ECLI:NL:RBNNE:2023:2338

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
18-120006-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 26 april 2023 een man veroordeeld voor brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte heeft op 14 mei 2022 in Drachten opzettelijk brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een zak met huishoudelijk afval, wat leidde tot gedeeltelijke verbranding van kozijnen en de gevel van een flatgebouw. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de brandstichting, maar wel van het medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking met een medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 357 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de noodzaak voor begeleiding door de reclassering. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het melden bij de reclassering en het onthouden van alcoholgebruik.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/120006-22
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 april 2023.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.M. Leutenegger, advocaat te Bolsward.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2022 te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, bij/tegen/aan een flatgebouw, met drie woonlagen met woningen, gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, (ter hoogte van [adres] ) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een zak met huishoudelijk afval en/of een stoel en/of zitmeubel (bankstel) en/of (ander) huisraad en/of een doos (inhoudende papier) en/of een of meer ander(e) brandbare voorwerpen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die zak met huishoudelijk afval en/of die stoel en/of dat zitmeubel (bankstel) en/of dat (andere) huisraad en/of die doos (inhoudende papier) en/of een of meer ander(e) brandbare voorwerpen en/of een of meer kozijn(en) en/of de gevel van dat flatgebouw gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
  • gemeen gevaar voor die stoel en/of dat zitmeubel (bankstel) en/of dat (andere) huisraad en/of diedoos, inhoudende papier, en/of een of meer ander(e) brandbare voorwerpen en/of een of meer ruiten en/of kozijn(en) en/of de gevel van dat flatgebouw en/of dat flatgebouw gelegen aan of bij de [adres] en/of de inventaris van de woningen gelegen in dat flatgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
  • levensgevaar voor de bewoners van de woningen in dat flatgebouw gelegen aan of bij de [adres] ,aldaar, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, en/of
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de woningen in dat flatgebouw gelegenaan of bij de [adres] , aldaar, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

Beoordeling van ht bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Zij heeft aangevoerd dat zij uitgaat van de situatie dat er al sprake was van een brand en dat verdachte op deze brand een zak met vuilnis heeft gegooid en dat hij daarna medeverdachte [medeverdachte] heeft geroepen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft vervolgens een zitmeubel op de brand gegooid waardoor deze brand nog groter werd. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben samen naar deze brand staan kijken en hebben samen gezorgd dat de brand nog groter werd, zodat sprake is van medeplegen.
De brand vond plaats tegen de flat. Hierdoor was sprake van gemeen gevaar voor goederen. In de flat waren meerdere bewoners aanwezig. Door de rookontwikkeling in de portiek van de flat was daarom ook sprake van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 mei 2022,opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022120743 van 16 mei 2022, inhoudend de verklaring van verdachte.
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2022,opgenomen op pagina 19 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant; 4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek van
14 mei 2022, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd het dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 16 mei 2022, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd het dossier, inhoudend de verklaring van [naam 1] .
Overwegingen van de rechtbank
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat er reeds sprake was van een brand en dat hij vervolgens een zak met vuilnis op deze brand heeft gegooid. [medeverdachte] is op enig moment bij de brand gekomen en hij heeft een zitmeubel uit zijn berging gehaald en op de brand gegooid, waardoor de brand groter en heftiger werd.
Uit de stukken blijkt niet dat [medeverdachte] erbij aanwezig was toen verdachte een zak met vuilnis op de brand gooide. Tevens blijkt niet dat verdachte overleg met [medeverdachte] heeft gehad om het zitmeubel uit de berging te halen en op de brand te gooien of dat hij hierbij geholpen heeft.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij door verdachte is geroepen om spullen in brand te steken. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend dat hij [medeverdachte] bij de brand heeft geroepen. Nu uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] sterk onder invloed van alcohol verkeerde, heeft de rechtbank twijfels bij zijn verklaring en acht deze onvoldoende om vast te stellen dat sprake was van een gezamenlijk plan om brand te stichten dan wel een gezamenlijk plan om reeds bestaande brand te laten voortduren door daar spullen op te gooien.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. De handeling van verdachte om een zak met vuilnis op een reeds bestaande brand te gooien lijkt een op zichzelf staande actie te zijn en niet is komen vast te staan dat hij betrokken is geweest bij het gooien van het zitmeubel op de brand. De rechtbank zal hem van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken. Er is daardoor ook geen sprake van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Gemeen gevaar
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het gooien van het zitmeubel op de brand is de handeling van verdachte beperkt gebleven tot het gooien van een zak met vuilnis op een brand vlakbij een flatgebouw.
De rechtbank moet beoordelen of door deze handeling gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van het flatgebouw te duchten was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de brand, voordat hij de zak erop gooide, ongeveer anderhalve meter breed en 20 centimeter hoog was.
De rechtbank is van oordeel dat door de zak met vuilnis op deze brand te gooien en te laten branden er gemeen gevaar te duchten was voor goederen, te weten de ruiten en kozijnen van het flatgebouw en de gevel van het flatgebouw..
Uit het dossier en de verklaring van verdachte blijkt dat het zitmeubel heeft gezorgd dat de brand groter en heftiger werd. Het is aannemelijk dat hierdoor de rookontwikkeling in het portiek en het trappenhuis is ontstaan. Doordat niet kan worden vastgesteld dat de zak met huisvuil aan deze rookontwikkeling heeft bijgedragen acht de rechtbank niet bewezen dat door de handeling van verdachte sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van het flatgebouw. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 mei 2022 te Drachten, bij een flatgebouw, met drie lagen met woningen, gelegen aan de [adres] , aldaar, ter hoogte van [adres] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een zak met huishoudelijk afval, ten gevolge waarvan meerdere kozijnen gelegen aan de [adres] , aldaar, gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer ruiten en kozijnen en de gevel van dat flatgebouw te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden worden verbonden die door de reclassering worden geadviseerd, met daarnaast oplegging van een taakstraf. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het voorarrest de opgestarte hulpverlening doorkruist, verdachte hierdoor zijn baan zal verliezen en dat hij hierdoor ook niet bij de geboorte van zijn kind aanwezig kan zijn. De opgestarte hulpverlening en de baan van verdachte zijn erg belangrijk om terugval in het gebruik van alcohol te voorkomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door Verslavingszorg Noord Nederland (hierna: VNN) van 20 september 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Hij heeft vlakbij een flatgebouw een zak met vuilnis op een brand gegooid. Door de brand is gevaar ontstaan voor de gevel van de flat. Wanneer de brand niet tijdig was geblust was de schade aanzienlijk geweest.
Naar algemene ervaringsregels roept een brand bij een woning angstgevoelens bij mensen op. Verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor zijn medemens en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent hem dit handelen aan en is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangpunt dient te zijn bij een dergelijk gevaarzettend delict.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor delicten met een geweldscomponent, zoals mishandelingen en vernieling. Verdachte is voor de brandstichting in voorlopige hechtenis gesteld en deze is op 17 mei 2022 geschorst onder voorwaarden. Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte tijdens zijn schorsing een mishandeling heeft gepleegd en hier ook voor is veroordeeld. Hiermee heeft hij zijn schorsingsvoorwaarden overtreden. Deze zaak had gelijktijdig met de onderhavige zaak kunnen worden afgedaan waardoor er één vonnis was gewezen. De rechtbank heeft acht geslagen op deze veroordeling.
Uit hetgeen de reclasseringsmedewerker ter terechtzitting heeft verklaard blijkt dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis zich redelijk aan het toezicht van de reclassering heeft gehouden. Door de baan van verdachte bleek het af en toe lastig om een afspraak met hem te maken. De ambulante behandeling is nog niet opgestart, maar dit is niet aan verdachte te wijten. Hij is in eerste instantie bij het FACT aangemeld, maar besloten is dat de Forensische Poli van VNN een passender behandeling kan geven. Hij heeft hiervoor een intake gehad en staat op de wachtlijst. Verdachte heeft geen huisvesting. Hij verblijft veel bij zijn vriendin, die zwanger van hem is. De huisvesting is een probleem waaraan moet worden gewerkt. Verdachte heeft meegewerkt aan urinecontroles om te controleren of hij zich aan het alcoholverbod houdt. Hieruit blijkt niet dat verdachte zich niet aan dit verbod heeft gehouden, maar een aantal controles waren niet betrouwbaar. Hierdoor heeft het de voorkeur om de controles onder toezicht af te nemen. Volgens de reclasseringswerker zijn de voorwaarden, die in het adviesrapport zijn geadviseerd, nog steeds actueel.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zelf hulp heeft gezocht bij hulpverleningsinstelling [naam instelling] voor ondersteuning bij zijn administratie, het voorkomen van recidive en het zoeken van een woning.
Gelet op het belang van preventie en het persoonlijk belang van verdachte zal de rechtbank een straf opleggen waardoor verdachte niet opnieuw in detentie hoeft en zijn baan kan behouden, maar wel wordt begeleid door de reclassering waardoor het recidiverisico wordt verminderd. De rechtbank acht, mede gelet op het strafblad van verdachte, een lange voorwaardelijke straf en de maximale taakstraf op zijn plaats.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen waarvan 357 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden geadviseerd door de reclassering en de maximale taakstraf van 240 uren passend en geboden en zal deze straf opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 357 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) op het adres Oostergoweg 6, 8932 PG Leeuwarden en zich vervolgens op de afspraken met de reclassering blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek door de Forensische Polikliniek van VNN, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zich vervolgens onder behandeling zal stellen van deze zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven en voor zolang de reclassering dit nodig vindt, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en ten behoeve van de naleving van dit verbod, op aanwijzing van de reclassering, zich verplicht mee te werken aan ademonderzoek (blaastest) of urineonderzoek, waarbij het urinemonster onder toezicht de reclassering kan worden afgenomen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Een taakstraf, voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, en mr. T.M.L. Wolters en mr. F. van der Meulen , rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2023.