De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 primair, 3, 4 en 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank een straf zal opleggen, gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van de hoogte daarvan heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft aangevoerd dat een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te ver gaat en dat een zorgmachtiging een betere optie zou zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van het Pieter Baan Centrum (PBC) d.d. 3 april 2023 en de reclassering van het Leger des Heils d.d. 19 mei 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan het plegen van vijf strafbare feiten, telkens gericht tegen hetzelfde slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen geld afhandig gemaakt door het slachtoffer af te persen en gebruik te maken van de bankpas van het slachtoffer. Bij een van die afpersingen heeft verdachte het slachtoffer meermalen gestoken met een mes, waarmee verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Met name dit feit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte heeft door zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer en gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid.
Verdachte heeft ter terechtzitting weinig willen verklaren en aan het onderzoek in het PBC heeft hij slechts beperkt willen meewerken. Desondanks hebben de gedragsdeskundigen
- I. van Outheusden, psychiater, en I.W.J. ten Post, GZ-psycholoog - een goed beeld gekregen van het actuele toestandsbeeld van verdachte.
Uit het PBC-rapport van 3 april 2023 volgt dat verdachte lijdt aan een chronisch-psychotische stoornis (schizofrenie) en een stoornis in het gebruik van cannabis.
Het rapport houdt verder onder meer in, zakelijk weergegeven:
De bij verdachte geconstateerde psychopathologie is van duurzame aard en was dus aanwezig ten tijde van de periode van de ten laste gelegde gedragingen (indien bewezen). De ziekte schizofrenie kan een wisselend beloop hebben, met fluctuaties in de ernst van de psychotische ontregeling. Of het ten laste gelegde, indien bewezen, (mede) voortkomt vanuit de aanwezigheid van positieve psychotische belevingen, zoals bevelshallucinaties of achtervolgingswanen, of vanuit formele denkstoornissen en beperkingen van gevoelsleven en wilsfuncties, is niet duidelijk geworden. Er was in de aanloop naar en tijdens de periode van het aan verdachte ten laste gelegde (indien bewezen) en ook in de periode na zijn aanhouding een beperkt zicht op het feitelijk functioneren van verdachte. Het is eveneens onduidelijk of verdachte ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen) onder invloed van middelen was. Wel staat vast dat hij bij binnenkomst in de PI op
31 augustus 2022 positief scoorde op cannabis, wat doet vermoeden dat hij nog niet lang daarvoor cannabis had gebruikt en dat er dus ook ten tijde van de periode van het plegen van het ten laste gelegde (indien bewezen) sprake was van een tenminste matig ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. In hoeverre de stoornis in het gebruik van cannabis van invloed is geweest op het ontwikkelen van psychotische problematiek en/of het beperken van de sociaal-emotionele en maatschappelijke vaardigheden, is eveneens niet duidelijk geworden.
De gedragsdeskundigen hebben aangegeven geen uitspraken te kunnen doen over een eventuele beïnvloeding van het gedrag van verdachte door de beschreven pathologie op het ten laste gelegde. Ook hebben zij zich onthouden van een advies over passende dan wel benodigde interventies in een strafrechtelijk kader. Hoewel de zorgen vanuit behandel-perspectief groot zijn, hebben de deskundigen over het risico op herhaling geen onderbouwde uitspraken kunnen doen.
Ook de reclassering heeft aangegeven geen verbanden te kunnen leggen tussen het ten laste gelegde en het gedrag/functioneren van verdachte, omdat verdachte niet met de reclassering in gesprek wilde. De reclassering heeft daarom geen advies kunnen geven over de noodzaak van interventies en/of toezicht. Wel schat de reclassering de kans hoog in dat verdachte zich zal onttrekken aan bijzondere voorwaarden, gelet op zijn huidige gedrag en houding.
De rechtbank komt op grond van het onderzoek ter terechtzitting en voormelde PBC-rapportage, met de officier van justitie, tot de conclusie dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend gelet op de bij hem (al langer) aanwezige stoornis.
De rechtbank constateert dat gedurende een langere periode sprake is geweest van meerdere, zeer bedreigende feiten met een opbouw in ernst, uitmondend in een poging doodslag. Verdachte is bovendien eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. Dit, in combinatie met de beschreven ernstige psychopathologie en grote behoefte aan zorg, maken dat de rechtbank vreest voor herhaling indien verdachte niet wordt behandeld. Verdachte is hier echter niet voor gemotiveerd en weigert alle medewerking. Beschermende factoren lijken er niet te zijn. De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS).
Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit 2 is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel. Aan de formele vereisten voor oplegging van de TBS-maatregel is daarmee voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
Omdat de maatregel wordt opgelegd wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd. De maatregel kan dus in beginsel onbeperkt worden verlengd.
Naast de TBS-maatregel acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf aangewezen.
De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf van een jaar met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij van belang acht dat verdachte zo snel mogelijk met een behandeling in een TBSkliniek begint.