ECLI:NL:RBNNE:2023:2331

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
18-120007-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte heeft op 14 mei 2022 in Drachten opzettelijk brand gesticht bij een flatgebouw, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat hij onder invloed van alcohol was, niet kon worden vrijgesproken van de brandstichting. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gezamenlijke uitvoering van de brandstichting met een medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 357 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na de brandstichting en het belang van zijn werk. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en het gevaar dat de brand voor de bewoners van de flat heeft opgeleverd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/120007-22
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 april 2023.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bollema, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2022 te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, bij/tegen/aan een flatgebouw, met drie woonlagen met woningen, gelegen aan of bij [adres] , aldaar, (ter hoogte van [adres] ) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een zak met huishoudelijk afval en/of een stoel en/of zitmeubel (bankstel) en/of (ander) huisraad en/of een doos (inhoudende papier) en/of een of meer ander(e) brandbare voorwerpen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die zak met huishoudelijk afval en/of die stoel en/of dat zitmeubel (bankstel) en/of dat (andere) huisraad en/of die doos (inhoudende papier) en/of een of meer ander(e) brandbare voorwerpen en/of een of meer kozijn(en) en/of de gevel van dat flatgebouw gelegen aan of bij [adres] , aldaar, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
  • gemeen gevaar voor die stoel en/of dat zitmeubel (bankstel) en/of dat (andere) huisraad en/of diedoos, inhoudende papier, en/of een of meer ander(e) brandbare voorwerpen en/of een of meer ruiten en/of kozijn(en) en/of de gevel van dat flatgebouw en/of dat flatgebouw gelegen aan of bij [adres] en/of de inventaris van de woningen gelegen in dat flatgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
  • levensgevaar voor de bewoners van de woningen in dat flatgebouw gelegen aan of bij [adres] ,aldaar, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, en/of
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de woningen in dat flatgebouw gelegenaan of bij [adres] , aldaar, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Zij heeft aangevoerd dat zij uitgaat van de situatie dat er al sprake was van een brand en dat medeverdachte
[medeverdachte] op deze brand een zak met vuilnis heeft gegooid en dat hij daarna verdachte heeft geroepen. Verdachte heeft vervolgens een zitmeubel op de brand gegooid waardoor deze brand nog groter werd. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben samen naar deze brand staan kijken en hebben samen gezorgd dat de brand nog groter werd, zodat sprake is van medeplegen.
De brand vond plaats tegen de flat. Hierdoor is sprake van gemeen gevaar voor goederen. In de flat waren meerdere bewoners aanwezig. Door de rookontwikkeling in de portiek van de flat is daarom ook sprake van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2022,opgenomen op pagina 19 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022120743 van 16 mei 2022, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek van
14 mei 2022, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd het dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 16 mei 2022, opgenomenop pagina 30 e.v. van voornoemd het dossier, inhoudend de verklaring van
[naam 1] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 14 mei 2022,opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd het dossier, inhoudend de verklaring van [naam 2] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 14 mei 2022,opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd het dossier, inhoudend de verklaring van [naam 3] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 mei 2022,opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd het dossier, inhoudend de verklaring van H. [medeverdachte] .
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat er reeds sprake was van een brand en dat hij vervolgens een zak met vuilnis op deze brand heeft gegooid. Verdachte is op enig moment bij de brand gekomen en hij heeft een zitmeubel uit zijn berging gehaald en op de brand gegooid, waardoor de brand groter en heftiger werd.
Uit de stukken blijkt niet dat verdachte erbij aanwezig was toen [medeverdachte] een zak met vuilnis op de brand gooide en dat hij in overleg met [medeverdachte] of met behulp van [medeverdachte] het zitmeubel uit zijn berging heeft gehaald en op de brand heeft gegooid.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door [medeverdachte] bij de brand is geroepen en uit zijn verklaring bij de politie blijkt dat dit was om spullen in brand te steken. [medeverdachte] heeft bij de politie ontkend dat hij verdachte bij de brand heeft geroepen. Nu uit de verklaring van verdachte ook blijkt dat hij sterk onder invloed van alcohol verkeerde, heeft de rechtbank twijfels bij dit deel van zijn verklaring en acht dit onvoldoende om vast te stellen dat sprake was van een gezamenlijk plan om brand te stichten dan wel een gezamenlijk plan om een reeds bestaande brand te laten voortduren door daar spullen op te gooien.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. De handeling van verdachte om een zitmeubel op een reeds bestaande brand te gooien lijkt een op zichzelf staande actie te zijn. Er is daarom geen sprake van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Gemeen gevaar
Door een zitmeubel van enige omvang op een bestaande brand te gooien, heeft de verdachte bijgedragen aan vergroting van de brand en de daaruit voortkomende rookontwikkeling. Er was sprake van een zodanig omvangrijke brand dat het de politie niet lukte deze te blussen, waarna de brandweer moest worden ingeschakeld. Uit de foto’s in het dossier wordt duidelijk dat de brand zeer dicht tegen de flat plaatsvond en dat het een heftige brand is geweest. Verder blijkt uit het procesverbaal van politie dat er sprake was van rook in de portiek en heeft een getuige verklaard dat hij bij het verlaten van zijn woning via het portiek merkte dat de rook op zijn longen sloeg. Aangezien ten tijde van de brand meerdere mensen in de flatwoningen aanwezig waren en zij deze alleen via het portiek konden verlaten waarin sprake was van rook, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie geweest waarbij levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners te duchten viel. Niet alleen het vuur, maar zeker ook de aanwezige rook, vormden een gevaar voor de aanwezige personen. Dat dit (levens)gevaar zich niet heeft verwezenlijkt is te danken aan het snelle optreden van de politie en de inzet van de brandweer.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 mei 2022 te Drachten, tegen een flatgebouw, met drie lagen met woningen, gelegen aan [adres] , aldaar, ter hoogte van [adres] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een zitmeubel, ten gevolge waarvan dat zitmeubel en een of meer kozijnen van dat flatgebouw gelegen aan [adres] , aldaar, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan
  • gemeen gevaar voor meerdere ruiten en kozijnen en de gevel van dat flatgebouw en dat flatgebouw gelegen aan [adres] en de inventaris van de woningen gelegen in dat flatgebouw en
  • levensgevaar voor de bewoners van de woningen in dat flatgebouw gelegen aan [adres] , aldaar, en
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de woningen in dat flatgebouw gelegenaan [adres] , aldaar, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar voor een ander en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een forse taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. De raadsman heeft aangevoerd dat de baan van verdachte een beschermde factor is en dat het erg belangrijk is dat hij deze behoudt om de positieve ontwikkeling van verdachte vast te houden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het adviesrapport opgemaakt door Verslavingszorg Noord Nederland (hierna: VNN) op 11 juli 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Hij heeft vlakbij een flatgebouw een zitmeubel op een brand gegooid. Hierdoor werd de brand heftiger en groter en is rookontwikkeling in de portiek en de trappengang van de flat ontstaan. Door de brand is gevaar ontstaan voor de flat en de goederen daarin, maar ook is levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de flat ontstaan. De portiek was de enige uitgang voor de bewoners en deze was al gevuld met rook. Wanneer de brand niet tijdig was geblust hadden de gevolgen voor de in het flatgebouw aanwezige bewoners zeer ernstig kunnen zijn.
Naar algemene ervaringsregels roept een woningbrand zeer grote angstgevoelens bij mensen op. Verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor zijn medemens en hun bezittingen en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen. Dat verdachte ten tijde van de brandstichting onder invloed van alcohol was doet hier niet aan af. De rechtbank rekent hem dit handelen aan en is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangpunt dient te zijn bij een dergelijk gevaarzettend delict.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Verdachte is voor de brandstichting in voorlopige hechtenis gesteld en deze is op 17 mei 2022 geschorst onder voorwaarden. Uit hetgeen de reclasseringsmedewerker ter terechtzitting heeft verklaard blijkt dat verdachte tijdens deze schorsing een positieve ontwikkeling heeft laten zien. Hij is naar aanleiding van de brandstichting -die plaatsvond bij de flat waar verdachte zelf ook woonde- uit zijn woning gezet. Hij woont sindsdien in een beschermde woonvorm en gebruikt geen alcohol en drugs meer. Verdachte werkt in verband met zijn alcoholproblematiek mee aan de behandeling bij de Forensische Poli van VNN. Hij heeft een fulltime baan als schilder en deze baan is voor hem erg belangrijk om structuur in zijn leven te houden en de nu ingezette positieve ontwikkeling voort te zetten. De reclasseringsmedewerker heeft op de zitting van de rechtbank het advies in het rapport van de reclassering bevestigd en verklaard dat de geadviseerde voorwaarden nog actueel zijn en nodig zijn om verdachte te begeleiden met zijn alcoholprobleem en op deze wijze het gevaar voor herhaling te verminderen.
Ondanks dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstaf van enige duur rechtvaardigt zal de rechtbank het advies van de reclassering volgen en een straf opleggen waardoor verdachte niet opnieuw in detentie hoeft en zijn baan kan behouden, maar wel wordt begeleid door de reclassering waardoor het recidiverisico wordt verminderd. De rechtbank laat hier uitdrukkelijk meewegen het belang van preventie en de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen waarvan 357 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden geadviseerd door de reclassering en de maximale taakstraf van 240 uren passend en geboden en zal deze straf opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 55, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 357 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) op het adres Oostergoweg 6, 8932 PG Leeuwarden en zich vervolgens op de afspraken met de reclassering blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich onder behandeling zal blijven stellen van de Forensische Polikliniek van VNN op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven en voor zolang de reclassering dit nodig vindt, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-
)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
4. dat de veroordeeld zich laat begeleiden door Humanitas DMH of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en voor zolang de reclassering dit nodig vindt;
5. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol en ten behoeve van de naleving van deze verboden, op aanwijzing van de reclassering, zich verplicht mee te werken aan ademonderzoek (blaastest) of urineonderzoek.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Een taakstraf, voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. F. van der Meulen rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2023.