ECLI:NL:RBNNE:2023:234

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
18/167254-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vijftienjarige jongen voor poging tot afpersing en voorhanden hebben van een verboden wapen

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 27 januari 2023 een vijftienjarige jongen veroordeeld voor poging tot afpersing en het voorhanden hebben van een verboden wapen. De jongen heeft op 4 juli 2022 in Loppersum geprobeerd een medewerkster van een winkel te dwingen geld af te geven door bedreiging met een vuurwapen, een semi-automatisch gaspistool. De rechtbank heeft vastgesteld dat de jongen, ondanks dat de poging niet is voltooid, zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Hij is veroordeeld tot een jeugddetentie van 124 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden om zijn gedrag te beïnvloeden en herhaling te voorkomen. Daarnaast is hem een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uren opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank benadrukt het belang van begeleiding en toezicht om recidive te voorkomen, en heeft de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Noord in haar oordeel meegenomen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/167254-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 januari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 januari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 juli 2022 te Loppersum, gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij], in elk geval aan een derde toebehoorde(n) met een (op een echt) (vuur)wapen/pistool (gelijkend voorwerp (/wapen/ pistool))
(semi-automatisch gaspistool) de winkel is binnen gerend/gegaan en/of een/dat
(op een echt) (vuur)wapen/pistool (gelijkend voorwerp (/wapen/pistool))
(semi-automatisch gaspistool) op het hoofd en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of heeft doorgeladen en/of
(vervolgens) aan die [slachtoffer] heeft toegevoegd (- zakelijk weergegeven -) 'dat het pistool nu geladen is, dat er een kogel in zit en dat hij haar door haar kop ging schieten' en/of 'dat ze de kassa open moest doen' en/of de woorden; "geef mij je geld, anders schiet ik je door je kop" en/of "dit is een overval, geef me de kassa anders schiet ik je door je hoofd" en/of "Ik wil geld, ik wil geld, Ik schiet je door je kop heen", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 4 juli 2022 te Loppersum, gemeente Eemsdelta een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-automatisch) gaspistool, van het merk Zoraki (type) 918,
kaliber 9mm P.A.K. (Knal), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juli 2022, opgenomenop p. 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022180568 d.d. 6 september 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 27 juli 2022, opgenomen op p. 123
e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van de verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij, op 4 juli 2022 te Loppersum, gemeente Eemsdelta, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen,
door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij] toebehoorde, met een vuurwapen (semi-automatisch gaspistool)
de winkel is binnen gegaan en dat vuurwapen (semi-automatisch gaspistool) in de richting van die [slachtoffer] heeft gehouden en heeft doorgeladen en vervolgens aan die [slachtoffer] heeft toegevoegd – zakelijk weergegeven – ‘dat het pistool nu geladen is, dat er een kogel in zit en dat hij haar door haar kop ging schieten’ en ‘dat ze de kassa open moest doen’ en de woorden; "geef mij je geld, anders schiet ik je door je kop" en "dit is een overval, geef me de kassa anders schiet ik je door je hoofd" en "Ik wil geld, ik wil geld, ik
schiet je door je kop heen", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op 4 juli 2022 te Loppersum, gemeente Eemsdelta, een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch gaspistool, van het merk Zoraki type 918,
kaliber 9mm P.A.K. (knal), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1.
poging tot afpersing
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 124 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in haar rapportage d.d. 19 december 2022. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan verdachte, naast voornoemde jeugddetentie, een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ervoor gepleit om te volstaan met het opleggen van een (deels) voorwaardelijke werkstraf aan verdachte, waarbij zij de rechtbank heeft verzocht om de hoogte van het onvoorwaardelijke deel van die werkstraf te matigen ten opzichte van de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, door een medewerkster van de [benadeelde partij] door het tonen van een vuurwapen en het uiten van bedreigende teksten te pogen te dwingen tot de afgifte van het geld in de kassa. Dat het bij een poging is gebleven, is enkel en alleen te danken aan het adequate optreden van de medewerkster als gevolg waarvan verdachte is gevlucht. Het gaat hier om een ernstig strafbaar feit en de rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De ervaring leert immers dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen daarvan langdurig psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken dat ook zij – ondanks haar daadkrachtige optreden op het moment zelf – nog een behoorlijke tijd last heeft gehad van hetgeen haar is overkomen.
Met het voorhanden hebben van het vuurwapen, heeft verdachte zich voorts schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie. Het behoeft geen betoog dat het ongecontroleerde bezit van wapens zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan en overweegt dat voornoemde feiten, en dan in het bijzonder de poging tot afpersing, de oplegging van een substantiële straf zonder meer rechtvaardigen.
Ter beantwoording van de vraag op welke wijze de onderhavige zaak precies moet worden afgedaan, heeft de rechtbank ook gekeken naar de persoon van verdachte en hetgeen de deskundigen hierover adviseren.
De rechtbank heeft allereerst kennis genomen van de adviesrapportage van Jeugdbescherming Noord d.d. 8 december 2022, zijnde de (jeugdreclasserings)instelling die verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis begeleidt. In deze rapportage geeft Jeugdbescherming Noord aan dat zij het belangrijk vindt dat zowel de ingezette hulp in de vorm van diagnostiek en (aansluitend) behandeling bij [instelling] als de ambulante begeleiding vanuit [instelling] wordt voortgezet en, daarnaast, acht zij het zeer wenselijk dat de jeugdreclassering bij verdachte betrokken blijft.
In haar rapport van 19 december 2022 geeft de Raad aan dat zij, ondanks de positieve ontwikkeling die verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt en zijn pro sociale en meewerkende houding, nog steeds risicofactoren ziet als het gaat om de kans op recidive. Deze risicofactoren zijn vooral gelegen in het geringe toezicht van de ouders buitenshuis, de (geringe) copingvaardigheiden van verdachte, zijn impulsiviteit, sociale inzicht en middelengebruik. Daarnaast bestaan er bij de Raad zorgen om de geestelijke gezondheid van verdachte. De Raad vindt het, evenals de jeugdreclassering, daarom zeer belangrijk dat er meer zicht komt op de achterliggende oorzaken van het delictgedrag van verdachte en dat hierop vervolgens passende interventies kunnen worden ingezet. Ook vindt de Raad langdurig toezicht en begeleiding wenselijk. Gelet op het voorgaande en gezien de ernst van de gepleegde strafbare feiten, adviseert de Raad de rechtbank om verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in voornoemde rapportage en daarnaast tot een onvoorwaardelijke werkstraf.
De rechtbank deelt de zorgen van de deskundigen omtrent verdachte en ook zij acht het van groot belang dat onderzocht wordt hoe het kan dat verdachte vanuit het niets tot het plegen van zo’n ernstig strafbaar feit is gekomen en, nog belangrijker, hoe herhaling hiervan in de toekomst kan worden voorkomen. Daarnaast vindt de rechtbank het echter ook belangrijk om een duidelijk signaal af te geven richting verdachte dat dergelijk ernstig delictgedrag onacceptabel is en niet wordt getolereerd.
Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat aan verdachte een jeugddetentie moet worden opgelegd voor de duur van 124 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd en geformuleerd door de Raad in de door haar omtrent verdachte opgemaakte rapportage, welke bijzondere voorwaarden tot doel hebben het gedrag van verdachte te beïnvloeden en herhaling te voorkomen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en
317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 124 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
120 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich gedurende een door Jeugdbescherming Noord, locatie Groningen, te bepalenperiode meldt bij de jeugdreclassering en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht en dat hij zich daarbij houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens de jeugdreclassering worden gegeven;
dat veroordeelde meewerkt aan ambulante begeleiding van [instelling] of een soortgelijkeinstelling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
dat veroordeelde meewerkt aan aanvullende diagnostiek en behandeling bij [instelling] of eensoortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
dat veroordeelde naar stage/school gaat volgens (les)rooster;
dat veroordeelde inzicht geeft in het middelengebruik en meewerkt aan bloed- en/ofurineonderzoek.
Geeft aan Jeugdbescherming Noord, locatie Groningen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van
een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren.De werkstraf moet binnen 9 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M. Brinksma en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2023.
Mr. Brinksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.