ECLI:NL:RBNNE:2023:2305

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
18-146749-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige stiefkleindochter

Op 7 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn stiefkleindochter. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. De zaak kwam voort uit een aangifte van de stiefkleindochter, die verklaarde dat de verdachte in de periode van 5 november 2010 tot en met 4 november 2016 meerdere ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster consistent en betrouwbaar waren, en dat er voldoende steunbewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ontuchtige handelingen, met uitzondering van enkele specifieke feiten waarvoor onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1, maar achtte feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd in het kader van reclassering en behandeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/146749-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 juni 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 januari 2023 en 24 mei 2023.
Verdachte werd op 13 januari 2023 bijgestaan door mr. A. Speksnijder, advocaat te Akkrum, en op 24 mei 2023 door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting telkens vertegenwoordigd door D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 05 november 2010 tot en met 04 november 2014, te Heerenveen, althans in Nederland, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) met een persoon, genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn vinger(s) in haar vagina;
2.
hij in of omstreeks de periode van 05 november 2010 tot en met 04 november 2016, te Heerenveen, althans in Nederland, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002, door (telkens)
  • haar onder de kleding te kietelen en/of
  • haar borsten te betasten en/of vast te pakken en/of te kneden en/of
  • haar bij haar broekje in aan te raken bij haar benen in de buurt van haar vagina en/of
  • haar vagina te betasten en/of met een vinger heen en weer te bewegen tussen haar schaamlippenen/of
  • achter haar te gaan staan en dan met zijn geslachtdeel tegen haar aan te schuren en/of
  • haar hand op zijn geslachtdeel te leggen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 05 november 2010 tot en met 04 november 2016, te Heerenveen, althans in Nederland, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens)
  • het haar onder de kleding kietelen en/of
  • haar borsten betasten en/of vastpakken en/of kneden en/of
  • haar bij haar broekje in aan te raken bij haar benen in de buurt van haar vagina en/of
  • haar vagina betasten en/of met een vinger heen en weer te bewegen tussen haar schaamlippenen/of
  • achter haar gaan staan en dan met zijn geslachtdeel tegen haar aan te schuren en/of- haar hand op zijn geslachtdeel leggen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 en feit 2 primair. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De aangeefster, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), heeft authentiek, betrouwbaar en consistent verklaard, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. Tevens worden haar verklaringen op onderdelen ondersteund door ander bewijs, namelijk door de verklaringen van de moeder en de vriendin van [slachtoffer] , maar ook door de verklaringen van verdachte zelf. Het steunbewijs ziet enerzijds op de concrete context waarin het misbruik heeft plaatsgevonden en anderzijds op het waarnemen van de emotionele gemoedstoestand van [slachtoffer] op de momenten dat ze haar verhaal openbaarde aan haar vriendin en later aan haar ouders.
Verder kan op grond van het informatieve gesprek, de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van de moeder en vriendin van [slachtoffer] , bewezen worden dat verdachte met zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] is geweest. Daarnaast kunnen alle ontuchtige handelingen ten laste gelegd onder feit 2 primair bewezen worden, met daarbij de kwalificatie dat [slachtoffer] op dat moment aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd, omdat verdachte als opa van [slachtoffer] op haar paste.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] inconsistent zijn, er onvoldoende steunbewijs is, verdachte nimmer seksuele intenties heeft gehad, het ontuchtige karakter ontbreekt en er geen sprake is van seksueel binnendringen. [slachtoffer] heeft dit in haar laatste verklaring ook ontkend. Voorts is geen sprake van de in de tenlastelegging opgenomen “aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige”.
Oordeel van de rechtbank
Overwegingen
Verdachte wordt verweten dat hij met zijn stief kleindochter [slachtoffer] in de periode van 5 november 2010 tot en met 4 november 2014 ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden of mede bestonden uit het binnendringen van het lichaam. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Het gaat daarbij veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen en waarbij het in de kern dus gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaring van aangeefster [slachtoffer] staat tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is, en of deze voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] moet worden beoordeeld aan de hand van criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid). De rechtbank mag daarnaast niet tot een bewezenverklaring komen als de door één aangeefster genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is te vinden in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig, bijvoorbeeld een getuigenverklaring of forensisch bewijs. Hiervoor is niet voldoende dat een getuige enkel verklaart over wat het (vermeend) slachtoffer hem over de gebeurtenissen heeft verteld omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is. De bewezenverklaring van onderdelen van de tenlastelegging kan wel op de enkele verklaring van één getuige berusten.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron. Wel kunnen eigen waarnemingen van een de-auditu getuige voldoende steunbewijs opleveren. Waarnemingen van getuigen die niet het kernverwijt (bijvoorbeeld de seksuele handelingen) bevestigen, kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om, in combinatie met andere omstandigheden, als steunbewijs te kunnen worden aangemerkt. Niet vereist is dat het punt waar het vooral om gaat zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal maar wel dat de gebruikte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet ‘op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
De rechtbank neemt de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 22 maart 2023 als uitgangspunt. Dit is de laatste verklaring die zij heeft afgelegd, waarbij zij door de rechter-commissaris onder ede is gehoord. Hoewel de rechtbank ziet dat [slachtoffer] haar verklaring bij de rechtercommissaris heeft afgezwakt (bijvoorbeeld over de frequentie en ernst van het misbruik), is de rechtbank niet van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] onderlinge tegenstrijdigheden vertonen. Immers heeft [slachtoffer] consequent bij naasten, bij de politie en bij de rechtercommissaris verklaard dat bepaalde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Daarbij is de verklaring van [slachtoffer] gedetailleerd, bijvoorbeeld wanneer het gaat over de plaats van het misbruik, en authentiek, nu uit het informatieve gesprek naar voren komt dat [slachtoffer] haar ouders nog niet eerder over het misbruik heeft willen vertellen, omdat zij bang was dat het een ding in de familie zou worden en zij dat niet wilde. Uit niets blijkt dat [slachtoffer] haar stief-opa valselijk wilde beschuldigen. Evenmin blijkt dat zij een motief daarvoor zou hebben gehad. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Interpretatie van de tenlastelegging
De rechtbank stelt verder voorop dat zij de tenlastelegging ziet als een impliciet cumulatieve tenlastelegging waarin meerdere strafbare feiten zijn omschreven. In de tenlastelegging zijn immers gedragingen opgenomen die hebben plaatsgevonden op verschillende tijdstippen en plaatsen en die bij een bewezenverklaring zouden leiden tot een meervoudige kwalificatie. Dit betekent dat voor elk impliciet ten laste gelegde feit voldaan dient te zijn aan het eerdergenoemde bewijsminimum.
Vrijspraak feit 1 en gedachtestreepjes 1, 2, 5 en 6 van feit 2
In het informatieve gesprek heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte met zijn vingers in haar vagina is gegaan. Daarna heeft [slachtoffer] in haar aangifte verklaard dat verdachte met zijn vinger tussen haar schaamlippen is gegaan. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat verdachte tot aan haar vagina is gegaan, en dat zij niet meer weet of hij tussen haar schaamlippen is geweest. Nu de rechtbank zoals eerder overwogen de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris als uitgangspunt neemt en er daarnaast evenmin andere bewijsmiddelen zijn waaruit dat blijkt, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende overtuigend bewijs is voor het binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1. Dit betekent ook dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het gedeelte in gedachtestreepje 4 van feit 2 dat ziet op het heen en weer bewegen van de vinger tussen de schaamlippen.
Met betrekking tot het eerste gedachtestreepje van feit 2 overweegt de rechtbank dat, hoewel verdachte deze handelingen heeft bekend, niet overtuigend kan worden bewezen dat dit ontuchtige gedragingen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat verdachte, door het kietelen van zijn stief kleindochter onder de kleding, een sociaal-ethische norm heeft overschreden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen onder het eerste gedachtestreepje is tenlastegelegd.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje van feit 2 overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte minder dan vijf keer haar borsten heeft aangeraakt. Hierover heeft zij verklaard dat zij denkt dat hij het wel een keer per ongeluk heeft gedaan, maar dat zij zich in ieder geval één keer kan herinneren waarvan zij zeker weet dat het niet per ongeluk was. Die ene keer zou tijdens het darten in de garage zijn gebeurd.
Uit de verklaring van [slachtoffer] kan de rechtbank dus in ieder geval één specifieke ontuchtige handeling onderscheiden, namelijk het betasten van de borsten tijdens het darten in de schuur. De rechtbank is echter van oordeel dat daarvoor onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. In de verklaring van verdachte is geen steun te vinden, nu hij dit verwijt heeft ontkend. De verklaringen van de moeder en vriendin van [slachtoffer] kunnen ook geen steun bieden, omdat zij enkel kunnen verklaren over wat zij van [slachtoffer] hebben gehoord, terwijl het steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron (lees: [slachtoffer] ). De door deze getuigen waargenomen emotie heeft niet direct na het betasten van de borsten – maar pas bij het vertellen over het seksueel misbruik – plaatsgevonden, zodat die emotie niet direct gekoppeld kan worden aan het ten laste gelegde betasten van de borsten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs voor het betasten van de borsten tijdens het darten in de garage in het dossier aanwezig is.
Ten aanzien van de overige gevallen waarin verdachte de borsten van [slachtoffer] zou hebben aangeraakt kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte dit met een seksuele strekking heeft gedaan, nu [slachtoffer] zelf bij de rechter-commissaris niet uitsluit dat verdachte dit wel eens per ongeluk heeft gedaan. Dit betekent dat de rechtbank verdachte in zijn geheel zal vrijspreken van het tweede gedachtestreepje van feit 2.
Ten slotte overweegt de rechtbank ten aanzien van de laatste twee gedachtestreepjes van feit 2 (achter haar gaan staan en dan met zijn geslachtdeel tegen haar aan te schuren en/of haar hand op zijn geslachtdeel leggen) dat daarvoor onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De verklaring van [slachtoffer] staat hierin volledig op zichzelf. Verdachte heeft deze handelingen ontkend, en de moeder en vriendin van [slachtoffer] hebben hierover niets verklaard. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van gedachtestreepjes 5 en 6, wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
Veroordeling feit 2 primair (gedachtestreepjes 3 en 4)
Ten aanzien van de gebeurtenis in de camper in Friesland stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. [slachtoffer] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte eenmalig met zijn hand in haar korte broekje is gegaan, en vervolgens met zijn hand aan haar vagina heeft gezeten. Daarna is verdachte naar buiten gegaan, zo verklaarde zij bij de rechter-commissaris. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gekieteld en haar uiteindelijk tot aan haar broekje heeft aangeraakt. Hij stopte toen [slachtoffer] “ho, ho” zei. Hij heeft verder verklaard dat hij toen dacht “Wat doe ik nou weer?”, en dat hij daarna naar buiten is gegaan. Ook heeft verdachte verklaard dat hij zich kapot schaamde, vond dat het niet kon, te ver is gegaan, en denkt dat hij half in trance is geweest. Hij vroeg zich af wat hem bezielde. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] in haar bovenbenen heeft geknepen, en dat hij met zijn handen tot haar liezen is gekomen. Op de vraag of verdachte het over dezelfde gebeurtenis heeft als [slachtoffer] , antwoordde hij bevestigend.
Toen de moeder van [slachtoffer] hierover van [slachtoffer] hoorde, heeft zij verdachte hiermee geconfronteerd. Ze heeft toen tegen verdachte gezegd: “Jij hebt aan haar gezeten.”. Volgens de moeder zei verdachte meteen: “Dat klopt. Ik had mij voorgenomen dat als ze er ooit mee zou komen, dat ik zou zeggen dat het klopt. Ik wil niet dat ze denken dat ze liegt. Het zit mij al heel lang dwars.”. Verder heeft hij in het gesprek gezegd dat het maar één keer was en dat hij hoopte dat zij het zou vergeten, waarbij de moeder zag dat verdachte overstuur was.
De rechtbank is van oordeel dat de bovengenoemde verklaringen van verdachte en de moeder van [slachtoffer] voldoende steun bieden aan de verklaring van [slachtoffer] , en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft allereerst bevestigd dat hij het over dezelfde gebeurtenis als [slachtoffer] heeft. Verder erkent verdachte ook dat hij [slachtoffer] heeft aangeraakt, namelijk tot aan haar liezen. Hierbij merkt de rechtbank op dat de liezen anatomisch gezien in de buurt van de vagina zitten. Daarbij komt dat de rechtbank de hiervoor benoemde gedachten, emoties en reactie van verdachte over hetgeen gebeurd is meer vindt passen bij een situatie waarin hij een sociaal-ethische norm heeft overschreden, te weten het aanraken en dicht in de buurt komen van haar vagina, in plaats van bij de door verdachte benoemde situatie waarin hij haar gekieteld heeft tot aan haar lies.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van verdachte, zover deze ziet op het aanraken van de lies en zijn emoties/gedachten naar aanleiding van de gebeurtenis, en de verklaring van de moeder van [slachtoffer] over de reactie van verdachte, steun bieden aan de verklaring van [slachtoffer] . Door die omstandigheden staat de verklaring van [slachtoffer] niet op zichzelf, maar wordt deze ingebed in een concrete context. Op basis van de verklaringen van [slachtoffer] , verdachte en de moeder van [slachtoffer] heeft de rechtbank ook de overtuiging dat verdachte de vagina van [slachtoffer] heeft aangeraakt.
Verder is de rechtbank van oordeel, anders dan de raadsman, dat sprake is van een aan verdachte zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, omdat de ouders van [slachtoffer] niet bij de gebeurtenis in (de buurt van) de camper aanwezig waren en verdachte op [slachtoffer] paste. Verdachte heeft zelf ook ter terechtzitting verklaard dat wanneer [slachtoffer] bij hem in de camper was, hij de zorg over haar had.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de gedachtestreepjes 3 en 4 van feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, behoudens het gedeelte “met een vinger heen en weer te bewegen tussen haar schaamlippen”.
Conclusie
De rechtbank acht feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2022, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022006668 d.d. 30 mei 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Wij hoorden een persoon die ons opgaf te zijn:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboren: 5 november 2002
V: Tegen wie doe je aangifte?
A: Tegen mijn opa, [verdachte] .
V: Waarvan doe je aangifte?
A: In de camper kwam hij binnen en schoof hij met zijn hand in de broek.
V: Vertel eens over hoe dat ging in de camper?
A: Hij stak dan zijn hand ineens in mijn broek en ging eraan zitten.
V: Vertel eens over met hand in de broek?
A: Ik had een kort broekje aan en hij ging via de onderkant in mijn broekje. Hij ging dan met zijn hand heen en weer aan mijn vagina.
V: Hoe vaak is het in de camper gebeurd?
A: Dit is eenmalig gebeurd.
2.
De door [slachtoffer] afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris op 22 maart 2023, voor zover inhoudend:
U vraagt of hij aan mijn vagina heeft gezeten of erin. Gewoon eraan. Ik weet zeker dat hij in mijn broekje is geweest. Hij is daarna naar buiten gegaan.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 april 2022, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik heb tegen mijn vader gezegd: Jij hebt aan haar gezeten. Hij zei meteen: Dat klopt, ik had mij voorgenomen dat als ze er ooit mee zou komen dat ik zou zeggen dat het klopt. Ik wil niet dat ze denken dat ze liegt. Het zit mij al heel lang dwars. Verder in het gesprek zei hij dat het maar 1 keer was. Hij zei ook dat hij hoopte dat ze het niet meer wist, dat ze het zou vergeten. Hij was wel overstuur. Hij zei dat hij dacht toen het gebeurde: “O wat doe ik, ik ga dit nooit meer doen”.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2022, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: U mag nu gewoon alles vertellen wat er is voorgevallen tussen u en uw kleindochter.
A: We hebben een camper en een jaar of zeven geleden denk ik, zat ze gewoon op een bankje. Ik heb aan haar gezeten en zij zei “ho, ho” en toen ben ik ogenblikkelijk gestopt en toen dacht ik: wat doe ik nou weer. Ik ben toen naar buiten gegaan, denk ik. Kapot van schaamte van wat bezielt je.
V: U gaf aan dat het in een camper was gebeurd. Waar was dat?
A: Bij [adres] in de buurt.
V: Wie waren er toen allemaal?
A: [slachtoffer] was er, zij was toen een jaar of 12.
V: Het moment dat u aan haar hebt gezeten. Hoe ging dat precies?
A: Op een gegeven moment zit ik met mijn handen aan haar benen en dat ging steeds verder tot aan haar broek en toen zei ze “ho, ho” en toen ging het te ver. Het ging veel te ver.
V: Wat maakte dat u dit noemt dat u dit te ver vindt gaan?
A: Op het moment dat ze zei “ho, ho” dacht ik: dit kan niet [verdachte] . lk denk dat ik half in trance was.
5.
De door verdachte ter zitting van 13 januari 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Over het vooral in de camper kan ik het volgende vertellen. U houdt mij de verklaring van [slachtoffer] voor. Ik kneep haar in haar bovenbenen. Ik kwam met mijn handen tot haar liezen. Ik denk dat [slachtoffer] [adres] bedoelt. Ze was wel eens bij ons in de camper. Dan hadden wij de zorg.
6.
De door verdachte ter zitting van 24 mei 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U houdt mij voor dat [slachtoffer] en ik beiden over een gebeurtenis in de camper verklaren, en vraagt mij of wij het over dezelfde gebeurtenis hebben. Jazeker.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2. primair hij in de periode van 05 november 2010 tot en met 04 november 2016 in Nederland ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige genaamd [slachtoffer] , geboren op 05 november 2002, door
- haar bij haar broekje, bij haar benen, in de buurt van haar vagina, aan te raken en - haar vagina te betasten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

2. primair ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, gelet op de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland van 10 november 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn toen minderjarige stief kleindochter, door met zijn hand in haar broekje te gaan en vervolgens haar vagina te betasten. Verdachte heeft hiermee op een grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn stief kleindochter. Verdachte heeft het vertrouwen dat zijn stief kleindochter in hem mocht stellen en de veiligheid die zij van hem mocht verwachten, op ernstige wijze beschaamd en veronachtzaamd. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijk feit langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Ook in deze zaak is dat het geval. Zijn stief kleindochter heeft behandeling en hulp nodig (gehad) om de schade, die het gevolg is van het handelen van de verdachte, te kunnen beperken. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven en derhalve zijn stief kleindochter geen erkenning heeft gegeven voor wat haar is overkomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het uitgangspunt voor een dergelijk ernstig feit een gevangenisstraf dient te zijn.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat een echtscheidingsprocedure nog niet in gang is gezet door zijn echtgenote, en mogelijk zelfs van de baan is. Hij heeft nog contact met zijn echtgenote en ook weer met de rest van zijn familie. Ook heeft verdachte verklaard onlangs nog in familieverband contact met het slachtoffer te hebben gehad. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten de meldplicht en een ambulante behandeling. Verdachte heeft zich niet verzet tegen het volgen van een ambulante behandeling. De reclassering heeft op dit punt nog gerapporteerd dat het feit dat verdachte geen hulpvraag heeft en eerder geen behandeling wilde aangaan niet in de weg hoeft te staan aan een effectieve behandeling; er zijn desondanks voldoende behandelmogelijkheden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf acht geslagen op hetgeen in vergelijkbare zaken als straf is opgelegd. De rechtbank zal afwijken van de strafeis van de officier van justitie, nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie. In het kader van behandeling en het voorkomen van recidive zal de rechtbank wel een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zullen de geadviseerde meldplicht en ambulante behandeling worden verbonden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij ReclasseringNederland op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, meewerktaan diagnostiek en, indien geïndiceerd, een (zeden)behandeling volgt bij de polikliniek forensische psychiatrie GGZ te Leeuwarden of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Jong, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2023.