ECLI:NL:RBNNE:2023:239

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
LEE 21/1921
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering te verstrekken. Het Uwv had op 7 januari 2022 besloten dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat een vereiste is voor het verkrijgen van een WIA-uitkering. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een besluit van 28 april 2022. De rechtbank behandelde de zaak op 7 december 2022, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. De medische beoordeling, uitgevoerd door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, was zorgvuldig en de rechtbank oordeelt dat er geen medische indicatie is voor een urenbeperking. Eiseres had aangevoerd dat haar medische beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de informatie van de behandelend arts. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit van het Uwv is gebaseerd op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ontvangt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter L.E.A. Jonkers-Vellinga en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: M. Hoogeveen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om aan haar een uitkering te verstrekken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met het besluit van 7 januari 2022 heeft het Uwv geweigerd aan eiseres een WIA-uitkering te verlenen, omdat zij volgens het Uwv minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.1.
Met het bestreden besluit van 28 april 2022 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift waarbij een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juni 2022 is gevoegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als [functie] voor gemiddeld 25,98 uur per week. Van 13 december 2018 tot 22 december 2018 en op 7 januari 2019 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Op 26 maart 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend bij het Uwv voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv heeft met het besluit van 15 juni 2021 aan eiseres een voorschot op haar WIA-uitkering toegekend.
2.1.
In het onder 1. genoemde besluit heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij per
13 juni 2021 geen uitkering op grond van de Wet WIA krijgt. Volgens het Uwv is eiseres 21,03% arbeidsongeschikt. Voor toekenning van een uitkering op grond van de Wet WIA is vereist dat eiseres meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan voldoet eiseres niet. Het Uwv heeft zich daarbij gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts van 13 december 2021 en een arbeidsdeskundige van 6 januari 2022.
2.2.
Met het besluit van 18 januari 2022 heeft het Uwv aan eiseres per 14 juni 2021 een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidswet.
2.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiseres nader onderzoek verricht. Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van eiseres in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangescherpt ten opzichte van de primaire beoordeling. De resultaten van de medische beoordeling zijn vastgelegd in een medische rapportage en (aangepaste) FML van 22 april 2022. Deze aanscherping heeft geen gevolgen gehad voor de arbeidsdeskundige beoordeling en het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dat verwoord in zijn rapportage van 28 april 2022.
2.4.
Vervolgens heeft het Uwv het bestreden besluit genomen, zoals weergegeven onder ‘Inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

3. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 13 juni 2021 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank beoordeelt die vraag aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiseres niet slaagt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De medische beoordeling
4. Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.1.
De medische grondslag van het bestreden besluit is te vinden in de in 2.3. genoemde rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de op basis van de onderzoeksbevindingen van deze verzekeringsarts voor eiseres opgestelde (aangepaste) FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat er sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte en/of gebrek. Indien rekening wordt gehouden met de gestelde medische beperkingen is er geen medische indicatie voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt verder dat verbetering van de beperkingen niet meer te verwachten is, omdat de behandeling van eiseres vooral bestaat uit ondersteuning en begeleiding.
4.2.
Eiseres voert in beroep aan dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat. Zij stelt daartoe dat haar behandelaar tijdens het spreekuurcontact heeft uitgelegd dat er sprake is van angstklachten en van een korte inspanningsboog waardoor eiseres na één à twee uur over haar grenzen heengaat. Verder heeft de behandelaar gezegd dat behandelingen als CGT en op het gebied van leefstijl bij eiseres niet hebben geleid tot een beter functioneren. Eiseres stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de behandelaar gegeven informatie onvoldoende bij zijn beoordeling heeft betrokken.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest. Uit de rapportage blijkt dat hij het dossier heeft bestudeerd, waaronder de informatie van de behandelend sector, en dat hij eiseres in aanwezigheid van haar behandelaar op het spreekuur heeft gesproken. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij tevens de informatie die de behandelaar tijdens het spreekuur heeft gegeven, heeft betrokken bij zijn beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd welke ziektes en/of gebreken bij eiseres kunnen worden vastgesteld en welke beperkingen daaruit voortvloeien. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling heeft meegewogen dat bij eiseres sprake is van beperkingen die een rechtstreeks gevolg zijn van haar ontwijkende en afhankelijke trekken, die samenhangen met een persoonlijkheidsstoornis NAO. Ook is rekening gehouden met het feit dat eiseres moeite heeft met omgaan met anderen, dat het voeren van gesprekken lastig is voor haar en dat zij onvoorspelbaarheid slecht kan hanteren. Daarbij heeft hij aangegeven dat er geen contacten, die verder gaan dan slechts kort en oppervlakkig contact in werk, mogelijk zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres ten aanzien van de sociale interactie meer beperkt geacht en de FML aangepast. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de medische conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inhoudelijk onjuist zijn. Eiseres heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat deze beoordeling onjuist is.
Urenbeperking
4.4.
Eiseres voert verder in beroep aan dat vanwege haar beperkte belastbaarheid vanuit zowel energetisch oogpunt als preventief oogpunt een urenbeperking aangenomen had moeten worden.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 22 april 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat er geen medische indicatie is voor het aannemen van een urenbeperking, indien rekening wordt gehouden met de gestelde beperkingen. Daarbij heeft hij inzichtelijk toegelicht dat er geen sprake is van een aandoening die gepaard gaat met een verhoogd energieverbruik en dat het dagverhaal van eiseres daar geen aanwijzingen voor geeft. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 23 juni 2022 toegelicht dat met het stellen van voorwaarden voor werk en het stellen van beperkingen gewaarborgd is dat in passend werk niet van eiseres gevraagd kan worden over haar grenzen heen te gaan. De aard van het werk geeft daar dan geen mogelijkheid toe. De rechtbank is verder met de verzekeringsarts bezwaar en beroep van oordeel dat uit de informatie van de behandelaar niet volgt dat eiseres één à twee uur belastbaar is omdat zij daarna over haar grenzen heen gaat. De behandelaar geeft aan dat eiseres een korte spanningsboog heeft waardoor zij na één à twee uur bezig te zijn geweest over haar grenzen heen gaat. Met de gestelde beperkingen zijn de activiteiten en daarmee de mogelijkheden voor eiseres om over haar grenzen heen te gaan echter begrensd. Hoewel het begrijpelijk is dat eiseres vanwege haar klachten zich beperkt voelt in haar mogelijkheden, zoals zij op de zitting heeft verteld, is dat onvoldoende om een urenbeperking aan te nemen.
De arbeidskundige beoordeling
5. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies productiemedewerker industrie, samenstellen van producten (SBC-code 111180), assemblagemedewerker elektronische producten (SBC-code 267041), administratief medewerker, document scannen (SBC-code 315133) en inpakker, handmatig (SBC-code 111190) voor eiseres niet geschikt zijn. Voor zover er signaleringen zijn van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht. De stelling van eiseres dat zij vanwege haar beperkingen de geduide functies niet kan verrichten, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank komt tot de conclusie dat het door eiseres bestreden besluit is gebaseerd op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Het Uwv heeft terecht geoordeeld dat eiseres per 13 juni 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat zij daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering.
6.1.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de weigering om aan eiseres een
WIA-uitkering te verlenen in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.