Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verklaringen van [slachtoffer] zijn concreet, consistent en eenduidig. Haar verklaring is ook spontaan en wordt niet door de ouders in haar mond gelegd. De verklaring van [naam 2] is eveneens betrouwbaar. Hij verklaart op authentieke wijze over zijn eigen waarneming. Ook al is deze verklaring wat later in de tijd afgelegd, er is geen enkele reden om te veronderstellen dat [slachtoffer] met [naam 2] hierover gesproken heeft. De reactie van moeder op de aftrekbeweging die te zien is op de video-opname dient volgens hem als steunbewijs. Er is sprake van wettig en overtuigend bewijs voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu er zich onvoldoende bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat kenmerkend is voor zedenzaken, zoals onderhavige, dat sprake is van de aanwezigheid van slechts twee personen bij de verweten ontuchtige handelingen: de persoon die stelt slachtoffer te zijn geweest en de verdachte. Daarbij staan de verklaringen van deze personen vaak lijnrecht tegenover elkaar.
Het is om die reden van belang dat het onderzoek naar (een) zedenfeit(en) en de vervolging van (een) verdachte(n) uiterst zorgvuldig plaatsvindt. Dit vindt zijn uitdrukking in onder meer artikel 11, onder b van het Besluit slachtoffers van strafbare feiten (24 augustus 2016, Staatsblad 2016, 310) waarin wordt bepaald dat het verhoor van het slachtoffer met specifieke beschermingsbehoeften, zoals een minderjarige, wordt gedaan door of via personen die daarvoor professioneel zijn opgeleid.
Daarnaast wordt in paragraaf 1.2 Aanwijzing zeden van het Openbaar Ministerie (Staatscourant 2016, 19414) vermeld: ‘In zedenzaken is daarom uiterst belangrijk dat zorgvuldig onderzocht en zo precies mogelijk vastgesteld wordt wat er is gebeurd en dat conclusies pas daarna worden getrokken. Hiervoor is het nodig dat aangevers en (andere) getuigen zoveel mogelijk afzonderlijk worden gehoord, zodat (ook onbewuste) beïnvloeding wordt voorkomen.’
Uit het dossier is af te leiden dat het opsporingsonderzoek in de onderhavige zaak in grote lijnen als volgt is verlopen.
Op 4 juni 2021 is er door verbalisanten, naar aanleiding van een melding door de huisarts van aangeefster, een gesprek gevoerd met [slachtoffer] in de woning van de ouders van [slachtoffer] . [slachtoffer] verklaart tijdens dit gesprek niets over het ten laste gelegde. Tevens vindt er op 4 juni
2021 een informatief gesprek zeden plaats met de ouders van [slachtoffer] in hun woning. Op 6 juni 2021 om 19:30 uur vindt er een videogesprek via WhatsApp plaats tussen aan de ene zijde een verbalisant en aan de andere zijde [slachtoffer] en haar moeder, [naam 1] . [slachtoffer] verklaart dat zij niet liegt en dat er iets met opa is gebeurd tijdens het plassen. De verbinding wordt vervolgens verbroken. Op 6 juni 2021 om 19:54 uur vindt er een nieuw videogesprek via WhatsApp plaats met aan de ene zijde de verbalisant en aan de andere zijde [slachtoffer] en haar moeder. In dit videogesprek vertelt [slachtoffer] dat ze de piemel van opa moest aanraken en ze maakt daar een aftrekbeweging bij. Ook vertelt [slachtoffer] dat opa haar flamoes aanraakte. Op 11 juni 2021 om 10:00 wordt [slachtoffer] verhoord. In overleg met de officier van justitie is besloten [slachtoffer] niet in een kindvriendelijke studio te horen, maar in haar eigen woning. Dit verhoor met [slachtoffer] vindt plaats terwijl haar ouders in dezelfde ruimte aanwezig zijn. [slachtoffer] vertelt in dit verhoor dat opa zijn piemel tevoorschijn haalt in de wc en dat zij zijn piemel moet aanraken. Op 11 juni 2021 om 21:45 uur ontvangt de verbalisant een videogesprek tussen de moeder van [slachtoffer] en [slachtoffer] zelf. [slachtoffer] vertelt dat opa tegen haar had gezegd dat het een geheimpje was. Op 14 juni 2021 doet de moeder van [slachtoffer] aangifte namens [slachtoffer] . Op 18 juni 2021 ontvangt de verbalisant een videogesprek tussen de moeder van [slachtoffer] en [slachtoffer] . [slachtoffer] vertelt dat opa zijn piemel eveneens tevoorschijn haalde toen opa haar hielp met een nieuwe onderbroek aantrekken nadat zij in haar broek had geplast. Op 22 juli 2021 ontvangt de verbalisant wederom twee videoopnamen van gesprekken tussen [slachtoffer] en haar ouders. [slachtoffer] vertelt dat ze met de piemel van opa moest spelen en dat opa bij haar flamoes ging kietelen.
Vervolgens legt broer [naam 2] op 7 februari 2022 een verklaring af over wat hij eerder heeft gezien. Dit verhoor vindt plaats in de kindvriendelijke studio buiten directe aanwezigheid van de ouders van [naam 2] .
Verdachte heeft ten overstaan van de politie een geheel ontkennende verklaring afgelegd.
Zoals blijkt uit het bovenstaande is een deel van de verhoren van [slachtoffer] door haar eigen ouders gedaan. Hiervan zijn video-opnamen gemaakt en vervolgens naar de verbalisant gestuurd. De rechtbank stelt vast dat de betreffende video-opnamen geen deel van het dossier uitmaken, zodat de rechtbank niet heeft kunnen nagaan of en in hoeverre de ouders van [slachtoffer] de inhoud van haar verklaringen hebben beïnvloed. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat veel van de ondervragingen van [slachtoffer] niet door en onder de regie van een zedenrechercheur zijn gedaan.
De rechtbank stelt vast dat het bepaalde in de OM-Aanwijzing zeden en in het Besluit slachtoffers van strafbare feiten in casu niet is nageleefd. In het bijzonder staat niet vast dat (onbewuste) beïnvloeding valt uit te sluiten, waardoor van een zorgvuldig onderzoek geen of onvoldoende sprake is geweest. Die omstandigheid brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat deze verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De omstandigheid dat een aantal van de voor verdachte belastende verklaringen voorafgaande aan de aangifte zijn afgelegd, maakt dat de rechtbank de waarde van de aangifte onvoldoende kan bepalen. De verklaring van broer [naam 2] is ruim zeven maanden na de verklaringen in juni 2021 afgelegd. Van de verklaring van [naam 2] kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet zonder meer worden gezegd dat de eerder afgelegde verklaringen geen (beslissende) invloed hebben gehad op de inhoud van de verklaring van [naam 2] . Derhalve dient deze verklaring met de nodige behoedzaamheid te worden beoordeeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook hiervan vrijspreken.