ECLI:NL:RBNNE:2023:2372

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/17/183648 / FA RK 22-532
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring verzoek bijzondere curator tot ontkenning van het moederschap van de meemoeder over een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het moederschap van de meemoeder over een minderjarige. Het verzoek is ingediend door de bijzondere curator, mr. B.G. Kooi, die was benoemd om de minderjarige te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboortemoeder en de meemoeder niet bevoegd zijn om namens de minderjarige een verzoek tot ontkenning van het moederschap in te dienen, omdat de wet bepaalt dat in afstammingszaken de minderjarige vertegenwoordigd moet worden door een bijzondere curator. De rechtbank heeft het verzoek van de geboortemoeder en de meemoeder tot ontkenning van het moederschap niet-ontvankelijk verklaard, maar het verzoek van de bijzondere curator gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is dat de juridische band met de meemoeder wordt beëindigd, omdat de meemoeder geen rol speelt in de opvoeding en verzorging van de minderjarige en er een risico bestaat dat de minderjarige emotioneel beschadigd raakt als het juridisch ouderschap in stand blijft. De rechtbank heeft de bijzondere curator ontslagen uit haar benoeming en bepaald dat de beschikking niet eerder dan drie maanden na de uitspraak aan de ambtenaar van de burgerlijke stand mag worden gezonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/187449 / FA RK 23-3
beschikking van de enkelvoudige kamer van 20 april 2023
inzake
[de minderjarige], geboren op [datum] te [plaats] ,
vertegenwoordigd door
mr. B.G. KOOI, kantoorhoudende te Dokkum,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over deze minderjarige.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de geboortemoeder],
hierna ook te noemen: [de geboortemoeder] ,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. L.N.J.B. van Osch, kantoorhoudende te Tilburg,
[de meemoeder],
hierna ook te noemen: [de meemoeder] ,
wonende te [plaats] ,
advocaat door mr. H. Siesling-Vellinga, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
De procedure is ingeleid met het verzoekschrift van [de minderjarige] , vertegenwoordigd door [de geboortemoeder] en [de meemoeder] , door de rechtbank ontvangen op 30 december 2022.
1.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 9 februari 2023 is mr. B.G. Kooi tot bijzondere curator over [de minderjarige] benoemd en heeft zij daarmee de vertegenwoordiging van [de minderjarige] op zich genomen.
1.3.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren van 3 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord de bijzondere curator, [de meemoeder] en [de geboortemoeder] , bijgestaan door hun advocaten en mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK).
1.4.
De bijzondere curator heeft ter zitting een advies overgelegd, waarin zij eveneens een verzoek namens [de minderjarige] doet. Dit advies is door de rechtbank in het dossier is gevoegd.
1.5.
Na de zitting heeft de rechtbank nog kennisgenomen van een verklaring van de Stichting Donorgegevens, overgelegd door [de geboortemoeder] op 5 april 2023.

2.De feiten

2.1.
[de geboortemoeder] en [de meemoeder] zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van [datum] is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is op [datum] ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Tijdens het huwelijk tussen [de geboortemoeder] en [de meemoeder] is de minderjarige [de minderjarige] op [datum] uit [de geboortemoeder] geboren. [de minderjarige] is verwekt door middel van kunstmatige bevruchting als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting. De identiteit van de donor is aan [de geboortemoeder] (en ook aan [de meemoeder] ) onbekend, zoals ook blijkt uit de verklaring van de Stichting Donorgegevens van [datum] .
2.3.
Door de geboorte van [de minderjarige] tijdens het huwelijk zijn zowel [de geboortemoeder] als [de meemoeder] van rechtswege zijn juridische ouders geworden en oefenen zij gezamenlijk het gezag over hem uit.

3.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

3.1.
[de minderjarige] heeft - door wettelijke vertegenwoordiging van [de geboortemoeder] en [de meemoeder] - verzocht om het moederschap van [de meemoeder] te ontkennen.
3.2.
De bijzondere curator heeft bij schriftelijk advies van 27 maart 2023 de rechtbank namens [de minderjarige] eveneens verzocht om verzocht om het moederschap van [de meemoeder] te ontkennen.
Ten aanzien van het verzoek van [de geboortemoeder] en [de meemoeder] namens [de minderjarige]
Ontvankelijkheid
3.3.
Uit artikel 1:198, eerste lid, onder a en b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) blijkt dat de moeder van een kind (onder meer) de vrouw is uit wie (a) het kind is geboren en (b) die op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd of door een geregistreerd partnerschap is verbonden met de vrouw uit wie het kind is geboren, indien dit kind is verwekt door kunstmatige donorbevruchting als bedoeld in artikel 1, onder c, sub 1, van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting en aan de overige vereisten van artikel 1:198, eerste lid, onder b BW is voldaan.
3.4.
Op grond van artikel 1:202a, eerste lid, BW kan het in artikel 1:198, eerste lid onder b bedoelde moederschap worden ontkend op de grond dat de moeder niet de biologische moeder van het kind is. Dit verzoek kan enkel worden gedaan door (a) de moeder zoals bedoeld in artikel 198, eerste lid, onder a BW, (b) de moeder zoals bedoeld in artikel 198, eerste lid, onder b BW of (c) het kind zelf. Het tweede lid van artikel 1:202a BW bepaalt (onder meer) dat de moeder als bedoeld in artikel 198, eerste lid, onder a
ofonder b, het moederschap niet kan ontkennen indien de moeder als bedoeld in het eerste lid, onder b van dat artikel vóór het huwelijk of geregistreerd partnerschap heeft kennis gedragen van de zwangerschap of heeft ingestemd met de kunstmatige donorbevruchting.
3.5.
Artikel 1:212 BW bepaalt dat in zaken van afstamming het minderjarige kind dat optreedt als verzoeken wordt vertegenwoordigd door een door de rechtbank benoemde bijzondere curator.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat partijen het verzoek tot ontkenning van het moederschap van [de meemoeder] over [de minderjarige] niet op grond van artikel 1:202a, eerste lid onder a of onder b, BW namens henzelf doen, maar dat zij dit verzoek op grond van artikel 1:202a, eerste lid c, BW doen namens [de minderjarige] . [de geboortemoeder] en [de meemoeder] zijn naar het oordeel van de rechtbank echter niet bevoegd om namens [de minderjarige] op grond van artikel 1:202a lid 1 onder c BW een verzoek tot ontkenning van het moederschap in te dienen. De wetgever heeft ter bescherming van het minderjarige kind in artikel 1:212 BW bepaald dat in zaken van afstamming het minderjarige kind, optredende als verzoeker of belanghebbende, wordt vertegenwoordigd door een bijzondere curator die door de rechtbank is benoemd. In deze zaken kunnen de belangen van het minderjarige kind immers strijdig zijn met de belangen van zijn wettelijke vertegenwoordigers. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 1:212 BW dat een minderjarig kind in afstammingszaken
enkelmag worden vertegenwoordigd door een bijzondere curator en daarmee niet door andere wettelijke vertegenwoordiger(s). Dit betekent dat alleen de bijzondere curator voor [de minderjarige] een verzoek tot ontkenning van het moederschap van [de meemoeder] kan indienen. De bijzondere curator moet daarbij zelfstandig toetsen of het indienen van een verzoek in een dergelijke afstammingskwestie ook in het belang van de minderjarige is.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat de exclusieve vertegenwoordiging van een minderjarige in afstammingszaken door de bijzondere curator de algemene vertegenwoordiging door de ouders uitsluit. De rechtbank zal [de geboortemoeder] en [de meemoeder] daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoek – in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers over [de minderjarige] – tot ontkenning van het moederschap van [de meemoeder] over [de minderjarige] .
3.8.
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat een verzoek door ofwel [de meemoeder] , ofwel [de geboortemoeder] op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 1:202a BW ook niet mogelijk was geweest, nu [de meemoeder] voorafgaand aan de zwangerschap heeft ingestemd met de kunstmatige donorbevruchting.
Ten aanzien van het verzoek van de bijzondere curator namens [de minderjarige]
Ontvankelijkheid
3.9.
Zoals onder 3.4 al is overwogen kan een verzoek tot ontkenning van het moederschap, op de grond dat de moeder niet de biologische moeder van het kind is, op grond van artikel 1:202a, eerste lid onder c BW ook worden verzocht door het kind zelf. Op grond van het vierde lid moet dit verzoek uiterlijk binnen drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden bij de rechtbank worden ingediend.
3.10.
De bijzondere curator heeft haar verzoek namens [de minderjarige] tijdens de zitting van 3 april 2023 schriftelijk ingediend. Nu [de minderjarige] op dit moment (en daarmee ook ten tijde van de indiening van het verzoek) nog minderjarig is, is het verzoek van de bijzondere curator namens [de minderjarige] tijdig ingediend en is zij daarin ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
3.11.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [de geboortemoeder] en [de meemoeder] er tijdens hun huwelijk voor gekozen hebben om bij [de geboortemoeder] een bevruchtingstraject in te zetten waarbij gebruik is gemaakt van kunstmatige inseminatie. Hoewel [de geboortemoeder] heeft gesteld dat dit een weloverwogen, gezamenlijke keuze was, heeft [de meemoeder] ter zitting meermaals aangegeven dat zij nooit een kinderwens heeft gehad en de instemming met de verwekking van [de minderjarige] slechts een poging is geweest om de relatie tussen partijen in stand te houden. Tijdens de zwangerschap van [de geboortemoeder] zijn er nooit moedergevoelens voor [de minderjarige] bij [de meemoeder] ontstaan en ook na de geboorte van [de minderjarige] bleven deze moedergevoelens uit. Dit heeft de relatie tussen partijen ingrijpend veranderd en heeft er uiteindelijk toe geleid dat partijen hun huwelijk hebben beëindigd. Ook zijn partijen tot de conclusie gekomen dat het beter is dat zij niet meer gezamenlijk invulling geven aan het ouderschap, maar dat [de geboortemoeder] [de minderjarige] alleen zal opvoeden. Op 1 oktober 2022 is [de geboortemoeder] terugverhuisd naar [plaats] en sindsdien heeft er geen contact of omgang meer plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en [de meemoeder] .
3.12.
De bijzondere curator heeft gesteld dat [de meemoeder] tijdens haar gesprek met de bijzondere curator duidelijk en herhaaldelijk heeft aangegeven dat zij niets meer met [de minderjarige] en met [de geboortemoeder] te maken wil hebben. Partijen hebben geen contact meer met elkaar en [de meemoeder] heeft sinds de relatiebreuk geen contact meer met [de minderjarige] gehad. [de meemoeder] is niet de biologische moeder van [de minderjarige] en [de minderjarige] is niet aan haar gehecht. Op dit moment geeft [de meemoeder] geen enkele invulling aan het ouderschap. Gelet op hetgeen [de meemoeder] in haar gesprek met de bijzondere curator heeft verteld, heeft de bijzondere curator ook niet de verwachting dat zij hier in de toekomst wel invulling aan zal geven. Hierdoor bestaat er naar het oordeel van de bijzondere curator een aanzienlijk risico dat [de minderjarige] wordt belemmerd in zijn evenwichtige, sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wanneer het juridisch ouderschap van [de meemoeder] in stand wordt gelaten. Gelet hierop, is de bijzondere curator is van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de juridische band tussen hem en [de meemoeder] wordt beëindigd.
3.13.
De rechtbank overweegt dat [de minderjarige] ten tijde van de indiening van het verzoek van de bijzondere curator slechts één jaar oud is. Hij kan daarmee zelf nog geen weloverwogen oordeel vormen over het voorliggende verzoek. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad van 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:AJ3261, inzake een verzoek gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap ex artikel 1:200 BW, blijkt echter dat ook een zeer jong kind bij een dergelijk verzoek kan worden vertegenwoordigd door een bijzondere curator. Nu de gevolgen van de toekenning van een verzoek tot ontkenning van het vaderschap en ontkenning van het moederschap vergelijkbaar zijn - namelijk het doorsnijden van de band met een juridische ouder - zal de rechtbank de bovenstaande uitspraak in het onderhavige geval naar analogie toepassen.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat de bijzondere curator wel een afweging dient te maken of het belang van het kind niet vergt dat de beslissing wordt uitgesteld tot het moment dat het kind zelf zich daarover een weloverwogen oordeel kan vormen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bijzondere curator dit belang in het onderhavige geval voldoende afgewogen. Zowel in haar schriftelijke advies als ter zitting heeft zij naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het belang van [de minderjarige] vergt dat er reeds nu een beslissing over het voorliggende verzoek wordt genomen, omdat er anders een aanzienlijk risico bestaat dat [de minderjarige] in de toekomst te maken krijgt met afwijzing en teleurstelling en hierdoor beschadigd zal raken. De rechtbank zal daarom een beslissing nemen op het voorliggende verzoek.
3.14.
De rechtbank stelt voorop dat [de geboortemoeder] en [de meemoeder] door het bevruchtingstraject samen hebben gekozen voor een kind en de daarmee ook voor de daarbij behorende verantwoordelijkheid. Zij kunnen zich hieraan, met name gelet op het belang van [de minderjarige] , niet
zelfonttrekken. In dit geval is de rechtbank echter van oordeel dat het belang van [de minderjarige] wél vergt dat het moederschap van [de meemoeder] wordt ontkend. Vaststaat dat [de meemoeder] niet de biologische moeder is van [de minderjarige] . Ook is voor de rechtbank voldoende vast komen te staan dat [de meemoeder] geen enkele rol speelt bij zijn verzorging en opvoeding en dat zij deze rol ook nooit heeft gespeeld. Zowel de bijzondere curator, de RvdK als partijen zelf hebben aangegeven dat zij niet de verwachting hebben dat [de meemoeder] gedurende het opgroeien van [de minderjarige] ooit invulling zal en kan geven aan het ouderschap. Ook de rechtbank heeft deze verwachting niet. [de meemoeder] heeft tijdens de zitting meermaals aangegeven dat zowel nu als in de toekomst op geen enkele manier openstaat voor contact met [de minderjarige] . Ook staat zij er niet voor open om in de toekomst eventuele vragen van [de minderjarige] over zijn verwekking (en de daarbij betrokken personen) te beantwoorden. Met de bijzondere curator en de RvdK is de rechtbank van oordeel dat er hierdoor een groot risico bestaat dat [de minderjarige] zich persoonlijk afgewezen zal voelen en hij hierdoor zowel psychisch als emotioneel beschadigd zal raken als zijn juridische band met [de meemoeder] in stand wordt gelaten. Daar komt bij dat er mede door dit onderwerp sprake is van consequente spanningen tussen partijen. Hoewel dit op zichzelf onvoldoende aanleiding vormt om het moederschap van [de meemoeder] te ontkennen, acht de rechtbank het wel zeer aannemelijk dat duidelijkheid over dit onderwerp bij [de geboortemoeder] voor meer rust zal zorgen, wat ten goede zal komen aan [de minderjarige] . Ook is gebleken dat [de geboortemoeder] een groot netwerk heeft en financieel onafhankelijk is. De rechtbank heeft er dan ook vertrouwen in dat [de geboortemoeder] de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] kan dragen.
3.15.
Alles overwegende is de rechtbank gelet op het bovenstaande van oordeel dat het verzoek van de bijzonder curator moet worden toegewezen en de ontkenning van het moederschap van [de meemoeder] over [de minderjarige] gegrond moet worden verklaard. Wel acht de rechtbank het in het belang van de (identiteits)ontwikkeling van [de minderjarige] dat hij - op een passende leeftijd en op een neutrale manier - door [de geboortemoeder] wordt geïnformeerd over zijn verwekking en de betrokkenheid van [de meemoeder] daarbij. Gelet op hetgeen [de geboortemoeder] hier ter zitting over heeft verklaard, heeft de rechtbank er voldoende vertrouwen in dat zij [de minderjarige] hierover te zijner tijd op de hoogte zal stellen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart [de geboortemoeder] en [de meemoeder] niet-ontvankelijk in hun verzoek tot ontkenning van het moederschap van [de meemoeder] ;
4.2.
verklaart gegrond het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het moederschap van [de meemoeder] , geboren op [datum] te [plaats] , over [de minderjarige] , geboren op [datum] te [plaats] ;
4.3.
ontslaat de bijzondere curator mr. B.G. Kooi, advocaat te Dokkum, uit haar benoeming wegens beëindiging van haar werkzaamheden, tenzij tegen deze uitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
4.4.
draagt de griffier op grond van artikel 1:20e, eerste lid, van het BW op om niet eerder dan drie maanden na de datum van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] ;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Coleo-Oude Lohuis, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. I.Y. Demes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden