Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 en feit 2 primair. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De aangeefster, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), heeft authentiek, betrouwbaar en consistent verklaard, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. Tevens worden haar verklaringen op onderdelen ondersteund door ander bewijs, namelijk door de verklaringen van de moeder en de vriendin van [slachtoffer] , maar ook door de verklaringen van verdachte zelf. Het steunbewijs ziet enerzijds op de concrete context waarin het misbruik heeft plaatsgevonden en anderzijds op het waarnemen van de emotionele gemoedstoestand van [slachtoffer] op de momenten dat ze haar verhaal openbaarde aan haar vriendin en later aan haar ouders.
Verder kan op grond van het informatieve gesprek, de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van de moeder en vriendin van [slachtoffer] , bewezen worden dat verdachte met zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] is geweest. Daarnaast kunnen alle ontuchtige handelingen ten laste gelegd onder feit 2 primair bewezen worden, met daarbij de kwalificatie dat [slachtoffer] op dat moment aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd, omdat verdachte als opa van [slachtoffer] op haar paste.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] inconsistent zijn, er onvoldoende steunbewijs is, verdachte nimmer seksuele intenties heeft gehad, het ontuchtige karakter ontbreekt en er geen sprake is van seksueel binnendringen. [slachtoffer] heeft dit in haar laatste verklaring ook ontkend. Voorts is geen sprake van de in de tenlastelegging opgenomen “aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige”.
Oordeel van de rechtbank
Overwegingen
Verdachte wordt verweten dat hij met zijn stief kleindochter [slachtoffer] in de periode van 5 november 2010 tot en met 4 november 2014 ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden of mede bestonden uit het binnendringen van het lichaam. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Het gaat daarbij veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen en waarbij het in de kern dus gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaring van aangeefster [slachtoffer] staat tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is, en of deze voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] moet worden beoordeeld aan de hand van criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid). De rechtbank mag daarnaast niet tot een bewezenverklaring komen als de door één aangeefster genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is te vinden in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig, bijvoorbeeld een getuigenverklaring of forensisch bewijs. Hiervoor is niet voldoende dat een getuige enkel verklaart over wat het (vermeend) slachtoffer hem over de gebeurtenissen heeft verteld omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is. De bewezenverklaring van onderdelen van de tenlastelegging kan wel op de enkele verklaring van één getuige berusten.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron. Wel kunnen eigen waarnemingen van een de-auditu getuige voldoende steunbewijs opleveren. Waarnemingen van getuigen die niet het kernverwijt (bijvoorbeeld de seksuele handelingen) bevestigen, kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om, in combinatie met andere omstandigheden, als steunbewijs te kunnen worden aangemerkt. Niet vereist is dat het punt waar het vooral om gaat zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal maar wel dat de gebruikte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet ‘op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
De rechtbank neemt de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 22 maart 2023 als uitgangspunt. Dit is de laatste verklaring die zij heeft afgelegd, waarbij zij door de rechter-commissaris onder ede is gehoord. Hoewel de rechtbank ziet dat [slachtoffer] haar verklaring bij de rechtercommissaris heeft afgezwakt (bijvoorbeeld over de frequentie en ernst van het misbruik), is de rechtbank niet van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] onderlinge tegenstrijdigheden vertonen. Immers heeft [slachtoffer] consequent bij naasten, bij de politie en bij de rechtercommissaris verklaard dat bepaalde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Daarbij is de verklaring van [slachtoffer] gedetailleerd, bijvoorbeeld wanneer het gaat over de plaats van het misbruik, en authentiek, nu uit het informatieve gesprek naar voren komt dat [slachtoffer] haar ouders nog niet eerder over het misbruik heeft willen vertellen, omdat zij bang was dat het een ding in de familie zou worden en zij dat niet wilde. Uit niets blijkt dat [slachtoffer] haar stief-opa valselijk wilde beschuldigen. Evenmin blijkt dat zij een motief daarvoor zou hebben gehad. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Interpretatie van de tenlastelegging
De rechtbank stelt verder voorop dat zij de tenlastelegging ziet als een impliciet cumulatieve tenlastelegging waarin meerdere strafbare feiten zijn omschreven. In de tenlastelegging zijn immers gedragingen opgenomen die hebben plaatsgevonden op verschillende tijdstippen en plaatsen en die bij een bewezenverklaring zouden leiden tot een meervoudige kwalificatie. Dit betekent dat voor elk impliciet ten laste gelegde feit voldaan dient te zijn aan het eerdergenoemde bewijsminimum.
Vrijspraak feit 1 en gedachtestreepjes 1, 2, 5 en 6 van feit 2
In het informatieve gesprek heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte met zijn vingers in haar vagina is gegaan. Daarna heeft [slachtoffer] in haar aangifte verklaard dat verdachte met zijn vinger tussen haar schaamlippen is gegaan. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat verdachte tot aan haar vagina is gegaan, en dat zij niet meer weet of hij tussen haar schaamlippen is geweest. Nu de rechtbank zoals eerder overwogen de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris als uitgangspunt neemt en er daarnaast evenmin andere bewijsmiddelen zijn waaruit dat blijkt, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende overtuigend bewijs is voor het binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1. Dit betekent ook dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het gedeelte in gedachtestreepje 4 van feit 2 dat ziet op het heen en weer bewegen van de vinger tussen de schaamlippen.
Met betrekking tot het eerste gedachtestreepje van feit 2 overweegt de rechtbank dat, hoewel verdachte deze handelingen heeft bekend, niet overtuigend kan worden bewezen dat dit ontuchtige gedragingen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat verdachte, door het kietelen van zijn stief kleindochter onder de kleding, een sociaal-ethische norm heeft overschreden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen onder het eerste gedachtestreepje is tenlastegelegd.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje van feit 2 overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte minder dan vijf keer haar borsten heeft aangeraakt. Hierover heeft zij verklaard dat zij denkt dat hij het wel een keer per ongeluk heeft gedaan, maar dat zij zich in ieder geval één keer kan herinneren waarvan zij zeker weet dat het niet per ongeluk was. Die ene keer zou tijdens het darten in de garage zijn gebeurd.
Uit de verklaring van [slachtoffer] kan de rechtbank dus in ieder geval één specifieke ontuchtige handeling onderscheiden, namelijk het betasten van de borsten tijdens het darten in de schuur. De rechtbank is echter van oordeel dat daarvoor onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. In de verklaring van verdachte is geen steun te vinden, nu hij dit verwijt heeft ontkend. De verklaringen van de moeder en vriendin van [slachtoffer] kunnen ook geen steun bieden, omdat zij enkel kunnen verklaren over wat zij van [slachtoffer] hebben gehoord, terwijl het steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron (lees: [slachtoffer] ). De door deze getuigen waargenomen emotie heeft niet direct na het betasten van de borsten – maar pas bij het vertellen over het seksueel misbruik – plaatsgevonden, zodat die emotie niet direct gekoppeld kan worden aan het ten laste gelegde betasten van de borsten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs voor het betasten van de borsten tijdens het darten in de garage in het dossier aanwezig is.
Ten aanzien van de overige gevallen waarin verdachte de borsten van [slachtoffer] zou hebben aangeraakt kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte dit met een seksuele strekking heeft gedaan, nu [slachtoffer] zelf bij de rechter-commissaris niet uitsluit dat verdachte dit wel eens per ongeluk heeft gedaan. Dit betekent dat de rechtbank verdachte in zijn geheel zal vrijspreken van het tweede gedachtestreepje van feit 2.
Ten slotte overweegt de rechtbank ten aanzien van de laatste twee gedachtestreepjes van feit 2 (achter haar gaan staan en dan met zijn geslachtdeel tegen haar aan te schuren en/of haar hand op zijn geslachtdeel leggen) dat daarvoor onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De verklaring van [slachtoffer] staat hierin volledig op zichzelf. Verdachte heeft deze handelingen ontkend, en de moeder en vriendin van [slachtoffer] hebben hierover niets verklaard. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van gedachtestreepjes 5 en 6, wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
Veroordeling feit 2 primair (gedachtestreepjes 3 en 4)
Ten aanzien van de gebeurtenis in de camper in Friesland stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. [slachtoffer] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte eenmalig met zijn hand in haar korte broekje is gegaan, en vervolgens met zijn hand aan haar vagina heeft gezeten. Daarna is verdachte naar buiten gegaan, zo verklaarde zij bij de rechter-commissaris. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gekieteld en haar uiteindelijk tot aan haar broekje heeft aangeraakt. Hij stopte toen [slachtoffer] “ho, ho” zei. Hij heeft verder verklaard dat hij toen dacht “Wat doe ik nou weer?”, en dat hij daarna naar buiten is gegaan. Ook heeft verdachte verklaard dat hij zich kapot schaamde, vond dat het niet kon, te ver is gegaan, en denkt dat hij half in trance is geweest. Hij vroeg zich af wat hem bezielde. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] in haar bovenbenen heeft geknepen, en dat hij met zijn handen tot haar liezen is gekomen. Op de vraag of verdachte het over dezelfde gebeurtenis heeft als [slachtoffer] , antwoordde hij bevestigend.
Toen de moeder van [slachtoffer] hierover van [slachtoffer] hoorde, heeft zij verdachte hiermee geconfronteerd. Ze heeft toen tegen verdachte gezegd: “Jij hebt aan haar gezeten.”. Volgens de moeder zei verdachte meteen: “Dat klopt. Ik had mij voorgenomen dat als ze er ooit mee zou komen, dat ik zou zeggen dat het klopt. Ik wil niet dat ze denken dat ze liegt. Het zit mij al heel lang dwars.”. Verder heeft hij in het gesprek gezegd dat het maar één keer was en dat hij hoopte dat zij het zou vergeten, waarbij de moeder zag dat verdachte overstuur was.
De rechtbank is van oordeel dat de bovengenoemde verklaringen van verdachte en de moeder van [slachtoffer] voldoende steun bieden aan de verklaring van [slachtoffer] , en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft allereerst bevestigd dat hij het over dezelfde gebeurtenis als [slachtoffer] heeft. Verder erkent verdachte ook dat hij [slachtoffer] heeft aangeraakt, namelijk tot aan haar liezen. Hierbij merkt de rechtbank op dat de liezen anatomisch gezien in de buurt van de vagina zitten. Daarbij komt dat de rechtbank de hiervoor benoemde gedachten, emoties en reactie van verdachte over hetgeen gebeurd is meer vindt passen bij een situatie waarin hij een sociaal-ethische norm heeft overschreden, te weten het aanraken en dicht in de buurt komen van haar vagina, in plaats van bij de door verdachte benoemde situatie waarin hij haar gekieteld heeft tot aan haar lies.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van verdachte, zover deze ziet op het aanraken van de lies en zijn emoties/gedachten naar aanleiding van de gebeurtenis, en de verklaring van de moeder van [slachtoffer] over de reactie van verdachte, steun bieden aan de verklaring van [slachtoffer] . Door die omstandigheden staat de verklaring van [slachtoffer] niet op zichzelf, maar wordt deze ingebed in een concrete context. Op basis van de verklaringen van [slachtoffer] , verdachte en de moeder van [slachtoffer] heeft de rechtbank ook de overtuiging dat verdachte de vagina van [slachtoffer] heeft aangeraakt.
Verder is de rechtbank van oordeel, anders dan de raadsman, dat sprake is van een aan verdachte zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, omdat de ouders van [slachtoffer] niet bij de gebeurtenis in (de buurt van) de camper aanwezig waren en verdachte op [slachtoffer] paste. Verdachte heeft zelf ook ter terechtzitting verklaard dat wanneer [slachtoffer] bij hem in de camper was, hij de zorg over haar had.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de gedachtestreepjes 3 en 4 van feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, behoudens het gedeelte “met een vinger heen en weer te bewegen tussen haar schaamlippen”.
Conclusie
De rechtbank acht feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.