Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 124 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in haar rapportage d.d. 19 december 2022. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan verdachte, naast voornoemde jeugddetentie, een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ervoor gepleit om te volstaan met het opleggen van een (deels) voorwaardelijke werkstraf aan verdachte, waarbij zij de rechtbank heeft verzocht om de hoogte van het onvoorwaardelijke deel van die werkstraf te matigen ten opzichte van de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, door een medewerkster van de [benadeelde partij] door het tonen van een vuurwapen en het uiten van bedreigende teksten te pogen te dwingen tot de afgifte van het geld in de kassa. Dat het bij een poging is gebleven, is enkel en alleen te danken aan het adequate optreden van de medewerkster als gevolg waarvan verdachte is gevlucht. Het gaat hier om een ernstig strafbaar feit en de rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De ervaring leert immers dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen daarvan langdurig psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken dat ook zij – ondanks haar daadkrachtige optreden op het moment zelf – nog een behoorlijke tijd last heeft gehad van hetgeen haar is overkomen.
Met het voorhanden hebben van het vuurwapen, heeft verdachte zich voorts schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie. Het behoeft geen betoog dat het ongecontroleerde bezit van wapens zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan en overweegt dat voornoemde feiten, en dan in het bijzonder de poging tot afpersing, de oplegging van een substantiële straf zonder meer rechtvaardigen.
Ter beantwoording van de vraag op welke wijze de onderhavige zaak precies moet worden afgedaan, heeft de rechtbank ook gekeken naar de persoon van verdachte en hetgeen de deskundigen hierover adviseren.
De rechtbank heeft allereerst kennis genomen van de adviesrapportage van Jeugdbescherming Noord d.d. 8 december 2022, zijnde de (jeugdreclasserings)instelling die verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis begeleidt. In deze rapportage geeft Jeugdbescherming Noord aan dat zij het belangrijk vindt dat zowel de ingezette hulp in de vorm van diagnostiek en (aansluitend) behandeling bij [instelling] als de ambulante begeleiding vanuit [instelling] wordt voortgezet en, daarnaast, acht zij het zeer wenselijk dat de jeugdreclassering bij verdachte betrokken blijft.
In haar rapport van 19 december 2022 geeft de Raad aan dat zij, ondanks de positieve ontwikkeling die verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt en zijn pro sociale en meewerkende houding, nog steeds risicofactoren ziet als het gaat om de kans op recidive. Deze risicofactoren zijn vooral gelegen in het geringe toezicht van de ouders buitenshuis, de (geringe) copingvaardigheiden van verdachte, zijn impulsiviteit, sociale inzicht en middelengebruik. Daarnaast bestaan er bij de Raad zorgen om de geestelijke gezondheid van verdachte. De Raad vindt het, evenals de jeugdreclassering, daarom zeer belangrijk dat er meer zicht komt op de achterliggende oorzaken van het delictgedrag van verdachte en dat hierop vervolgens passende interventies kunnen worden ingezet. Ook vindt de Raad langdurig toezicht en begeleiding wenselijk. Gelet op het voorgaande en gezien de ernst van de gepleegde strafbare feiten, adviseert de Raad de rechtbank om verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in voornoemde rapportage en daarnaast tot een onvoorwaardelijke werkstraf.
De rechtbank deelt de zorgen van de deskundigen omtrent verdachte en ook zij acht het van groot belang dat onderzocht wordt hoe het kan dat verdachte vanuit het niets tot het plegen van zo’n ernstig strafbaar feit is gekomen en, nog belangrijker, hoe herhaling hiervan in de toekomst kan worden voorkomen. Daarnaast vindt de rechtbank het echter ook belangrijk om een duidelijk signaal af te geven richting verdachte dat dergelijk ernstig delictgedrag onacceptabel is en niet wordt getolereerd.
Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat aan verdachte een jeugddetentie moet worden opgelegd voor de duur van 124 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd en geformuleerd door de Raad in de door haar omtrent verdachte opgemaakte rapportage, welke bijzondere voorwaarden tot doel hebben het gedrag van verdachte te beïnvloeden en herhaling te voorkomen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.