ECLI:NL:RBNNE:2023:2200

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
23-007318
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorwaardelijke vrijlating van een veroordeelde met jeugddetentie

Op 12 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Leeuwarden, uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot toepassing van artikel 6:6:28 van het Wetboek van Strafvordering. De zaak betreft een veroordeelde die in februari 2023 naar Nederland is overgeleverd en sindsdien in detentie verblijft om een jeugddetentie van 120 dagen uit te zitten. Deze jeugddetentie was oorspronkelijk voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 30 november 2017, maar werd na een overtreding door de veroordeelde in mei 2018 ten uitvoer gelegd.

De veroordeelde heeft via zijn raadsman, mr. Chorus, een verzoek ingediend om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Dit verzoek is behandeld op 5 april 2023, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door mr. H.E.P. van Geelkerken. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga. Tijdens de zitting ontstond enige verwarring over de strekking van het verzoek, aangezien zowel artikel 6:6:28 als artikel 6:6:29 Sv werden genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek betrekking heeft op artikel 6:6:28 Sv, dat de bevoegdheid van de rechter regelt om een veroordeelde met jeugddetentie voorwaardelijk in vrijheid te stellen.

De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman overwogen, waaronder de stelling dat de 57 dagen die de veroordeelde in detentie heeft doorgebracht in verband met zijn overlevering, ten onrechte niet in mindering zijn gebracht op de jeugddetentie. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat deze dagen op de juiste juridische gronden in mindering zijn gebracht op een andere straf. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het verzoek af te wijzen, onder verwijzing naar het feit dat de jeugddetentie oorspronkelijk voorwaardelijk was opgelegd en pas na overtreding ten uitvoer is gelegd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
zaaknummer RK 23-007318
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 12 april 2023 op een verzoekschrift ex artikel 6:6:28 van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [instelling] , hierna te noemen: de veroordeelde.
Procesverloop
Veroordeelde is op 10 februari 2023 overgeleverd naar Nederland en hij bevindt zich sindsdien in detentie voor het ondergaan van 120 dagen jeugddetentie. Deze jeugddetentie is bij vonnis van 30 november 2017 door de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden voorwaardelijk opgelegd waarna bij beslissing van 2 mei 2018 de tenuitvoerlegging werd gelast.
Veroordeelde heeft via zijn raadsman mr. Chorus een verzoekschrift tot toepassing van artikel 6:6:28 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend. Het verzoekschrift is op
5 april 2023 behandeld ter terechtzitting, waarbij veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. H.E.P. van Geelkerken, advocaat te Maastricht, optredend namens mr. Chorus.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Motivering

1. Ter terechtzitting is enige spraakverwarring ontstaan over de strekking van het verzoek doordat inhet verzoekschrift zowel de inhoud van artikel 6:6:28 Sv wordt genoemd als de inhoud van artikel 6:6:29 Sv. Artikel 6:6:28 Sv ziet op de bevoegdheid van de rechter een veroordeelde aan wie een jeugddetentie is opgelegd, voorwaardelijk in vrijheid te stellen. Artikel 6:6:29 Sv ziet op het vervangen van de straf van jeugddetentie in een andere strafsoort. De rechtbank is er ambtshalve van op de hoogte dat veroordeelde onlangs een verzoek als bedoeld in artikel 6:6:29 Sv heeft ingediend. De rechtbank heeft op 10 maart 2023 een beslissing op dit verzoek genomen, waarbij het verzoek werd afgewezen.
Het is de rechtbank daarom duidelijk dat de huidige zaak ziet op toepassing van artikel 6:6:28 Sv.
2. Veroordeelde en zijn raadsman hebben verschillende argumenten aangevoerd op grond waarvanveroordeelde niet de gehele 120 dagen jeugddetentie zou moeten ondergaan, maar voorwaardelijk in vrijheid zou behoren te worden gesteld. De kern van deze argumenten is dat de 57 dagen die door veroordeelde in detentie zijn doorgebracht in verband met zijn overlevering vanuit Denemarken naar Nederland, ten onrechte niet in mindering zijn gebracht op de 120 dagen jeugddetentie maar op een gevangenisstraf opgelegd bij arrest van het gerechtshof in de zaak 21-004587-20. Daarnaast betreft het een oude veroordeling.
3. De rechtbank begrijpt uit de bij het verzoekschrift overgelegde reactie van het Administratie- enInformatiecentrum voor de Executieketen (AICE) dat het AICE stelt dat de bedoelde 57 dagen op de juiste juridische gronden in mindering zijn gebracht op de zaak 21-004587-20.
4. De rechtbank ziet in de aangevoerde argumenten geen grond om te komen tot het oordeel datveroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zou moeten worden gesteld tijdens het ondergaan van de 120 dagen jeugddetentie. De rechtbank betrekt hierbij dat dit strafdeel oorspronkelijk voorwaardelijk was opgelegd en pas in tweede instantie, na overtreding door veroordeelde van de door de rechtbank gestelde voorwaarden, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. De rechtbank acht het mede in dit kader niet aan de orde om veroordeelde alsnog voorwaardelijk in vrijheid te stellen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2023.