ECLI:NL:RBNNE:2023:2300

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
C/18/213406 / HA ZA 22-102
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over legaat en vruchtgebruik na overlijden erflater

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, gaat het om de nalatenschap van de heer [erflater], die op 10 juni 2020 is overleden. Bij testament heeft hij zijn echtgenote, [executeur], benoemd tot erfgenaam en executeur. De twee zoons uit zijn eerste huwelijk, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], hebben legaten ontvangen, waaronder een aandeel in een woonhuis en een recreatiewoning, met een recht van vruchtgebruik ten gunste van de echtgenote. De rechtbank heeft geoordeeld dat de echtgenote de banktegoeden aan de zoons moet uitbetalen, en dat de verkoop van de recreatiewoning niet onrechtmatig was. Echter, de keten van zaaksvervanging is verbroken omdat de verkoopopbrengst niet op een aparte rekening is gestort, waardoor de echtgenote de helft van de verkoopopbrengst aan de zoons moet uitbetalen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de echtgenote tekort is geschoten in haar verplichtingen als vruchtgebruikster, en dat zij jaarlijks opgave moet doen van het vruchtgebruikvermogen. De tegenvordering van de echtgenote tot teruggave van inboedelgoederen door de zoons is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Afdeling Privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/213406 / HA ZA 22-102
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] . dan wel afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
advocaat: mr. M.G. Hees te 's-Hertogenbosch,
tegen
[executeur] , in haar hoedanigheid van executeur en erfgenaam, alsmede als vruchtgebruikster krachtens legaat uit hoofde van het testament van de nalatenschap van [erflater] ,
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [executeur] ,
advocaat: mr. M.A. Schuring te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 augustus 2022,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de akte van [eisers] . waarbij zij productie 40 in het geding hebben gebracht,
- de mondelinge behandeling van 9 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die, tezamen met de spreekaantekeningen van mrs. Hees en Schuring, aan het procesdossier zijn toegevoegd,
- de akte van 17 maart 2023 waarbij [eisers] . hun vorderingen verminderen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] . zijn broers en de enige kinderen van hun op 10 juni 2020 overleden vader, de heer [erflater] (hierna: erflater). Erflater was tot zijn overlijden (in tweede echt) gehuwd met [executeur] .
2.2.
Erflater heeft bij testament van 12 september 2013 over zijn nalatenschap beschikt. Onder bezwaar van de door erflater vermaakte legaten, is [executeur] als enig erfgenaam benoemd. Verder heeft erflater aan [eisers] . gezamenlijk, ieder voor een gelijk deel, een drietal legaten gemaakt ter zake van:
a. het aandeel van erflater in de onroerende zaak staande en gelegen te [het woonhuis] (hierna: het woonhuis);
b. het aandeel van erflater in de onroerende zaak staande en gelegen aan het adres [recreatiewoning] (hierna: de recreatiewoning);
c. de bij het overlijden van erflater aanwezige banktegoeden en effecten onder de verplichting dat [eisers] . voor hun rekening nemen en als eigen schuld voldoen de uitvaartkosten van erflater en de overige kosten van lijkbezorging alsmede de kosten van een grafsteen/gedenkteken; en om eventuele schulden die erflater aan ieder van hen heeft wegens gedane schuldigerkenningen met het aan de betreffende legataris gedane legaat te verrekenen.
2.3.
Voorts heeft erflater aan [executeur] gelegateerd zijn aandeel in de inboedel, het vruchtgebruik van zijn aandeel in het woonhuis en het vruchtgebruik van zijn aandeel in de recreatiewoning. Bij testament heeft erflater bepaald dat [executeur] als executeur dit vruchtgebruik aan zichzelf mag afgeven. Met betrekking tot het vruchtgebruik is voorts het volgende in het testament bepaald:
“Met betrekking tot dit vruchtgebruik gelden de volgende bepalingen:
a. Het vruchtgebruik wordt geacht te zijn ingegaan op de dag van mijn overlijden en eindigt voor de vruchtgebruiker in de gevallen als onder c. bepaald.
b. Het vruchtgebruik moet binnen negen maanden na mijn overlijden worden gevestigd.
c. Het vruchtgebruik eindigt voor de vruchtgebruiker in de navolgende gevallen.
- (…)
- bij het metterwoon verlaten van de woning of gebruik van de recreatiewoning gedurende meer dan zes maanden;
(…)
d. De schulden van de nalatenschap, waaronder begrepen de taxatie- en boedelkosten en de successierechten die door mijn afstammelingen zijn verschuldigd, komen ten laste van het vermogen waarop het vruchtgebruik rust. De vruchtgebruiker is gehouden deze schulden uit dit vermogen te voldoen en bevoegd om te dien einde goederen waarop het vruchtgebruik rust te vervreemden. De vruchtgebruiker kan deze schulden ook eerst uit eigen vermogen voorschieten en het voorgeschoten bedrag later op een door de vruchtgebruiker gewenst tijdstip met het vruchtgebruikvermogen verrekenen.
(…)
e. De vruchtgebruiker moet binnen negen maanden na mijn overlijden bij notariële akte een beschrijving maken van de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen. De vruchtgebruiker is verplicht jaarlijks aan de hoofdgerechtigde(n) een nauwkeurige opgave te doen van de goederen die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd en die geen vruchten zijn.
(…)
k. De vruchtgebruiker heeft het recht de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen gedurende het vruchtgebruik geheel of ten dele te vervreemden, te bezwaren en te verteren overeenkomstig artikel 3:215 Burgerlijk Wetboek - met inachtneming van het hierna bepaalde:
- de vruchtgebruiker is verplicht het vruchtgebruikvermogen afzonderlijk van zijn vermogen te administreren en te beleggen. Indien de vruchten gedurende het vruchtgebruik niet zijn afgescheiden van het vruchtgebruikvermogen worden deze geacht tot dit vermogen te behoren en komen zij toe aan de hoofdgerechtigden;
- de vruchtgebruiker is niet bevoegd onder het vruchtgebruik vallende goederen te schenken met uitzondering van gebruikelijke kleine geschenken;
- de vruchtgebruiker is verplicht het eigen vermogen te verteren voordat de vruchtgebruiker inteert op het vruchtgebruikvermogen;
- bij het einde van het vruchtgebruik kunnen de gerechtigden tot de eigendom alsdan afgifte vorderen van de in vruchtgebruik gegeven goederen of hetgeen daarvoor in de plaats is getreden, voor zover de vruchtgebruiker of zijn erfgenamen niet aannemelijk maken dat die goederen, of wat daarvoor in de plaats is gekomen, verteerd of door toeval teniet zijn gegaan.”
2.4.
Erflater heeft [executeur] tot executeur benoemd, welke benoeming zij heeft aanvaard.
2.5.
Bij e-mail van 27 augustus 2020 heeft [eiser sub 1] aan [executeur] geschreven, voor zover relevant:
“Wij zijn afgelopen dinsdag bij het crematorium geweest om de as van [erflater] /Pa op te halen en hebben daarna een bezoek te brengen aan de notaris. Deze heeft ons het testament uitgelegd/toegelicht. Dat was erg verhelderend, jammer dat je er niet bij was.
Zoals je aan de telefoon aangaf wou je graag weten wanneer we de spullen van [erflater] /Pa waar wij interesse in hebben komen halen.
Wij zouden kunnen op:
(…)
Laat je even weten wat jou het beste uitkomt?”
2.6.
Bij e-mail van [executeur] aan [eisers] . van 14 september 2020 schrijft zij, voor zover relevant:
“Het is akkoord dat jullie op zaterdag 3 okt. komen om de spullen op te halen. Het gaat om het schilderij van Jan v. loon, het gezicht op de eilanden en om het antieke drankenkastje in de voorkamer. Willen jullie ook nog boeken uitzoeken en andere persoonlijke spullen van [erflater] ? Als je geen boeken wilt ga ik vast selecteren en weg doen.(…)”
2.7.
Bij e-mail van [eisers] . aan [executeur] van 15 september 2020 schrijft zij, voor zover relevant:
“M.b.t. het schilderij van Jan v. loon, ‘gezicht op de eilanden’, zou je kunnen aangeven hoe groot dit is? Dan kunnen we een passende bus huren. We willen de 3e ook meteen boeken en de andere persoonlijke spullen van [erflater] uitzoeken. Gelieve dus nog niks weg te gooien.”
2.8.
Bij e-mail van [executeur] aan [eiser sub 1] van 17 september 2020 schrijft zij, voor zover relevant:
“Hoi [eiser sub 1] , Het schilderij is 130x130 cm. (…) Alle persoonlijke spullen staan uitgestald op de kamer van [erflater] .”
2.9.
Op 3 juni 2021 heeft de fiscus een aanslag erfbelasting aan [eisers] . opgelegd ter hoogte van € 16.116,00 per persoon.
2.10.
Bij brief van 11 juni 2021 heeft de advocaat van [eisers] . [executeur] aangeschreven. In die brief wordt [executeur] onder meer gesommeerd om inzage te verstrekken ter zake van alle banktegoeden en effecten die vallen onder het legaat aan [eisers] . Voorts is zij gesommeerd over te gaan tot afgifte van de legaten, de door haar volgens [eisers] ten onrechte gedane onttrekkingen van de banktegoeden te retourneren en de aanslag erfbelasting tijdig te voldoen.
2.11.
[executeur] heeft bij brieven van 23 juni en 5 juli 2021 een aantal bancaire stukken aan [eisers] . ter beschikking gesteld. Voorts heeft zij [eisers] . een lijst doen toekomen waarin zij kosten uiteenzet die zij stelt te hebben gemaakt en die volgens haar voor rekening van [eisers] . dienen te komen. [executeur] komt vervolgens uit op een door [eisers] . aan haar te betalen bedrag van € 3.500,00.
2.12.
Bij brief van 16 juli 2021 hebben [eisers] . naar aanleiding van de door [executeur] aan hen verstrekte stukken, berekend dat zij aanspraak hebben op een bedrag van € 17.343,93 en betaling van dit bedrag gevorderd.
2.13.
Op 31 augustus 2021 heeft [executeur] [eisers] . medegedeeld dat zij heeft besloten tot verkoop van de recreatiewoning over te gaan.
2.14.
Bij brief van 3 september 2021 van (de advocaat van) [eisers] . aan [executeur] hebben zij kenbaar gemaakt dat zij op zich niet onwelwillend tegenover de verkoop staan, maar dat allereerst het legaat ten aanzien van die woning aan hen dient te worden afgegeven.
2.15.
[executeur] heeft de recreatiewoning (via de website van Funda) ter verkoop aangeboden. [eisers] . hebben [executeur] daarop gesommeerd de verkoop te staken totdat het legaat aan hen is verstrekt.
2.16.
[executeur] heeft op 4 november 2021 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de verkoop van de recreatiewoning tegen een koopsom van € 150.000,00. In die koopovereenkomst staat [executeur] vermeld als verkoper.
2.17.
Op 12 november 2021 heeft de notaris een akte legaten onroerende zaken en vestiging vruchtgebruik ter zake van dit onroerend goed opgemaakt en gepasseerd.
2.18.
Bij e-mail van 23 november 2021 van de advocaat van [eisers] . aan de advocaat van [executeur] schrijft zij onder meer dat er een omissie is geslopen in de berekening die ten grondslag ligt aan het bedrag genoemd in haar brief van 16 juli 2021. Namens [eisers] . wordt in die e-mail aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 15.898,08.
2.19.
De recreatiewoning is door [executeur] op 25 november 2021 aan de koper geleverd. In de akte van levering staat, voor zover relevant:
“Mevrouw [executeur] is voor de onverdeelde helft eigenaar van het hierna te vermelden registergoed, met – zoals hierna bij “voorafgaande verkrijging” is vermeld, de bevoegdheid om de onder het vruchtgebruik onderworpen registergoederen te vervreemden en derhalve beschikkingsbevoegd om mede namens de hoofdgerechtigden, te weten:
a. de heer [eiser sub 1] (…)
b. de heer [eiser sub 2] (…)
het verkochte te verkopen en in eigendom te leveren”
2.20.
De notaris heeft de koopsom van de recreatiewoning overgemaakt op de privébankrekening van [executeur] . [executeur] heeft uit de opbrengst op 26 mei 2022 de aanslag erfbelasting voldaan. Het restantbedrag heeft [executeur] overgemaakt op een bankrekening die zij speciaal voor de (restant) koopsom van de recreatiewoning heeft geopend.
2.21.
Afgifte dan wel uitbetaling van het legaat met betrekking tot de banktegoeden en de effecten van erflater aan [eisers] . heeft tot op heden niet plaatsgevonden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] . vorderen na vermindering van eis - samengevat - dat [executeur] wordt veroordeeld tot (I) afgifte van het legaat met betrekking tot de banktegoeden ter hoogte van € 15.898,08 op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts vorderen [eisers] . (II) dat [executeur] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.898,08 te vermeerderen met wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en voorts tot betaling van een bedrag van € 15.560,83 aan schadevergoeding. Verder vorderen [eisers] . (III) dat [executeur] wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan het opstellen en het passeren van een notariële akte afgifte legaat ter zake van voornoemde banktegoeden, eveneens op straffe van een dwangsom, met (IV) bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van die medewerking indien [executeur] hiertoe niet overgaat, waarbij (V) de kosten van de akte geheel ten laste dienen te komen van [executeur] .
Daarnaast vorderen [eisers] . verklaringen voor recht, samengevat inhoudende:
- ( VI) dat [executeur] niet beschikkingsbevoegd was tot verkoop van de recreatiewoning dan wel dat zij door verkoop onrechtmatig heeft gehandeld en schadeplichtig is tegenover [eisers] ,
- ( VII) dat de aaneengesloten keten van zaaksvervanging met betrekking tot het recht van vruchtgebruik van de recreatiewoning is doorbroken, met veroordeling van [executeur] tot betaling van € 75.000,00 vermeerderd met rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten,
- ( VIII) dat het recht van vruchtgebruik van [executeur] met betrekking tot de recreatiewoning is geëindigd met veroordeling van [executeur] tot betaling van € 75.000,00 vermeerderd met rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten,
- ( IX) dat [executeur] in ernstige mate is tekortgekomen in de nakoming van de verplichtingen als vruchtgebruiker, primair onder toekenning van het beheer van het vruchtgebruikvermogen aan [eisers] ., althans subsidiair onderbewindstelling van het vruchtgebruikvermogen en met benoeming van een bewindvoerder.
Tot slot vorderen [eisers] . (X) de veroordeling van [executeur] om aan hen nauwkeurige opgave te doen van de goederen die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd en die geen vruchten en deze opgave vervolgens jaarlijks aan [eisers] . te voldoen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, een en ander met de veroordeling van [executeur] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[executeur] voert verweer. [executeur] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] ., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] ., met veroordeling van [eisers] . in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.3.
[executeur] vordert, samengevat, dat [eisers] . hoofdelijk worden veroordeeld tot afgifte van alle inboedelgoederen die zij na het overlijden van erflater hebben meegenomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met de veroordeling van [eisers] . in de kosten van de procedure.
3.4.
[eisers] . weerspreken de vorderingen van [executeur] en concluderen tot haar niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [executeur] in de kosten van de procedure.
in conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat [executeur] de nalatenschap van erflater zuiver heeft aanvaard. Dit betekent dat zij in beginsel met haar eigen vermogen aansprakelijk is voor de schulden van de nalatenschap (artikel 4:184 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW)). [executeur] is onder andere pro se door [eisers] . in rechte betrokken, zodat [eisers] . in zoverre ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
4.2.
[eisers] . stellen zich op het standpunt dat ten tijde van het overlijden van erflater de volgende tegoeden op de vermelde bankrekeningen hebben gestaan:
€ 3.604,23 op bankrekeningnummer 48.10.11.846 (Direct Kwartaal Sparen)
€ 9.170,85 op bankrekeningnummer 59.31.20.108 (privérekening)
€ 5.799,94 op bankrekeningnummer 59.81.44.803 (helft saldo en/of rekening)
€ 4.519,35 aan uitgekeerd dividend effectenrekening.
In totaal stond op deze bankrekeningen een bedrag van € 23.094,37.
4.3.
[executeur] heeft de hoogte van het bedrag van (€ 23.094,37 minus de uitvaartkosten conform het testament van € 7.196,29 =) € 15.898,08 waarop [eisers] . aanspraak maken op zichzelf genomen niet gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank van de juistheid van dit bedrag uitgaat. Zij stelt evenwel dat bedragen reeds ten goede zijn gekomen van [eisers] . en dat die bedragen in mindering strekken op de vordering. Volgens [executeur] resteert een door haar te betalen bedrag van € 3.406,17. De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.1.
[executeur] voert aan dat een bedrag van € 3.604,00 door haar aan [eisers] . is betaald. De rechtbank overweegt dat [executeur] haar stelling heeft onderbouwd door middel van een bankafschrift zoals overgelegd als productie 5 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [executeur] erkend dat zij het bedrag van € 3.604,00 dat van de spaarrekening van erflater (48.10.11.846) is overgemaakt naar de rekening-courantrekening (59.81.44.803) vervolgens middels een betaling van € 3.647,73 op diezelfde dag heeft doorgestort naar haar eigen bankrekening en dat dit bedrag dus niet te goede is gekomen aan [eisers] ., anders dan zij eerder betoogde. Daarmee is de stelling van [executeur] dat zij dat bedrag reeds aan [eisers] . zou hebben betaald, ontkracht. Omdat [executeur] anderszins niet heeft onderbouwd dat dit bedrag ten gunste is gekomen van [eisers] ., gaat de rechtbank er in rechte van uit dat dit niet is gebeurd.
4.3.2.
Voorts heeft [executeur] aangevoerd dat een bedrag van € 6.387,91 op de bankrekening met nummer 59.31.20.108 ten goede is gekomen aan [eisers] . Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [executeur] naar productie 6 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie. [eisers] . hebben weersproken dat zij dit bedrag hebben ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door [executeur] overgelegde productie 6 niet dat het bedrag van € 6.387,91 ten goede is gekomen van [eisers] . Volgens die productie is voornoemd bedrag in verband met de opheffing van de rekening met nummer NL08ABNA0593120108 overgemaakt naar een rekening met datzelfde rekeningnummer. Desgevraagd heeft [executeur] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat zij nimmer afschriften van de bank heeft ontvangen waarop mutaties staan vermeld naar aanleiding van de opheffing van de rekeningen. Naar het oordeel van de rechtbank is de blote stelling - die bovendien door [eisers] . wordt weersproken ‑ dat “naar verluidt” de bedragen die op de opgeheven rekeningen aan [eisers] . ten goede zijn gekomen, onvoldoende. Het lag op de weg van [executeur] hier duidelijkheid over te verschaffen. Dat zij dat niet heeft gedaan, valt binnen haar procesrisico. [executeur] heeft niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht zodat bewijslevering niet aan de orde is. Er is dus niet komen vast te staan dat het bedrag van € 6.387,91 is betaald aan [eisers] . Ditzelfde heeft te gelden voor het bedrag van € 2.500,00 waarvan [executeur] stelt dat dit bedrag reeds aan [eisers] . ten goede is gekomen. [eisers] . hebben weersproken dat zij dit bedrag hebben ontvangen en [executeur] heeft haar stelling niet nader onderbouwd. Bewijslevering is daarmee op dit punt evenmin aan de orde. Ook van dit bedrag wordt ervan uitgegaan dat [eisers] . dit niet hebben ontvangen.
4.3.3.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet is gebleken dat er bedragen in mindering moeten strekken op het bedrag van € 15.898,08. [eisers] . maken dan ook op goede gronden aanspraak op dit bedrag.
4.4.
[eisers] . vorderen dat [executeur] wordt veroordeeld over te gaan tot (notariële) afgifte van het legaat van de banktegoeden ter hoogte van het bedrag van € 15.898,08. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat [eisers] . er belang bij hebben dat zij over het bedrag van € 15.898,08 kunnen beschikken door middel van een akte van afgifte van een legaat. De rechtbank zal [executeur] louter veroordelen tot de (uit)betaling van dit bedrag aan [eisers] . conform de aanhef van de vordering onder II. De vorderingen onder I, III, IV en V zullen worden afgewezen.
4.5.
[eisers] . vorderen ook dat [executeur] wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 15.898,08 vanaf 11 december 2020, althans 11 april 2021 dan wel 16 juli 2021. Zij hebben deze vordering niet nader onderbouwd. [executeur] heeft dit deel van de vorderingen niet weersproken. De rechtbank dient evenwel ook ambtshalve te beoordelen vanaf welk moment [executeur] in verzuim is geraakt. [1] [eisers] . stellen dat [executeur] met de afgifte van de legaten tekort is gekomen. Om die reden mist artikel 4:125 lid 3 BW toepassing. Dat betekent dat voor het intreden van verzuim dient te worden teruggevallen op de hoofdregel dat verzuim intreedt na een ingebrekestelling (artikel 6:81 e.v. BW). [eisers] . hebben nagelaten te stellen dat is voldaan aan de vereisten van de wettelijke verzuimregeling, zodat de rente zal worden toegewezen vanaf de dag waarop [executeur] is gedagvaard (14 april 2022).
4.6.
De onder II gevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Als uitgangspunt geldt dat de buitengerechtelijke werkzaamheden meer moeten omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning. Dat hiervan sprake is, is door [eisers] . gesteld noch onderbouwd, zodat de gevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.7.
Tot slot vorderen [eisers] . onder II een bedrag van € 15.560,83 ten titel van schadevergoeding, welke vordering door [executeur] is weersproken.
4.7.1.
[eisers] . hebben nagelaten dit deel van hun vordering nader uiteen te zetten en te onderbouwen. De als productie 29 bij dagvaarding overgelegde kostenstaat is onvoldoende omdat een nadere toelichting hierop ontbreekt. De als productie 40 door [eisers] . overlegde facturen maken dit niet anders omdat niet is gesteld dat deze facturen aan de gevorderde schadevergoeding ten grondslag worden gelegd. Deze facturen zien immers op een andere periode dan de kostenstaat overgelegd als productie 29. De onder II gevorderde schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
4.8.
Onder VI vorderen [eisers] . een verklaring voor recht dat [executeur] niet beschikkingsbevoegd was de recreatiewoning te verkopen althans dat deze verkoop jegens [eisers] . onrechtmatig is, om welke reden [executeur] schadevergoeding aan hen verschuldigd is. Daartoe voeren [eisers] . aan dat de recreatiewoning is verkocht voordat het legaat van blooteigendom ten behoeve van hen was gevestigd en voordat het legaat van vruchtgebruik ten behoeve van [executeur] was gevestigd. [executeur] heeft om die reden de woning niet als vruchtgebruiker kunnen verkopen. Dat [executeur] als vruchtgebruiker de recreatiewoning mocht verkopen, is daarmee niet aan de orde. Ook als erfgenaam heeft zij de recreatiewoning niet kunnen verkopen. Er is volgens [eisers] . niet voldaan aan de vereisten uit 3:84 BW zodat een geldige overdracht niet heeft kunnen plaatsvinden.
Ingevolge artikel 3:213 BW is er geen sprake van zaaksvervanging. [eisers] . zijn hun blooteigendom verloren. Bovendien kon er ook geen sprake zijn van zaaksvervanging omdat de koopsom voor de recreatiewoning niet op een aparte (kwaliteits)rekening is gestort.
4.8.1.
De rechtbank stelt voorop dat [executeur] erflater onder algemene titel is opgevolgd in zijn aandeel in de recreatiewoning. Daarnaast was zij executeur van de nalatenschap van erflater. Voor het antwoord op de vraag of [executeur] beschikkingsbevoegd was tot verkoop, moet de beschikkingsbevoegdheid genoemd in artikel 3:213 BW worden onderscheiden van de beschikkingsbevoegdheid uit artikel 3:84 BW.
4.8.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Erflater heeft bij testament een legaat gemaakt waarbij aan [eisers] . zijn aandeel in de recreatiewoning is gelegateerd met de bepaling dat [executeur] het vruchtgebruik toekomt. Artikel 4:117 BW bepaalt dat een legaat een schuld van de nalatenschap is. [eisers] . zijn als legatarissen schuldeisers van de nalatenschap van erflater en [executeur] is als enig erfgenaam gehouden het legaat af te geven. Indien dit niet wordt gedaan, levert dit een tekortkoming van de boedel op. Dat de termijn die aan de afgifte van de legaten is gesteld is verlopen, maakt niet dat er sprake is van een tekortkoming. Het gaat niet om een fatale termijn. De aan de legaten verbonden tijdsbepalingen leveren slechts een nadere omlijning (een aansporingstermijn) op van de ingevolge het legaat bestaande verplichting het gelegateerde aan de legataris af te geven, maar kunnen niet worden aangemerkt als een afzonderlijke verplichting die bestaat naast en moet worden onderscheiden van de uit het legaat voortvloeiende verbintenis.
4.8.3.
Vast staat dat [executeur] op 4 november 2021 een koopovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de recreatiewoning. Zij heeft de woning als executeur dan wel erfgenaam voor het onverdeelde aandeel van erflater en tegelijkertijd als eigenaar van haar eigen onverdeelde aandeel kunnen verkopen. [executeur] beschikte op dat moment nog niet over het vruchtgebruik zodat zij niet als vruchtgebruiker een koopovereenkomst heeft kunnen sluiten. In het testament is bepaald dat de executeur bij zijn taak behorende voldoening van de schulden van de nalatenschap bevoegd is om zonder overleg of toestemming als bedoeld in artikel 4:147 lid 1 BW goederen te gelde te maken. Dat is hier naar het oordeel van de rechtbank aan de orde. [eisers] . hebben niet langer gemotiveerd weersproken dat [executeur] de koopsom nodig had om schulden van de nalatenschap, de aanslag erfbelasting ten behoeve van [eisers] ., te kunnen betalen. Dat [executeur] conform het testament zoveel mogelijk in overleg dient te treden met de boedelnotaris over de verkoop van de goederen van de nalatenschap is geen omstandigheid die haar onbevoegd maakt. [eisers] . waren bovendien ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst nog geen rechthebbenden van de aan hen gelegateerde goederen. Dat door de verkoop mogelijk geen rechten uit het legaat aan [eisers] . meer konden worden geleverd, maakt op zichzelf genomen evenmin dat [executeur] om die reden niet bevoegd was als executeur een koopovereenkomst aan te gaan. Dit kan hooguit een wanprestatie opleveren van de boedel jegens [eisers] . als schuldeisers van de nalatenschap, maar tast in zoverre de bevoegdheid van [executeur] niet aan. [executeur] was dus beschikkingsbevoegd om een koopovereenkomst te sluiten, hetgeen vervolgens een geldige titel voor overdracht oplevert.
4.8.4.
Verder ligt de vraag voor of er geldig door [executeur] is geleverd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende. Op 12 november 2021 er is een akte tot vruchtgebruik ten behoeve van [executeur] ter zake het aandeel in de recreatiewoning van erflater verleden, waarna [executeur] als vruchtgebruiker de woning aan de koper op 25 november 2021 heeft geleverd. Tegen de achtergrond van artikel 4:147 lid 1 BW kon [executeur] de woning geldig leveren en was [executeur] beschikkingsbevoegd in de zin van artikel 3:213 lid 1 BW. Aan alle vereisten uit artikel 3:84 BW is eveneens voldaan zodat van een beschikkingsonbevoegde levering ook op die voet geen sprake is. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.
4.9.
Vervolgens ligt de vraag voor of [executeur] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] . met de verkoop van de recreatiewoning. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Hiertoe wordt overwogen dat [eisers] . onvoldoende hebben onderbouwd dat is voldaan aan de vijf in artikel 6:162 lid 1 BW cumulatief geformuleerde vereisten. Zoals in r.o. 4.8.3. is overwogen, levert de omstandigheid dat [executeur] een koopovereenkomst heeft gesloten ter zake van de recreatiewoning mogelijk een tekortkoming van de boedel op jegens [eisers] . Dit maakt niet zonder meer dat [executeur] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Niet iedere wanprestatie levert ook meteen een onrechtmatige daad op. Het ligt op de weg van [eisers] . om bijzondere omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken, die tot de conclusie moeten leiden dat [executeur] met de verkoop onrechtmatig heeft gehandeld. Hierin zijn zij niet geslaagd zodat bewijslevering niet aan de orde is. Verwijzing naar de schadestaat is evenmin aan de orde.
4.10.
Onder VII vorderen [eisers] . een verklaring voor recht dat de aaneengesloten keten van zaaksvervanging met betrekking tot het recht van vruchtgebruik op de recreatiewoning is doorbroken. Deze vordering is toewijsbaar. Redengevend hiervoor is het volgende.
4.10.1.
De rechtbank overweegt dat als de vruchtgebruiker bevoegdelijk (in de zin van artikel 3:213 lid 1 BW) beschikt over een aan het vruchtgebruik onderworpen goed, er zich een keten van zaaksvervanging voor kan doen. In de eerste schakel gaat het om de koopsomvordering die in de plaats treedt van het aan vruchtgebruik onderworpen goed waarover bevoegdelijk is beschikt. Indien de vruchtgebruiker ten titel van koop beschikt over een aan vruchtgebruik onderworpen goed betekent dit dat de koopsomvordering op naam van de vruchtgebruiker aan de hoofdgerechtigde toekomt en met vruchtgebruik is belast. [2] Deze substitutie vindt echter niet plaats indien betaling van een aan vruchtgebruik onderworpen vordering plaatsvindt door middel van bijschrijving op een gewone rekening van de vruchtgebruiker. Zaaksvervanging kan wel geschieden indien gebruik wordt gemaakt van een kwaliteitsrekening. Deze kwaliteitsrekening kan zowel op naam van de hoofdgerechtigde als op de naam van de vruchtgebruiker staan. [3] De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het voor zaaksvervanging voldoende is dat het om een afzonderlijke bankrekening gaat waarbij niet van belang is of deze op naam staat van de vruchtgebruiker ( [executeur] ) dan wel de hoofdgerechtigde ( [eisers] .). [4]
4.10.2.
Vast staat dat de notaris de koopsom van de recreatiewoning op de privérekening van [executeur] heeft gestort waarna zij de helft van dit bedrag, minus de aanslag erfbelasting, op een aparte rekening heeft gestort die zij stelt te gebruiken in het kader van het vruchtgebruik. Doordat de koopsom éérst in het eigen vermogen van [executeur] is gevloeid, is de keten van zaaksvervanging verbroken en zijn de rechten van [eisers] . op de recreatiewoning en/of de koopsom teniet gegaan. Dit kon niet (meer) worden geheeld door de latere overboeking van het restant naar een afzonderlijke bankrekening. Dit handelen van [executeur] is naar het oordeel van de rechtbank wél onrechtmatig.
4.10.3.
Gelet op dit onrechtmatig handelen door [executeur] , wat tot gevolg heeft gehad dat de rechten van [eisers] op de recreatiewoning en/of de koopsom teniet zijn gegaan, hebben [eisers] . schade geleden. [eisers] . vorderen in dat kader dat [executeur] wordt veroordeeld tot betaling aan hen van het bedrag van € 75.000,00 (de helft van de opbrengst van de recreatiewoning). Dit bedrag als zodanig is niet weersproken. De rechtbank overweegt dat thans niet langer in discussie is dat [executeur] de aanslag erfbelasting van [eisers] . (van twee maal € 16.116,00) heeft voldaan. Ingevolge het testament strekken de schulden van de nalatenschap, waaronder de successierechten verschuldigd door [eisers] ., ten laste van het vermogen waarop het vruchtgebruik rust. Ook zonder doorbreking van de keten van zaaksvervanging, zou dit bedrag in mindering strekken op dat waar [eisers] . aanspraak op kunnen maken. Het bedrag van (2 x € 16.116,00 =) € 32.232,00 strekt daarom in mindering op het bedrag van € 75.000,00. De schade die [eisers] . hebben geleden bedraagt daarmee € 42.768,00. Dit bedrag is toewijsbaar. De gevorderde rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 25 november 2021 nu op die dag de keten van zaaksvervanging is verbroken. Voor zover [executeur] een beroep op opschorting heeft gedaan met betrekking tot hetgeen zij in reconventie vordert, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Zoals hierna nog zal worden overwogen, is die tegenvordering niet toewijsbaar.
4.10.4.
De in dit kader gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar. Dat er werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding rechtvaardigen, is door [eisers] . onvoldoende voor het voetlicht gebracht.
4.11.
Aangezien de vordering onder VII is toegewezen en de vordering onder VIII op dezelfde grondslag is gebaseerd, hebben [eisers] . geen belang meer bij die laatste vordering (artikel 3:303 BW). De vordering onder VIII zal daarom worden afgewezen.
4.12.
[eisers] . vorderen onder IX een verklaring voor recht dat [executeur] in ernstige mate tekort is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen als vruchtgebruiker primair onder toekenning van het beheer van het vruchtgebruikvermogen aan [eisers] . dan wel subsidiair onderbewindstelling van dit vermogen.
4.12.1.
Artikel 3:221 lid 1 bepaalt dat indien de vruchtgebruiker in ernstige mate tekortkomt in de nakoming van zijn verplichtingen, de rechtbank op vordering van de hoofdgerechtigde het beheer aan deze kan toekennen of het vruchtgebruik onder bewind kan stellen. Het doel van deze regeling is de bescherming van de hoofdgerechtigde. Naar het oordeel van de rechtbank kan tegen deze achtergrond snel worden aangenomen dat er sprake is van een tekortkoming. [5] De wet bepaalt uitdrukkelijk dat het vruchtgebruik onder bewind gesteld moet worden en niet de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen.
4.12.2.
[eisers] . hebben aangevoerd dat de tekortkoming van [executeur] volgt uit de onbevoegde verkoop van de recreatiewoning en het niet sluiten van de koopovereenkomst daartoe op naam van [eisers] ., het niet storten van de koopsom op een kwaliteitsrekening, het niet voeren van een afgescheiden administratie en het niet doen van een jaarlijkse opgave. [executeur] communiceert niet over de wijze waarop zij het vruchtgebruik uitoefent en de relatie tussen partijen is verstoord, aldus nog steeds [eisers] .
4.12.3.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de keten van zaaksvervanging met betrekking tot het recht van vruchtgebruik ter zake van de recreatiewoning is doorbroken, zodat [eisers] . alle rechten hierop zijn verloren. Dit deel van de vordering van [eisers] . kan daarom louter nog zien op het vruchtgebruik ten aanzien van het woonhuis.
4.12.4.
De rechtbank is van oordeel dat [executeur] ook ten aanzien van het vruchtgebruik dat zij heeft op de woning jegens [eisers] . tekort komt. Niet is gebleken dat [executeur] de verplichtingen die in het testament aan haar zijn opgelegd, heeft nageleefd. Zo is onder meer niet gebleken dat zij een gescheiden administratie voert of heeft gevoerd dan wel dat zij jaarlijks opgave doet of heeft gedaan aan [eisers] . zoals is bepaald in artikel II lid 2 sub e van het testament. De verklaring voor recht dat [executeur] tekort is gekomen, is daarmee toewijsbaar.
4.12.5.
De rechtbank begrijpt uit het standpunt van [eisers] . dat wat zij beogen te bewerkstelligen met het beheer c.q. het bewind niet in lijn is met de werking en de gevolgen van het beheer c.q. bewind, omdat dit enkel zal kunnen zien op het vruchtgebruik en niet de daaraan onderworpen goederen. Onder II lid 2 sub k van het testament is bepaald dat [executeur] het recht heeft het om de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen, met de daaraan verbonden voorwaarden, te verteren. Zij mag deze goederen eveneens vervreemden. Met toewijzing van de vordering tot bewind c.q. beheer over het vruchtgebruik, wordt niet bewerkstelligd dat [executeur] niet meer beschikkingsbevoegd is over de goederen waarop het vruchtgebruik rust. Dat is echter wel wat [eisers] . kennelijk met deze vordering beogen. Omdat er geen ander belang is gesteld voor het toekennen van het beheer c.q. het instellen van een bewind over het vruchtgebruik, ziet de rechtbank af van gebruikmaking van haar discretionaire bevoegdheid en zal de vordering in zoverre worden afgewezen.
4.13.
In rechte staat vast dat [executeur] tekort gekomen is in haar verplichtingen als vruchtgebruiker zoals is opgenomen in het testament. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de vordering onder X, inhoudende dat [executeur] veroordeeld wordt nauwkeurige opgave aan [eisers] . te voldoen van de goederen die niet meer aanwezig zijn, de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen die onder het vruchtgebruik vallen hebben opgeleverd, toe te wijzen. Dat zij die verplichting heeft, is bovendien niet weersproken. Het is aan [executeur] om eerst een beginstaat op te maken en vervolgens jaarlijks opgave in dit kader aan [eisers] . te doen. De rechtbank zal de door [eisers] . gevorderde dwangsom eveneens toewijzen, zij het dat [executeur] zal worden veroordeeld om binnen één maand na betekening van dit vonnis de beginopgave te doen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00. Dezelfde dwangsom zal worden verbonden aan het jaarlijks, binnen één maand nadat dat jaar is verstreken, opgave doen van de mutaties die hebben plaatsgevonden.
in reconventie
4.14.
[executeur] vordert in reconventie afgifte van goederen van erflater die [eisers] . na zijn overlijden hebben opgehaald. Het meest verstrekkende verweer van [eisers] . is dat zij menen dat [executeur] niet-ontvankelijk in haar vorderingen moet worden verklaard omdat zij haar vorderingen heeft ingesteld in haar hoedanigheid van erfgenaam met als grondslag revindicatie. Het beheer van de goederen van de nalatenschap behoort evenwel tot de taak van de executeur, aldus [eisers] .
4.14.1.
De rechtbank volgt [eisers] . niet in dit standpunt. Hiertoe is redengevend dat zij [executeur] zowel in haar hoedanigheid van executeur, erfgenaam en vruchtgebruiker hebben gedagvaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [executeur] zich met haar vorderingen in reconventie niet beperkt tot haar hoedanigheid van erfgenaam. Dit hebben [eisers] . naar het oordeel van de rechtbank ook niet zo mogen begrijpen. [executeur] is in zoverre ontvankelijk in haar vorderingen.
4.15.
[executeur] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [eisers] . na het overlijden van erflater aan haar hebben aangegeven dat erflater bepaalde goederen had toegezegd waarna die door [eisers] . zijn meegenomen. Gelet op haar situatie na het overlijden van haar man en de onbekendheid met het testament, heeft [executeur] in eerste instantie geen weerwoord gevoerd. Thans is het haar duidelijk geworden dat op grond van het testament die goederen aan haar toebehoren. [eisers] . hebben misbruik gemaakt van de situatie waarin [executeur] zich bevond. Ondanks verzoek om de goederen terug te geven, zijn [eisers] . hiertoe niet overgegaan.
4.16.
[eisers] . voeren ter verweer aan dat [executeur] ten onrechte niet concreet benoemd van welke zaken zij afgifte vordert. Daar komt bij dat [eisers] . bezitter zijn van de goederen en zij daarom worden vermoed rechthebbende te zijn. Het is aan [executeur] te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij een sterker recht op die goederen heeft. Dit heeft zij volgens [eisers] . niet dan wel onvoldoende gedaan. De goederen zijn met instemming van [executeur] opgehaald.
4.17.
Niet ter discussie staat dat met het overlijden van erflater [executeur] als zijn enig erfgenaam eigenaar is geworden van de inboedelgoederen van erflater. De rechtbank overweegt dat [executeur] niet gemotiveerd heeft weersproken dat zij in ieder geval op 14 juli 2020 op de hoogte was van de inhoud van het testament. In haar e-mail van die datum aan [eisers] . schrijft zij, beknopt weergegeven, dat zij het niet nodig vindt een notaris erbij te betrekken en dat de afspraak met de notaris kan worden afgezegd. In haar e-mail van 24 juli 2020 schrijft [executeur] verder dat uit het testament blijkt dat zij als executeur is benoemd. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee voldoende vast dat [executeur] ervan op de hoogte was dat zij door het overlijden van erflater eigenaar was van zijn inboedelgoederen. Dat er sprake is geweest van misbruik van de situatie door [eisers] . omdat [executeur] in een kwetsbare situatie verkeerde in combinatie met het niet op de hoogte zijn van het feit dat zij eigenaar was van de goederen, is daarmee niet komen vast te staan.
4.17.1.
Uitgangspunt is dat degene die een goed houdt, vermoed wordt dit goed voor zichzelf te houden en bezitter daarvan te zijn (artikel 3:107 lid 1 en 3:109 BW) en voorts dat die bezitter vermoed wordt rechthebbende te zijn (artikel 3:119 lid 1 BW). Het vermoeden van artikel 3:119 BW ziet in beginsel op het actuele bezit van het goed en kan door de huidige bezitter ook worden ingeroepen tegen degene die pretendeert eerder rechthebbende te zijn geweest.
4.17.2.
De rechtbank stelt vast dat [eisers] . op 3 oktober 2020 goederen hebben opgehaald die bij leven aan erflater hebben toebehoord. Zij zijn toen houder geworden van die goederen en worden aldus vermoed deze voor zichzelf te houden en bezitter daarvan te zijn. Zij worden daarmee dan ook als bezitter vermoed rechthebbende te zijn. Dat betekent dat [executeur] op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) feiten moet stellen en eventueel bewijzen waaruit voortvloeit dat zij nog steeds eigenaar is. Het verweer van [eisers] . kwalificeert evenwel als een bevrijdend verweer waarvan zij de bewijslast dragen. [eisers] . worden daarbij geholpen door de hiervoor aangehaalde bewijsvermoedens. Het is vervolgens opnieuw aan [executeur] om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat [eisers] . de eigendom niet hebben verworven. [6] Het is derhalve aan [executeur] tegenover het vermoeden van eigendom van [eisers] . feiten en omstandigheden te stellen en bij tegenspraak te bewijzen waaruit voortvloeit dat de stelling van [eisers] . onjuist is.
4.17.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [executeur] onvoldoende aangevoerd om het hiervoor besproken vermoeden dat [eisers] . rechthebbenden zijn van de goederen, te weerleggen. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
4.17.4.
[executeur] heeft niet weersproken dat zij [eisers] . per e-mail van 14 september 2020 heeft geschreven dat het akkoord is dat [eisers] . spullen van erflater komen ophalen. Daarbij omschrijft zij het schilderij van Jan van Loon (het gezicht op de eilanden) en het antieke drankenkastje uit de voorkamer. Voorts schrijft [executeur] of [eisers] . nog andere spullen van erflater willen uitzoeken waaronder boeken en persoonlijke spullen. Bij e-mail van 17 september 2020 geeft zij desgevraagd de afmetingen van het schilderij aan [eisers] . door. Zoals hiervoor reeds overwogen, is van misbruik door [eisers] . in dat kader niet gebleken. Verder heeft [executeur] geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat [eisers] . de eigendom van de goederen van erflater niet zouden hebben verworven.
4.17.5.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, heeft [executeur] te weinig aangevoerd om te kunnen concluderen dat [eisers] . geen rechthebbende zijn van de goederen. Bewijslevering is daarmee niet aan de orde. De vordering tot afgifte van die goederen wordt afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.18.
[eisers] . vorderen dat [executeur] wordt veroordeeld tot betaling van de reële proceskosten. De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling tot betaling van de volledige proceskosten geen aanleiding bestaat aangezien niet is voldaan aan de hoge drempel (te weten die van misbruik van procesrecht), die geldt voor een uitzondering op het regime van de artikelen 237-240 Rv. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van omstandigheden die maken dat de door [executeur] gevoerde verweren, omdat deze evident ongegrond zouden zijn en in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege hadden behoren te blijven.
4.19.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dat partijen geen bloedverwant van elkaar zijn, doet aan het familierechtelijke karakter van deze zaak niet af.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [executeur] tot betaling aan [eisers] . van het bedrag van € 15.898,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag van 14 april 2022 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
verklaart voor recht dat de aaneengesloten keten van zaaksvervanging ter zake van het recht van vruchtgebruik van de recreatiewoning is doorbroken,
5.3.
veroordeelt [executeur] tot betaling aan [eisers] . van het bedrag van € 42.768,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag van 25 november 2021 tot de dag van algehele betaling,
5.4.
verklaart voor recht dat [executeur] in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen als vruchtgebruiker,
5.5.
veroordeelt [executeur] om binnen één maand na betekening van dit vonnis aan [eisers] . nauwkeurige opgave te doen van de goederen vallende onder het recht van vruchtgebruik die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd en die geen vruchten zijn, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [executeur] hiertoe in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00,
5.6.
veroordeelt [executeur] om jaarlijks, binnen één maand na afloop van het voorgaande kalenderjaar, aan [eisers] . nauwkeurige opgave te doen van de goederen die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd en die geen vruchten zijn, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [executeur] hiertoe in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00,
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.1, 5.3, 5.5 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen van [executeur] af,
voorts in conventie en in reconventie
5.10.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.
593/eh

Voetnoten

1.Hoge Raad, 13 november 2020, ECLI:HR:NL:2020:1787
2.Asser e.a., Zaaksvervanging – druk 1: 2016, blz. 83
3.Asser e.a., Zaaksvervanging – druk 1: 2016, blz. 91
4.Hoge Raad, 9 januari 1998 , ECLI:NL:HR:1998:ZC2536
5.Zie ook W.M. Kleijn, Monografieën nieuw BW, nr. 25
6.Hoge Raad, 24 november 1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4794