In deze zaak heeft eiser beroep aangetekend tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. Eiser had aanvankelijk een inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) aangevraagd en toegekend gekregen, maar bij het vaststellen van de definitieve aanslag ontdekte de inspecteur dat eiser geen recht had op deze korting. Tevens bleek dat eiser een bedrag van € 1.250 aan inkomsten uit overige werkzaamheden niet had aangegeven. De inspecteur heeft eiser hierover geïnformeerd en aangegeven dat hij van plan was om van de aangifte af te wijken.
Eiser was van mening dat hij uit de brief van de inspecteur kon afleiden dat hij niet meer hoefde te betalen dan € 1.250, omdat de correctie met betrekking tot de IACK niet in de berekening was opgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat in de brief van de inspecteur voldoende duidelijk was dat eiser de IACK niet zou ontvangen. De rechtbank vond wel dat de informatievoorziening in de brief te wensen overliet, maar verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de aanslag in stand bleef.
De rechtbank concludeerde dat de aanslag IB/PVV 2018 correct was vastgesteld en dat eiser geen recht had op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter R.R. van der Heide, in aanwezigheid van griffier M. Jongsma-van Helden op 15 juni 2023.