ECLI:NL:RBNNE:2023:2383

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
C/18/223100 / KG RK 23/171
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter en griffier in civiele procedure

Op 15 juni 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die als bewindvoerder was opgeroepen in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. T.P. Hoekstra, de rechter in de zaak, en de griffier. De verzoeker stelde dat de rechter en de griffier niet bevoegd waren en dat de rechtbank niet onafhankelijk was, wat zijn vertrouwen in de rechtspraak zou hebben geschaad. De rechter heeft echter aangegeven dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die wijzen op vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker al met het voornemen tot wraking naar de zitting was gekomen en dat de procedure weinig ruimte bood voor partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was, omdat er geen wettelijke grondslag was voor de wraking van de griffier en de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde vooringenomenheid van de rechter. De procedure met nummer BM 16611 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/223100 / KG RK 23/171
Beslissing van 15 juni 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. T.P. Hoekstra,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 2 juni 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 juni 2023;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 8 juni 2023.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. T.P. Hoekstra, kantonrechter, die is belast met de behandeling van het dossier met nummer BM 16611, kort gezegd een procedure waarin de verzoeker als bewindvoerder is opgeroepen. De verzoeker richt zijn wrakingsverzoek tevens tot de griffier.
2.2.
De verzoeker legt, kort samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag dat de rechter heeft geweigerd zijn aanstellingsbesluit te tonen, evenals alle andere brondocumenten waaruit blijkt dat de rechter (en de griffier) bevoegd zijn tot het wijzen/schrijven van een vonnis. De verzoeker stelt zich tevens op het standpunt dat de rechter en de griffier fictieve personen zijn die niet bestaan en daarom handelingsonbekwaam zijn. Ook stelt de verzoeker dat de rechtbank een bedrijf met winstoogmerk is, dat doelbewust en opzettelijk slachtoffers maakt om winsten te behalen. De verzoeker is van mening dat de rechtbank niet onafhankelijk is, waardoor zijn vertrouwen in onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak is geschaad.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en stelt - samengevat - dat de verzoeker geen feiten of omstandigheden aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd waaruit blijkt dat de rechter tijdens de bewuste procedure niet onpartijdig is geweest. De verzoeker is volgens de rechter al met het voornemen tot wraking naar de zitting gekomen, wat blijkt uit het feit dat de verzoeker zijn wrakingsverzoek al voor de zitting schriftelijk had opgesteld. Daarnaast geeft het karakter van de onderhavige procedure weinig ruimte voor partijdigheid, nu de verzoeker slechts als bewindvoerder is opgeroepen om een toelichting te geven op de door hem afgelegde rekening en verantwoording. Tot slot merkt de rechter op dat de wettelijke basis voor een wraking van de griffier ontbreekt.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
3.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening gehouden worden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.3.
De wrakingskamer overweegt dat als uitgangspunt voor de beoordeling van een wrakingsverzoek geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. De wrakingskamer is van oordeel dat uit het schriftelijk wrakingsverzoek en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 juni 2023 door de verzoeker onvoldoende concrete feiten of omstandigheden volgen waaruit de vooringenomenheid van de rechter, of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid. Voor zover het verzoek zich richt op wraking van de griffier, overweegt de wrakingskamer dat de wettelijke grondslag hiervoor ontbreekt.
3.5.
Gelet op het voorgaande is de wrakingkamer van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan op grond van artikel 4 lid 2 onder a van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Nederland achterwege blijven.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
bepaalt dat de procedure met nummer BM 16611 wordt voortgezet in de stand waarin die zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
4.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- verzoeker;
- mr. T.P. Hoekstra;
- partijen in de hoofdzaak.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. M.A.M. Wolters, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2023 in tegenwoordigheid van mr. H.J. Boon als griffier.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.