In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 31 mei 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân was opgelegd. Deze last hield in dat verzoeker zijn schip, de [naam schip], binnen zes weken uit de haven van [woonplaats] moest verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per week tot een maximum van € 5.000,-. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de last verzoeker verplichtte om uiterlijk op 1 juni 2023 te voldoen aan de opgelegde voorwaarden.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen vergunning had voor het innemen van een ligplaats met zijn schip, wat in strijd is met artikel 2.2 van de Havenverordening van de gemeente Súdwest-Fryslân. Verzoeker betoogde dat de Havenverordening onverbindend was, maar de voorzieningenrechter vond geen aanknopingspunten om dit standpunt te volgen. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel werd door de voorzieningenrechter verworpen, omdat niet was aangetoond dat verzoeker anders werd behandeld dan andere eigenaren van vissersschepen.
Uiteindelijk concludeert de voorzieningenrechter dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen reden is om aan te nemen dat de opgelegde last onder dwangsom in de bezwaarprocedure geen stand kan houden. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en verzoeker dient uiterlijk op 5 juni 2023 aan de last te voldoen.