-22 ten laste gelegd en het primaire feit onder parketnummer 18/092483-23 ten laste gelegd bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

en

een jeugddetentie voor de duur van 256 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/032315-22, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
AOT NON 346toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.000,(zegge: tweeduizend euro) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2022).
Wijst de gevorderde immateriële schade voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer AOT NON 346 te betalen een bedrag van € 2.000,- (zegge: tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2022. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer AOT NON 346 daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen te weten: een geldbedrag van € 370,- en een Cartier bril (1495673).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: patroon (1427316), revolver (1493983), zeven stuks patronen (1493984), mes (1493998), hasish (1494003), computer/peilbaken (1494006) en vals geld (1493986, 1501033).
Gelast de teruggaveaan [naam 6] en [naam 7] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven pinpassen (1493985) en (1493988).
Gelast de teruggave aan[verdachte] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven elektrische fiets (1495314) en bijbehorende accu (1493991).

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.301081-21:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 4 maart 2022.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J. van Bruggen en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juni 2023.
Mr. Jongsma en mr. Vonk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.