Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen verklaarde feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden met aftrek van de voorlopige hechtenis en een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel). De officier van justitie heeft daarbij overwogen dat verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis niet heeft kunnen houden aan de strenge schorsingsvoorwaarden en niet heeft kunnen profiteren van de in dat kader opgelegde behandeling. Het opleggen van een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel is dan ook noodzakelijk om het hoge recidiverisico in te perken, de maatschappij te beschermen en om te zorgen dat verdachte zich op een zo gunstig mogelijke manier kan ontwikkelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest. De raadsman heeft bepleit af te zien van het opleggen van een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel. Een dergelijke maatregel is niet in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte gelet op zijn specifieke problematiek. Een langdurig verblijf in een JJI tussen een groep van antisociale jongeren zou volgens de verdediging juist een negatieve invloed hebben op verdachte, gelet op de gevaren van kopieergedrag en verharding. Daarnaast heeft verdachte het tot aan zijn (mogelijke) misstap goed gedaan in het ambulante kader met elektronisch toezicht en een ITB harde kern. Een behandeling binnen een andere klinische setting dan een PIJ-maatregel moet daarom prevaleren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de psychologische en psychiatrische Pro Justitia rapportages d.d. 30 september 2022, de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 26 mei 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding onder parketnummer 18/032315-22) zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer intimiderende bedreiging door in de nachtelijke uren, te midden van een woonwijk, met een vuurwapen te schieten door het raam van de woning van het slachtoffer. Dit is een zeer ernstig feit dat niet alleen bij een slachtoffer, maar ook zeker in de maatschappij, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Hoewel verdachte hierover niets heeft willen verklaren, heeft het er alle schijn van dat deze bedreiging heeft plaatsgevonden in het kader van een conflict om (gestolen) drugs.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verzet bij aanhouding, dealen en bezit van harddrugs en (wederom) het bezit van een vuurwapen. De combinatie van deze feiten vormt een ernstige bedreiging voor de veiligheid van de samenleving en toont aan dat verdachte diep in het criminele circuit verkeerde.
Verdachte heeft zich tot slot, gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis voor bovenstaande feiten, schuldig gemaakt aan een afpersing, waarbij hij zich wederom heeft bediend van een vuurwapen. Dit is eveneens een zeer ernstig feit, dat net als het beschieten van de woning, niet alleen bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid oproept, maar ook bij de samenleving als geheel. Daar komt bij dat het strenge schorsingstoezicht met elektronisch toezicht, verdachte er niet van heeft weerhouden een feit als dit te plegen.
De combinatie van de bewezenverklaarde feiten maakt dat de rechtbank zich ernstig zorgen maakt over het milieu waarin verdachte zich ophoudt. Bovendien heeft verdachte voor de geweldsfeiten geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Deze houding acht de rechtbank heel zorgelijk.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst voor de bewezenverklaarde feiten in beginsel een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is.
De persoon van verdachte
Uit het psychologisch rapport, opgemaakt door H. Schoenmaker (GZ-psycholoog), en het psychiatrisch rapport, opgemaakt door H.M. van der Most van Spijker (kinder- en jeugdpsychiater) volgt -zakelijk weergegeven- dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, ADHD, een normoverschrijdende gedragsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Geadviseerd wordt om de feiten 3 en 5 onder parketnummer 18/032315-22 niet volledig toe te rekenen. Gelet op de ontkenning van verdachte wordt er geen advies gegeven over de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde bedreiging.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud van de voornoemde rapportages, gelet op de onderbouwing daarvan, en neemt deze over. De rechtbank concludeert op basis van de rapporten dat de geschetste problematiek aanwezig was ten tijde van alle bewezen verklaarde feiten en is dan ook van oordeel dat deze allen in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
PIJ-maatregel
Het bovengenoemde psychologisch rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Kritische factoren bij verdachte zijn de te kort schietende zelfregulatievaardigheden, moeite gevolgen van zijn gedrag af te wegen, de beperkte frustratietolerantie en doorzettingsvermogen en de gerichtheid op korte termijn behoeftebevrediging, waarbij geld en drugs belangrijke triggers zijn. Verdachte heeft ernstige problemen met middelengebruik, daarnaast veel en langdurig antisociale contacten, geen binding met school of werk en geen duidelijk toekomstperspectief. Hij heeft ook moeite zich te binden aan regels en afspraken en om hulp te vragen, wat belemmerend is voor het kunnen profiteren van hulp en behandeling. Verdachte heeft het afgelopen jaar al vrij diep in een criminele wereld gezeten, en lijkt nu op een splitsing van wegen te staan, die van de criminaliteit of het normale leven. Een goede dagbesteding, stoppen met middelengebruik en geen contacten met antisociale personen zijn van cruciaal belang om recidive te voorkomen. Behandeling is noodzakelijk. Gezien de motivatie van verdachte en de betrokkenheid van het systeem wordt een ambulant traject nog als mogelijkheid gezien. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd.
Het bovengenoemde psychiatrisch rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Er is bij verdachte sprake van ernstige psychopathologie en ernstig disfunctioneren op verschillende terreinen, met name zijn beïnvloedbaarheid, gewetensontwikkeling en spanningsbehoefte. Er is sprake van in ieder geval twee forse delicten en daarnaast van een hoog recidiverisico met gevaar voor anderen. Er zijn onzes inziens kansen op een succesvolle begeleiding in ambulant kader, hoewel deze kans kwetsbaar is. Verdachte is wel gemotiveerd; of hij dit waar kan maken en vol kan houden zal moeten blijken. Omdat er nog begeleidingsmogelijkheden zijn in ambulant kader wordt een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
Uit het rapport van de Raad volgt, zakelijk weergegeven, dat zij een voorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren onder dezelfde voorwaarden die eerder aan de schorsing van de voorlopige hechtenis waren gekoppeld. In aanvulling daarop acht de Raad het wenselijk dat verdachte wordt verplicht mee te werken aan het vinden van een passende woonplek of een begeleid wonen traject. Er is op dit moment geen uitzicht op een dergelijke plek en verdachte zal dan ook, tot dat een passende plek is gevonden, bij moeder dienen te verblijven. De Raad heeft op basis van de laatste verdenking (de rechtbank begrijpt: de afpersing onder parketnummer 18/092483-23) een onvoorwaardelijke PIJmaatregel wel overwogen, maar heeft ter zitting aangegeven daarvan af te zien gelet op het risico op verharding.
De jeugdreclassering heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij het advies van de Raad.
De rechtbank is met de gedragsdeskundigen en de Raad van oordeel dat behandeling van verdachte in een stevig juridisch kader, waaraan verdachte zich niet kan onttrekken en die niet afhankelijk is van zijn motivatie, noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken en de ontwikkeling van verdachte in een positieve richting te doen sturen. Het enige passende kader daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Hoewel de deskundigen in hun rapporten de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren, zal de rechtbank dit niet volgen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de bewezenverklaarde feiten zeer ernstige feiten zijn, die ervan getuigen dat verdachte diep in de criminele wereld verstrengeld is geraakt. Bij verdachte is daarnaast sprake van meervoudige problematiek, waarvoor een intensieve en langdurige behandeling naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk is.
Een dergelijke behandeling kan naar het oordeel van de rechtbank niet plaatsvinden in een ambulant kader, mede gelet op het feit dat verdachte zich in een uiterst ongezonde omgeving ophoudt. Het door de deskundigen geadviseerde kader voor de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is onvoldoende om het hoge recidiverisico te beteugelen, zo blijkt uit het feit dat verdachte zich gedurende zijn schorsing onder dezelfde voorwaarden schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Het door de deskundigen en de verdediging aangedragen argument om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, te weten dat verdachte binnen de JJI mogelijk zal verharden, staat aan de oplegging van een onvoorwaardelijke maatregel niet in de weg, nu verdachte met zijn delicten, waaronder het meervoudig vuurwapen bezit, en het criminele circuit waarin hij zich bevindt, heeft aangetoond al in vergaande mate te zijn verhard. De rechtbank is van oordeel dat het met het oog op de ontwikkeling van verdachte van belang is dat hij uit dat circuit wordt gehaald en dat de continuïteit van de voor hem dringend noodzakelijke behandeling wordt gewaarborgd, hetgeen binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet mogelijk is.
De rechtbank acht zich op grond van rapporten van de deskundigen voldoende ingelicht, nu zij geen andere passende mogelijkheden ziet dan het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank acht nader onderzoek naar de mogelijkheden tot het opleggen van een andere straf en/of maatregel daarom niet noodzakelijk. Bovendien is het juist van belang dat verdachte zo snel mogelijk zal gaan starten met zijn behandeling. De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet heropenen voor nader deskundigenonderzoek. Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om de zaak aan te houden zal daarom worden afgewezen.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen staat vast dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Gezien het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de noodzaak van behandeling dat in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal plaatsvinden, acht de rechtbank het niet wenselijk een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.