ECLI:NL:RBNNE:2023:2329

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
189132
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gezagsuitoefening en verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 juni 2023 uitspraak gedaan over de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling (GI) met betrekking tot de minderjarigen [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minderjarige van 12 jaar, [de minderjarige 2], niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, terwijl de 14-jarige [de minderjarige 1] wel instemt met diagnostisch onderzoek. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verlengd, maar voor [de minderjarige 2] is de machtiging voor een kortere duur verlengd. Tevens is een bijzondere curator benoemd voor [de minderjarige 2] om zijn belangen te behartigen, gezien zijn onduidelijke situatie en de zorgen over zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen noodzakelijk is vanwege de aanwezige ontwikkelingsbedreigingen en dat er diagnostisch onderzoek moet plaatsvinden om de situatie van de kinderen beter in kaart te brengen. De rechtbank heeft de GI belast met het gezag over de minderjarigen voor de toestemming voor medische behandelingen, en heeft de ouders en de GI opgedragen om samen te werken aan het opstellen van een onderzoeksplan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en er zijn vervolgdata vastgesteld voor de behandeling van de zaak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummers:
C/17/189132 / JE RK 23-378 (gedeeltelijke gezagsuitoefening)
C/17/188861 / JE RK 23-308 (verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing)
datum uitspraak: 7 juni 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing, gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling en benoeming bijzondere curator
in de zaken van
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
hierna te noemen de GI (gecertificeerde instelling), gevestigd te Leeuwarden,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 3] .
De rechtbank merkt in beide zaken als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] .
[de vader] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
in de zaak met nummer C/17/189132 / JE RK 23-378 (gedeeltelijke gezagsuitoefening):
- het verzoek met bijlagen van de GI van 25 april 2023, door de griffie ontvangen op diezelfde dag.
in de zaak met nummer C/17/188861 / JE RK 23-308 (verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing):
- het verzoek met bijlagen van de GI van 5 april 2023, door de griffie ontvangen op diezelfde dag;
- een e-mailbericht van [de minderjarige 2] van 15 mei 2023 waarin wordt verzocht om de benoeming van een bijzondere curator;
- een brief met bijlagen van de GI van 22 mei 2023, door de griffie ontvangen op diezelfde dag.
1.2.
Op 24 mei 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank beide zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. De rechtbank heeft gesproken met:
- namens de GI, [namen] ,
- de moeder, bijgestaan door mr. I. Mercanoglu;
- de vader.
1.3.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , ieder apart, gesproken over de verzoeken van de GI. Tijdens het gesprek met [de minderjarige 2] is ook de benoeming van een bijzondere curator aan de orde gekomen.
1.4.
Anders dan namens de moeder is betoogd neemt de rechtbank kennis van de door de GI bij brief van 22 mei 2023 overgelegde e-mail van de vader aan de gezinsvoogden. Deze
e-mail is in de Engelse taal gesteld. Volgens artikel 1.15 van het Procesreglement Civiel jeugdrecht behoeft van stukken in de Engelse taal echter in beginsel geen vertaling te worden overgelegd, tenzij de rechter erom vraagt als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij. Nu de e-mail betrekkelijk kort is en eenvoudig te doorgronden, terwijl gesteld noch gebleken is dat de moeder en haar advocaat de inhoud daarvan niet hebben begrepen, acht de rechtbank het overleggen van een vertaling niet nodig.

2.De feiten (in beide zaken)

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 17 juni 2022 zijn [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onder toezicht van de GI gesteld tot 17 juni 2023.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 november 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] in een voorziening voor netwerkpleegzorg verleend en van [de minderjarige 2] bij de vader, voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot uiterlijk
17 juni 2023.
2.4.
Op 5 december 2022 heeft de kinderrechter de GI belast met het gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling voor de periode 5 december 2022 tot en met 31 december 2022.
2.5.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 30 maart 2023 de uitspraken van de kinderrechter van 4 november 2022 en 5 december 2022 (gedeeltelijk) bekrachtigd. De bekrachtiging ziet op de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] bij de vader en de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI over de kinderen voor de aanmelding bij een onderwijsinstelling. Het hof heeft ook de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] in een voorziening voor netwerkpleegzorg bekrachtigd, maar alleen voor de periode tot 7 mei 2023. De beschikking van 4 november 2022 is ten aanzien van de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] door het hof vernietigd voor de periode ná 7 mei 2023. Het hof heeft in plaats daarvan een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] bij de andere gezaghebbende ouder verleend, te weten de vader, met ingang van 7 mei 2023 tot uiterlijk 17 juni 2023.

3.De verzoeken

3.1.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] met één jaar te verlengen en de machtiging uithuisplaatsing bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI heeft dit verzoek onderbouwd in het verzoekschrift met bijlagen waarin de gronden staan vermeld.
3.1.1.
De GI heeft het verzoek ter zitting kort toegelicht en gesteld dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2023 heeft geoordeeld dat het voor de verzorging en opvoeding van de kinderen nog steeds noodzakelijk is dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] uit huis worden geplaatst. De ontwikkelingsbedreigingen die ook door het hof zijn genoemd, zijn niet opgeheven. De grootste zorg is gelegen in het gebrek aan zicht op de sociaal-emotionele, cognitieve en de identiteitsontwikkeling van de kinderen. Er is bovendien onvoldoende informatie beschikbaar over welke invloed de beperkte mate van realiteitsbesef van de moeder heeft gehad op de ontwikkeling van de kinderen.
3.1.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] wonen, conform deze uitspraak, per 7 mei 2023 bij hun vader. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] lijken het goed te doen op school, hoewel [de minderjarige 3] pas na de meivakantie 2023 op basisschool [naam] in [plaats] is gestart. De GI heeft geen rechtstreeks contact met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] , maar wel met de mensen die bij de kinderen betrokken zijn. De vader is recentelijk verhuisd naar een grotere woning in [plaats] .
3.1.3.
De GI maakt zich echter ernstig zorgen over [de minderjarige 2] . [de minderjarige 2] woonde al sinds 4 november 2022 bij de vader, maar op dit moment weigert hij bij de vader en de rest van het gezin in de (nieuwe) woning te verblijven. Sinds begin mei 2023 gaat hij niet meer naar school, terwijl hij daarvoor positieve stappen op school en bij de hulpverlening had gezet. Niemand weet waar [de minderjarige 2] op dit moment is. [de minderjarige 2] wil niet zeggen waar hij verblijft. Het contact met [de minderjarige 2] is minimaal en een enkele keer telefonisch. Er is bij de politie aangifte van vermissing gedaan. Bij [de minderjarige 2] leeft het idee dat hij na afloop van de ondertoezichtstelling (17 juni 2023) weer bij zijn moeder mag wonen. Dat is wat hij wil. De GI hoopt dat als er duidelijkheid komt over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij de vader, [de minderjarige 2] zich daarbij neerlegt. Zo niet, dan is de GI genoodzaakt alsnog een andere plek voor [de minderjarige 2] te zoeken.
3.1.4.
Het is voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] belangrijk dat er duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief door het uitvoeren van een perspectiefonderzoek door [X] . De ouders hebben begin mei 2023 een intakegesprek gehad en ingestemd met het doen van een perspectiefonderzoek. Daarnaast is er voor alle kinderen een diagnostisch onderzoek nodig, zodat er meer zicht komt op wat de kinderen nodig hebben.
3.2.
Gedeeltelijke gezagsuitoefening
De GI heeft verzocht te bepalen dat het gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de GI voor de toestemming voor een medische behandeling van deze kinderen, met ingang van heden tot 16 juni 2023. Ter motivering van het verzoek heeft de GI naar voren gebracht dat het verzoek zich beperkt tot (het gezag van) de moeder en het verrichten van diagnostiek bij de kinderen, omdat de moeder haar toestemming daar niet voor geeft. De vader heeft hier wel mee ingestemd.
3.2.1.
De GI heeft [de minderjarige 2] aangemeld bij [Y] , omdat de GI een vermoeden heeft dat er wellicht sprake is van psychische of psychiatrische problematiek bij [de minderjarige 2] . [de minderjarige 2] heeft sinds zijn jonge jaren gedragsproblemen laten zien op school en school gaf aan dat [de minderjarige 2] autoriteitsproblemen heeft. De GI zag ten tijde van de uithuisplaatsing een jongen die geen gezag accepteerde van de gezinsvoogden, aanwezige politie en opa (mz). Dit uitte zich in verbale agressie en niet luisteren.
3.2.2.
De GI heeft zorgen over [de minderjarige 3] haar grote loyaliteit aan beide ouders, waarbij zij met regelmaat klem zit tussen de ouders. Doordat [de minderjarige 3] door de moeder een jaar van school is gehouden, heeft zij een leerachterstand van een jaar opgelopen. Daarom is voor [de minderjarige 3] diagnostisch onderzoek door [X] nodig.
3.2.3.
Voor [de minderjarige 1] is diagnostiek aangevraagd bij [X] . In de aanvraag van het psychodiagnostisch onderzoek (d.d. 20 maart 2023) van [X] , is concreet te lezen hoe de zorgen betreffende [de minderjarige 1] onderzocht gaan worden:
"Kernprobleem
(…) In het afgelopen jaar zijn er vanuit verschillende bronnen (huisarts, vader,
school, LPA, opruimcoach, gebiedsteam) zorgen naar voren gekomen: [de minderjarige 1] loopt onverzorgd, ongewassen over straat, hij gaat al een langere periode (meer dan een jaar) niet naar school toe, er was geen dag- en nachtritme aanwezig, [de minderjarige 1] ervaarde slaapproblemen, er was sprake van medische klachten (hoofdpijn, misselijkheid), parentificatie en ondergewicht. Daarnaast blijkt dat [de minderjarige 1] meerdere faalervaringen op school heeft meegemaakt. Hij bleef zichzelf teleurstellingen, aangezien hij de verwachtingen van zichzelf te hoog had te liggen. In die periode was er sprake van een toename van neerslachtige gevoelens en depressieve gedachtes. Gedachtes zoals: ‘ik ben niet goed genoeg’ lijken hierin een rol te spelen. Uiteindelijk hebben de depressieve gedachtes geleid tot een zelfmoordpoging. Sinds de plaatsing bij opa en oma gaat [de minderjarige 1] weer naar school toe (vanwege de achterstand moest hij instromen in HAVO 1 ipv HAVO 3), ervaart hij minder slaapproblemen, is zijn hygiëne verbeterd, lijken de depressieve gevoelens meer op de achtergrond aanwezig te zijn en is hij toegenomen in gewicht, maar heeft hij nog wel moeite met eten (kokhalsen). De gezinsvoogden, vader en netwerkpleeggezin zijn benieuwd naar de effecten van de opvoedsituatie bij moeder op [de minderjarige 1] en willen graag dat hij hulp krijgt bij hetgeen hij heeft meegemaakt."
3.2.4.
De GI vindt het van belang dat wordt onderzocht (a) welke invloed de factoren bij de moeder (b) de conflictueuze scheidingssituatie en (c) een jaar geen schoolgang op de kinderen heeft gehad en (d) wat de kinderen nodig hebben om zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen.
3.2.5.
Zodra de toestemming door de rechtbank is verleend, kan de GI concreet met [X] en [Y] gaan afspreken hoe het onderzoeksplan eruit gaat zien en wanneer dit zal worden uitgevoerd.
3.3.
Bijzondere curator
[de minderjarige 2] heeft op 15 mei 2023 een e-mail naar de rechtbank gestuurd met het verzoek om een bijzondere curator te benoemen, omdat hij zich bij eerdere zittingen niet serieus genomen voelde.

4.De gesprekken met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]

4.1.
[de minderjarige 1]
heeft tijdens het kindgesprek – samengevat – verteld dat het goed met hem gaat bij zijn vader. [de minderjarige 1] gaf aan te begrijpen dat de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing bij de vader mogelijk worden verlengd, omdat zijn moeder niet meewerkt. [de minderjarige 1] heeft op dit moment de voorkeur om bij zijn vader te blijven wonen. Hij zou graag de optie hebben om meer contact met zijn moeder te hebben en in de toekomst zelf willen kiezen hoeveel dagen hij bij welke ouder verblijft. [de minderjarige 1] heeft gezegd dat hij bij zijn vader wat meer vrijheden heeft en dat zijn moeder meer sturend is.
4.1.1.
[de minderjarige 1] staat achter het doen van psychodiagnostisch onderzoek en is betrokken geweest bij het opstellen van het onderzoeksplan. [de minderjarige 1] benoemde niet meer depressief te zijn, maar graag te willen weten hoe hij is geworden zoals hij is én geïnteresseerd te zijn in diagnostiek.
4.1.2.
Over het contact met de gezinsvoogden vertelde [de minderjarige 1] dat hij sinds 10 januari 2023 niet meer met hen gesproken heeft. Hij heeft het telefoonnummer niet en zou geen manier weten om in contact met de gezinsvoogden te komen. [de minderjarige 1] vindt het belangrijk dat de gezinsvoogden met hem praten, omdat zij beslissingen over hem nemen.
4.2.
[de minderjarige 2]
vertelde tijdens het kindgesprek – samengevat – dat het niet goed met hem gaat. Hij is het niet eens met verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing bij zijn vader. Hij begrijpt de reden voor de uithuisplaatsing niet en zegt dat er niets mis was bij zijn moeder. Hij wil bij zijn moeder wonen en niet bij zijn vader. Dat doet hij ook niet meer. Dat is omdat de band met zijn vader slecht is, zijn vader twee kanten heeft en hysterisch boos kan worden, hij niet goed te eten krijgt waardoor hij ondergewicht heeft en hij geestelijk en fysiek mishandeld wordt door zijn vader. Volgens [de minderjarige 2] heeft zijn vader hem recentelijk tijdens een ruzie bij de keel gepakt en naar achter geduwd. [de minderjarige 3] kwam tussenbeide en kon erger voorkomen. De slechte band met zijn vader is ontstaan, toen vader zes jaar geleden onverwacht voor drie maanden naar Bangladesh was vertrokken.
4.2.1.
[de minderjarige 2] verblijft nu elders, maar wil niet zeggen waar. Hij begrijpt niet waarom hij door de GI als vermist is opgegeven. [de minderjarige 2] wil niet nadenken over een eventuele andere verblijfplaats. Hij vindt dat de uithuisplaatsing vanaf het begin onrechtmatig is geweest, omdat de politie zonder de machtiging op papier zijn huis is binnengetreden.
4.2.2.
[de minderjarige 2] staat niet achter het doen van diagnostisch onderzoek, ook niet om eventueel geholpen te worden bij de band met zijn vader.
4.2.3.
Verder gaf [de minderjarige 2] aan dat hij om een bijzondere curator had verzocht, maar dit niet meer te willen. Hij ziet de noodzaak daar niet langer van in. Het enige dat hij wil, is terug naar zijn moeder.
4.2.4.
[de minderjarige 2] benoemde over het contact met de gezinsvoogden dat zij niks voor hem doen en niet naar hem luisteren. Hij heeft de huidige gezinsvoogden niet persoonlijk gesproken.

5.De beoordeling

5.1.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen wanneer aan de wettelijke vereisten uit artikel 1:255 BW wordt voldaan.
5.1.1.
De rechtbank is, op basis van de overgelegde stukken en de behandeling op de zitting, van oordeel dat de ontwikkelingsbedreigingen die tot de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] hebben geleid ook nu nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is dat de maatregel van de ondertoezichtstelling wordt verlengd.
5.1.2.
De rechtbank deelt de door de GI geschetste zorgen en overweegt dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2023, dus zeer recent nog, heeft geoordeeld dat het voor de verzorging en opvoeding van de kinderen nog steeds noodzakelijk is dat de [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] uit huis zijn geplaatst. De ontwikkelingsbedreigingen die het hof heeft genoemd, gelijk aan die genoemd in de beschikking van de kinderrechter van 17 juni 2022, zijn nadien niet opgeheven. Sterker nog, de zorgen om [de minderjarige 2] zijn sinds kort in ernst toegenomen doordat hij niet meer naar school gaat en onduidelijk is waar hij verblijft. De ontwikkeling van [de minderjarige 2] lijkt daardoor verder te stagneren. De GI is daarom het komend jaar nodig om de ontwikkeling van de kinderen te volgen en de regie te voeren over de (in te zetten) hulpverlening.
5.1.3.
Anders dan namens de moeder is betoogd, zien de ernstige ontwikkelings-bedreigingen niet alleen op de schoolgang van de kinderen. Al in de beschikking van 17 juni 2022, waarin de ondertoezichtstelling is uitgesproken, staan de verschillende ontwikkelingsbedreigingen omschreven. Ook daaruit volgt dat deze niet alleen de schoolgang betroffen. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zijn op dit moment:
  • de zorgen over en het gebrek aan zicht op de sociaal-emotionele, cognitieve en identiteitsontwikkeling van de kinderen;
  • het perspectief van de kinderen is nog onduidelijk;
  • de communicatie tussen de ouders en hun verschil in visie over (onder meer) de opvoeding van de kinderen en de vorm van omgang/co-ouderschap;
  • zorgen over het niet onderkennen door de moeder van de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen;
  • zorgen over moeder haar ambivalente houding ten aanzien van coöperatief samenwerken met de hulpverlening in het belang van de kinderen;
  • zorgen over de kinderen hun loyaliteit naar ouders en netwerk.
5.1.4.
Om voornoemde ernstige ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen wil de GI in elk geval dat bij alle drie de kinderen een diagnostisch onderzoek plaatsvindt, zo nodig gevolgd door behandeling. Ook zal de komende periode een perspectief onderzoek uitgevoerd worden. De GI heeft de doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt uitgebreid in de evaluatie en plan van aanpak omschreven.
5.1.5.
De rechtbank zal de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verlengen voor de duur van één jaar, aangezien het niet de verwachting is dat genoemde ontwikkelingsbedreigingen in een kortere periode kunnen worden weggenomen.
5.2.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing
De rechtbank is van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW) en overweegt daartoe als volgt.
5.2.1.
De rechtbank onderschrijft de visie van de GI dat een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder op dit moment niet haalbaar is. Zoals hiervoor overwogen heeft het hof kort geleden in de uitspraak van 30 maart 2023 bevestigd dat het voor de verzorging en opvoeding van de kinderen nog steeds noodzakelijk is dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] uit huis zijn geplaatst. Sinds die tijd zijn er geen veranderingen geweest die maken dat nu anders zou moeten worden geoordeeld. Perspectiefonderzoek en diagnostisch onderzoek bij de kinderen heeft immers nog niet plaatsgevonden en de samenwerking tussen de moeder en de GI verloopt nog steeds zeer stroef waardoor er niet of nauwelijks zicht is op het functioneren van de moeder. Anders dan de moeder stelt, vindt de rechtbank het dan ook in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de uitkomsten van (onder meer) het perspectiefonderzoek worden afgewacht, voordat tot een eventuele terugplaatsing van de kinderen bij moeder wordt overgegaan.
5.2.2.
De rechtbank ziet, net als het hof, geen belemmeringen voor de plaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] bij de vader. De vader is recentelijk binnen Leeuwarden naar een grotere woning verhuisd, werkt goed samen met de GI en de hulpverlening en stimuleert [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] om naar school te gaan. Bovendien heeft [de minderjarige 1] aangegeven het fijn te hebben bij zijn vader en (vooralsnog) bij hem te willen blijven wonen.
5.2.3.
Bovenstaande neemt niet weg dat de rechtbank zich ernstig zorgen maakt over de ontwikkeling van [de minderjarige 2] . Hoewel [de minderjarige 2] tot begin mei 2023 positieve stappen bij de vader heeft gezet, onttrekt hij zich sindsdien aan het gezag van zijn vader. [de minderjarige 2] weigert bij zijn vader te verblijven en gaat niet meer naar school. Het is onduidelijk waar [de minderjarige 2] op dit moment verblijft. [de minderjarige 2] geeft aan niet bij zijn vader te willen wonen, mede vanwege de slechte band die zij zouden hebben, en terug te willen naar zijn moeder. Hij staat niet open voor alternatieve plekken en trekt daarin zijn eigen plan. De GI heeft desondanks ter zitting aangegeven het verzoek ook ten aanzien van [de minderjarige 2] te handhaven, omdat de verwachting is dat hij na de uitspraak van deze rechtbank zal berusten in de situatie en zal terugkeren naar zijn vader.
De rechtbank overweegt dat uit rechtsoverweging 5.2.1. volgt dat ook voor [de minderjarige 2] een thuisplaatsing bij de moeder op dit moment niet aan de orde kan zijn. [de minderjarige 2] heeft vanaf november 2022 al bij de vader gewoond, hetgeen lange tijd goed lijkt te zijn gegaan, en beide ouders hebben – onder meer bij het hof – laten weten dat zij het belangrijk vinden dat alle drie de kinderen bij elkaar blijven. De rechtbank spreekt dan ook de hoop uit dat ook de moeder weer achter de plaatsing van [de minderjarige 2] bij de vader kan staan hetgeen [de minderjarige 2] zou kunnen helpen om weer bij de vader (én zijn broer en zus) te verblijven.
5.2.4.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat het perspectief van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] nog onduidelijk is. De komende periode zal er veel moeten gebeuren om te onderzoeken of en zo ja, onder welke omstandigheden de kinderen weer volledig (of gedeeltelijk) bij de moeder kunnen wonen. Hoewel dit naar verwachting de nodige tijd in beslag zal nemen ziet de rechtbank aanleiding om in deze procedure vinger aan de pols te houden en de machtiging tot uithuisplaatsing nu eerst voor een kortere periode te verlengen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben namelijk beiden aangegeven niet/nauwelijks contact met de GI te hebben, terwijl zij zich gezien de complexe gezinssituatie in een uiterst kwetsbare situatie bevinden. De mening van [de minderjarige 3] is de rechtbank überhaupt onbekend. De rechtbank vindt het van belang dat de GI de komende maanden persoonlijk contact met [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onderhoudt en de rechtbank informeert over het verloop daarvan, als ook van de plaatsing van de kinderen bij de vader.
5.2.5.
Daarom zal de rechtbank de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] bij de vader beperken tot zes maanden, te weten tot 17 december 2023, en het verzoek voor het overige aanhouden. Voor [de minderjarige 2] zal de rechtbank anders beslissen, zoals blijkt uit wat hierna onder 5.4. en volgende over de benoeming van een bijzondere curator wordt overwogen.
5.3.
Ten aanzien van de gedeeltelijke gezagsuitoefening
De rechtbank kan op grond van artikel 1:265e BW bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door deze gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De rechtbank kan dit onder andere doen met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling van (a) de minderjarige jonger dan twaalf jaar of (b) de jongere ouder dan twaalf jaar die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake. De duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag is niet langer dan die van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing.
5.3.1.
De GI heeft in het petitum van haar verzoek gevraagd om de gedeeltelijke toekenning van het gezag aan de GI (met ingang van heden tot 16 juni 2023) voor zover het betreft de toestemming voor een medische behandeling van de kinderen, zonder daarbij te specificeren om welke ouder en welke behandeling het gaat. Uit de schriftelijke motivering van het verzoek en uit de toelichting ter zitting is echter zonder meer duidelijk geworden dat het verzoek enkel ziet op de overheveling van het gezag van de moeder en specifiek op het verrichten van diagnostiek bij de kinderen door [X] ( [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] ) en [Y] ( [de minderjarige 2] ). De rechtbank zal het verzoek aldus opvatten en beoordelen.
5.3.2.
De moeder heeft aangevoerd dat de noodzaak voor diagnostiek bij alle kinderen niet vast staat. Zij wil daarom betrokken worden bij het opstellen van het onderzoeksplan en dan beoordelen of zij toestemming geeft.
5.3.3.
Voor de juridische beoordeling van het verzoek ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of diagnostiek valt onder de definitie van een medische behandeling. De rechtbank overweegt dat wanneer een minderjarige medisch moet worden onderzocht of medische behandeling behoeft, in beginsel de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) van toepassing is (artikel 7:446 tot en met 7:468 BW).
5.3.4.
Op grond van artikel 7:446 lid 2 BW wordt onder handelingen op het gebied van de geneeskunst (dus een medische behandeling) verstaan:
a. alle verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen –rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;
b. andere dan de onder a bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid.
5.3.5.
In kinderbeschermingszaken komt eenduidig naar voren dat medische behandelingen (waaronder dus ook diagnostiek valt) zowel zien op de somatische als op de geestelijke gezondheidszorg. De rechtbank overweegt dat de diagnostiek van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] gericht zal zijn op hun geestelijke toestand en kan worden aangemerkt als een medische behandeling in de zin van de WGBO.
5.3.6.
In artikel 7:450 BW is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
voor verrichtingen ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst is de toestemming van de patiënt vereist.
indien de patiënt minderjarig is en de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, is tevens de toestemming van de ouders die het gezag over hem uitoefenen of van zijn voogd vereist. De verrichting kan evenwel zonder de toestemming van de ouders of de voogd worden uitgevoerd, indien zij kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen, alsmede indien de patiënt ook na de weigering van de toestemming de verrichting weloverwogen blijft wensen.
5.3.7.
Het uitgangspunt is dus dat voor behandeling van een minderjarige tussen 12 en 16 jaar de toestemming nodig is van de minderjarige zelf en van zijn ouders die het gezag hebben. Wanneer de ouders - of een van beide - de toestemming weigert, kan de behandeling toch plaatsvinden als de behandeling nodig is om ernstig nadeel te voorkomen en als de minderjarige goed heeft nagedacht over zijn wens en bij zijn wens blijft.
[de minderjarige 1]
5.3.8.
is 14 jaar oud en is geïnteresseerd in het doen van diagnostiek. Hij heeft ingestemd met het door de GI verzochte diagnostisch onderzoek, is betrokken geweest bij het opstellen van het onderzoeksplan én wil graag zelf ook weten of en wat er aan de hand is met hem. Hij is in het verleden ernstig depressief geweest en heeft een suïcidepoging gedaan. Uit het gesprek met [de minderjarige 1] blijkt dat hij heeft nagedacht over zijn keuze en is gebleven bij zijn wens om mee te werken aan het doen van diagnostisch onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat hij in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen te komen. De rechtbank leidt bovendien uit het onderzoeksplan van maart 2023 af, dat diagnostiek kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor [de minderjarige 1] te voorkomen. Dit is in lijn met de uitspraak van het hof van 30 maart 2023 waarin onder 6.4. staat “
hoewel alle drie de kinderen inmiddels naar school gaan, heeft er nog geen diagnostiek plaatsgevonden terwijl daarvoor wel aanleiding wordt gezien”.
5.3.9.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [de minderjarige 1] op grond van artikel 7:450 lid 2 BW mee kan werken aan diagnostisch onderzoek, ook zonder toestemming van zijn moeder. Dit betekent dus dat er geen toestemming van de rechtbank nodig is om de toestemming van de moeder te vervangen en de GI geen verzoek aan de rechtbank had hoeven te doen. De rechtbank zal het verzoek ten aanzien van [de minderjarige 1] daarom afwijzen.
[de minderjarige 2]
5.3.10.
is 12 jaar oud en heeft niet ingestemd met de door de GI verzochte diagnostiek. Hij wil niet weten wat er bij hem speelt en wil niet ‘onder een vergrootglas liggen’. Uit het gesprek met [de minderjarige 2] is gebleken dat hij zijn standpunt handhaaft, maar onvoldoende bekend is met het doel en de inhoud van het diagnostisch onderzoek. Bovendien zijn er vermoedens van psychische en/of psychiatrische problematiek bij [de minderjarige 2] en kampt hij al sinds zijn jonge jaren met gedrags- en autoriteitsproblemen. Dat [de minderjarige 2] zich nu onvindbaar voor de vader en de GI houdt en ook niet naar school gaat, is reden voor extra zorgen over zijn gemoedstoestand.
5.3.11.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat [de minderjarige 2] niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ten aanzien van het doen van diagnostisch onderzoek.
De rechtbank acht het wel in het belang van [de minderjarige 2] dat er diagnostisch onderzoek door [Y] plaatsvindt, zodat duidelijk wordt wat er bij hem speelt en wat hij nodig heeft. De moeder stelt haar vraagtekens bij de noodzaak van diagnostiek en onthoudt vooralsnog haar onvoorwaardelijke toestemming. Nog afgezien van door de GI genoemde factoren die hiervoor onder 3.2.4. zijn genoemd, is met de vermoedens van psychische of psychiatrische problematiek en zorgen over zijn gedragsproblemen de noodzaak van een diagnostisch onderzoek bij [de minderjarige 2] voldoende onderbouwd. Dit neemt niet weg dat de moeder - evenals de vader - zoveel mogelijk betrokken zullen worden bij het opstellen van het onderzoeksplan.
[de minderjarige 3]
5.3.12.
Omdat [de minderjarige 3] jonger is dan 12 jaar, zijn de ouders die het gezag uitoefenen op grond van artikel 7:450 lid 1 juncto artikel 7:465 lid 1 en 2 BW degenen die toestemming dienen te geven voor het verrichten van een medische behandeling. Gebleken is dat de vader zijn toestemming heeft verleend, maar de moeder niet. Zij heeft op de zitting aangegeven dit alleen onder voorwaarden te willen doen.
5.3.13.
De rechtbank is van oordeel dat de GI de noodzaak van diagnostiek die specifiek voor [de minderjarige 3] geldt, voldoende heeft onderbouwd. [de minderjarige 3] is zeer loyaal naar beide ouders en zit met regelmaat klem tussen de ouders, die niet op één lijn komen over haar opvoeding. Zij heeft ook een leerachterstand, doordat zij door de moeder een jaar van school is gehouden.
[de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]
5.3.14.
De rechtbank stelt voorop dat (mede in het licht van artikel 8 EVRM) terughoudend met de toepassing van artikel 1:265e BW moet worden omgegaan. Toepassing van dit artikel grijpt immers diep in het ouderlijk gezagsrecht in. De rechtbank is echter van oordeel dat in deze zaak voldaan is aan het subsidiariteitsbeginsel. Toepassing van het minder ingrijpende artikel 1:265h BW acht de rechtbank in dit geval niet een passend alternatief. Dit is immers slechts van toepassing op een eenmalige en specifieke behandeling, terwijl hier nog niet duidelijk is wélk diagnostisch onderzoek [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] precies dienen te ondergaan en hoe het onderzoeksplan eruit komt te zien.
5.3.15.
Dat op dit moment nog niet concreet is wat de diagnostiek precies zal inhouden, wat de onderzoeksvragen zullen zijn, hoe lang het onderzoek zal duren en wie daarbij betrokken zijn, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit aan toepassing van artikel
1:265e BW in de weg staat. De rechtbank overweegt in dat verband dat het - gelet op de stellige andersluidende visie van de moeder - onwenselijk is als de GI voor elk onderdeel van de beoogde diagnostiek terug moet naar de rechtbank voor vervangende toestemming, terwijl de rechtbank de noodzaak van diagnostiek heeft vastgesteld.
5.3.16.
De rechtbank wijst tot slot ook op artikel 3 IVRK en overweegt dat het belang van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] bij de diagnostiek als onderdeel van het wegnemen van hun ontwikkelingsbedreiging dient te prevaleren boven het belang van de moeder bij de uitoefening van haar gezagsrecht wat betreft de medische behandeling.
5.3.17.
Alles overwegende is het naar het oordeel van de rechtbank in dit geval noodzakelijk voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de GI over de verzochte periode met ingang van datum beschikking tot 16 juni 2023 wordt belast met het gezag over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , voor zover dit betrekking heeft op het verrichten van diagnostisch onderzoek bij [de minderjarige 2] door [Y] en bij [de minderjarige 3] door [X] .
5.4.
Ten aanzien van de benoeming van een bijzondere curator
Volgens art. 1:250 BW kan de rechter – onder meer – wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige de belangen van de minderjarige in strijd zijn met die van de met het gezag belaste ouder(s) of voogd(en) overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen.
5.4.1.
Hoewel [de minderjarige 2] tijdens het kindgesprek heeft aangegeven geen behoefte meer te hebben aan ondersteuning van een bijzondere curator, vindt de rechtbank de benoeming van een bijzondere curator voor [de minderjarige 2] in deze specifieke situatie (in de zaak over de uithuisplaatsing) toch noodzakelijk en zal daar ambtshalve toe overgaan. De rechtbank constateert namelijk dat ondanks het feit dat reeds een GI is betrokken om de belangen van [de minderjarige 2] (en zijn broer en zus) te waarborgen, [de minderjarige 2] volledig klem is geraakt tussen zijn vader, zijn moeder én de gezinsvoogden met wie [de minderjarige 2] in de afgelopen periode niet of nauwelijks in contact is geweest. De rechtbank vindt het daarom belangrijk dat er een bijzondere curator voor [de minderjarige 2] wordt aangesteld die met hem praat en naar hem luistert en zijn werkelijke wensen en behoeften in kaart kan brengen.
5.4.2.
[de minderjarige 2] geeft op dit moment nadrukkelijk aan dat hij niet bij zijn vader wil zijn en wil worden teruggeplaatst bij zijn moeder. Niet duidelijk is in hoeverre deze wens van [de minderjarige 2] authentiek is, gelet op de zeer nauwe relatie die [de minderjarige 2] met de moeder lijkt te hebben. De taak van de bijzondere curator is allereerst om te waarborgen dat de stem en het belang van [de minderjarige 2] in deze procedure wordt vertolkt en behartigd. De bijzondere curator kan onderzoeken in hoeverre [de minderjarige 2] , in het krachtenveld waarin hij zich bevindt, voldoende ruimte krijgt om zich zelfstandig een mening te vormen. Verder kan de bijzondere curator beoordelen welke impact de uithuisplaatsing heeft op zijn dagelijkse leven (school, sociale contacten). Ook kan daarbij aandacht zijn voor de vraag wat [de minderjarige 2] nodig heeft om de band met zijn vader te verbeteren. In afwachting van de informatie die uit het perspectief- en diagnostisch onderzoek komt, kan de bijzondere curator de rechtbank nu over de huidige situatie van [de minderjarige 2] adviseren.
5.4.3.
De bijzondere curator zal [de minderjarige 2] vanaf heden in deze procedure zowel in als buiten rechte vertegenwoordigen en begeleiden. De rechtbank zal mevrouw A. van Teijlingen tot bijzondere curator benoemen. Zij heeft zich bereid verklaard deze opdracht op zich te nemen.
5.4.4.
Om de bijzondere curator in de gelegenheid te stellen op korte termijn van de zaak kennis te nemen zal de rechtbank een afschrift van de processtukken in deze zaak (met nummer C/17/188866 / JE RK 23/308) toesturen.
5.4.5.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator om de Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW in acht te nemen, te raadplegen via www.rechtspraak.nl. De rechtbank wijst de ouders en de GI erop dat zij gevolg dienen te geven aan de eventueel door de bijzondere curator te geven instructies.
5.4.6.
De rechtbank zal de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] bij de vader voor drie maanden verlengen en het verzoek voor het overige aanhouden, in afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator. De rechtbank verzoekt de bijzondere curator een week voorafgaand aan de volgende zitting het verslag aan de rechtbank en de belanghebbenden toe te sturen.

6.De beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer C/17/189132 / JE RK 23/378
6.1.
belast, met ingang van heden tot 16 juni 2023, de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid gevestigd te Leeuwarden met het gezag over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] met betrekking tot het geven van toestemming voor diagnostisch onderzoek, uitgevoerd door [Y] respectievelijk [X] ;
6.2.
verklaart deze beschikking wat betreft de beslissing onder 6.1. uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het verzoek van de GI tot gedeeltelijke uitoefening van het gezag over [de minderjarige 1] voor het geven van toestemming voor diagnostiek;
in de zaak met nummer C/17/188861 / JE RK 23/308
6.4.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] tot 17 juni 2024;
6.5.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] bij de andere gezaghebbende ouder, te weten de vader, tot uiterlijk 17 december 2023;
6.6.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] bij de andere gezaghebbende ouder, te weten de vader, tot uiterlijk 17 september 2023;
6.7.
benoemt tot bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] :
mevrouw A. van Teijlingen
[contactgegevens]
om in deze procedure de belangen van [de minderjarige 2] te behartigen, dit met inachtneming van hetgeen de rechtbank onder punt 5.4.2. heeft overwogen;
6.8.
verklaart deze beschikking wat betreft de beslissingen onder 6.4. tot en met 6.7 uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking en de processtukken te doen toekomen aan de bijzondere curator;
6.10.
draagt de griffier op om aan de bijzondere curator de actuele adresgegevens/
e-mailadres/mobiel telefoonnummer van de belanghebbenden (en eventueel te benaderen derden) en het BSN-nummer van [de minderjarige 2] te verstrekken;
6.11.
houdt de beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] voor het overige aan en bepaalt dat het aangehouden verzoek zal worden behandeld op een nader te bepalen zitting met gesloten deuren van de meervoudige kamer eind november/begin december 2023;
6.12.
houdt de beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] voor het overige aan en bepaalt dat het aangehouden verzoek zal worden behandeld op de zitting met gesloten deuren van de meervoudige kamer op een nader te bepalen datum eind augustus/begin september 2023;
6.13.
verzoekt de GI, de ouders en de bijzondere curator binnen een week na heden hiertoe hun verhinderdata voor de periode vanaf half augustus tot half september 2023 door te geven aan de griffie onder vermelding van het zaaknummer C/17/188866 / JE RK 23/308.
6.14.
draagt de bijzondere curator op uiterlijk een week voor de nader te bepalen zitting aan de rechtbank in vijfvoud schriftelijk verslag te doen;
6.15.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van het verslag van de bijzondere curator aan de belanghebbenden zal toezenden.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Hoeven, voorzitter, mr. I.M. Dölle en
mr. N.J.M. Plat, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
.
fn 943