ECLI:NL:RBNNE:2023:2371

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
183239
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot begeleide omgang tussen gedetineerde vader en zijn zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 juni 2023 een beschikking gegeven inzake de omgang tussen een gedetineerde vader en zijn zoon. De moeder had verzocht om een begeleide omgang tussen de vader en de minderjarige, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De vader was eerder aangespoord om medewerking te verlenen aan videobellen met zijn zoon, maar heeft hier geen gehoor aan gegeven. Hierdoor was omgang tussen de vader en het kind op dat moment niet haalbaar.

De rechtbank had eerder op 4 januari 2023 het gezag van de vader over de minderjarige beëindigd en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. Tijdens een zitting op 26 april 2022 was besproken dat de omgang tussen de vader en de minderjarige al lange tijd gestagneerd was. De rechtbank had toen bepaald dat de omgang voorlopig via videobellen zou plaatsvinden, maar de vader heeft zich niet aan deze regeling gehouden.

De rechtbank concludeert dat er sinds de beschikking van 4 januari 2023 geen videobelmomenten hebben plaatsgevonden en dat de vader niet openstond voor omgang. Dit heeft geleid tot onduidelijkheid en teleurstelling voor de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om duidelijkheid te scheppen en dat er op dit moment geen omgangsregeling kan worden vastgesteld. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af, maar geeft aan dat de vader in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen als hij openstaat voor contact met zijn zoon.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/183239 / FA RK 22-369
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 2 juni 2023
inzake
[NAAM],
wonende te [Plaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.M. Gilsing, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
[NAAM],
wonende te [Plaats] ,
hierna ook te noemen de man,
niet in rechte verschenen.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 januari 2023, welke hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de rechtbank het gezag van de man over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag voortaan alleen toekomst aan de vrouw. Ook heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] bepaald en de beslissing over de definitieve omgangsregeling aangehouden.
1.2.
Na 4 januari heeft de rechtbank nog kennisgenomen van de brief van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 15 maart 2023.
1.3.
De zaak is vervolgens pro forma behandeld.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Uit de beschikking van de rechtbank van 4 januari 2023 blijkt dat de rechtbank tijdens de zitting van 26 april 2022 verschillende mogelijkheden heeft besproken om de omgang tussen [de minderjarige] en de man vorm te geven. De reden hiervoor was dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] op dat moment al lange tijd gestagneerd was, maar dat alle aanwezigen tijdens die zitting van mening waren dat het hervatten van de omgang tussen [de minderjarige] en de man wel belangrijk was. Aangezien de rechtbank fysieke omgangsmomenten tussen [de minderjarige] en de man op dat moment nog niet haalbaar en in het belang van [de minderjarige] achtte, heeft de rechtbank voorlopig bepaald dat de omgang tussen [de minderjarige] en de man zal plaatsvinden door middel van een wekelijks videobelmoment, onder begeleiding van Carins. Ook heeft de rechtbank de man
opgedragenom aan deze regeling mee te werken, aangezien de man tot die tijd geen invulling gaf aan de omgang met [de minderjarige] . De rechtbank heeft partijen vervolgens opgedragen om zich uiterlijk op 21 maart 2023 uit te laten over het verloop van de videobelmomenten en de verdere voortgang van de procedure. De vrouw heeft op [datum] haar reactie ingediend. Aangezien een standpunt van de zijde van de man uitbleef, heeft de rechtbank hem (nogmaals) in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt aan de rechtbank kenbaar te maken en op de brief van de vrouw te reageren. Een reactie van de man is echter wederom uitgebleven.
2.2.
Uit de brief van de vrouw van [datum] blijkt dat er sinds de beschikking van de rechtbank van 4 januari 2023 geen enkel videobelmoment tussen de man en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden. De vrouw geeft in deze brief aan dat de man niet openstond voor omgang door middel van videobellen, waardoor Carins geen afspraken tussen [de minderjarige] en de man kon inplannen en geen enkel videobelmomenten doorgang kon vinden. Ook Fier heeft hierin niets kunnen betekenen. De vrouw heeft verder in haar brief aangegeven dat zij [de minderjarige] het contact met zijn vader niet wil ontnemen, maar dat [de minderjarige] ook moet weten waar hij aan toe is. Voor nu betekent dat dat er geen omgang tussen [de minderjarige] en de man zal plaatsvinden.
2.3.
De rechtbank moet nog een beslissing nemen op het verzoek van de vrouw ten aanzien van de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man. In de beschikking van 4 januari 2023 heeft de rechtbank al aangegeven dat de man in de twee maanden vanaf die beschikking moet laten zien dat hij in het belang van [de minderjarige] kan handelen door de geplande omgangsmomenten na te komen. Inmiddels is gebleken dat de man hier niet toe in staat is en dat [de minderjarige] ook op dit moment nog steeds geconfronteerd wordt met onduidelijkheid en teleurstelling ten aanzien van de omgangsmomenten. Dit acht de rechtbank niet in zijn belang. Nu is gebleken dat zelfs het vaststellen van een duidelijke omgangsgreling en het opdragen van de man om hieraan mee te werken er niet toe heeft geleid dat er contact tussen [de minderjarige] en de man kon plaatsvinden, is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment ook niet in het belang van [de minderjarige] is om dit nog verder te (blijven) proberen. Hoewel voor alle betrokken partijen vaststaat dat contact met de man in het belang van [de minderjarige] is, is de rechtbank ook van oordeel dat het voor [de minderjarige] duidelijk moet zijn dat dit contact op dit moment niet haalbaar is.
2.4.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank het verzoek van de vrouw - waarin zij verzoekt om te bepalen dat de man niet zonder begeleiding gerechtigd is tot contact of omgang met [de minderjarige] - zal afwijzen. Dit betekent dat er in ieder geval op dit moment in het geheel geen omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man geldt. Naar het oordeel van de rechtbank schept dit de meeste duidelijkheid voor [de minderjarige] . Indien de man in de toekomst wel weer openstaat voor (begeleid) contact met [de minderjarige] , kan hij hiertoe zelf een verzoek bij de rechtbank indienen en kan de situatie opnieuw beoordeeld worden.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 873