Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
In het kader van de verdenking van het bewezen verklaarde is er, in het Pieter Baan Centrum, onderzoek verricht naar de geestvermogens van verdachte. Verdachte heeft aan het onderzoek niet meegewerkt.
De rechtbank stelt hieronder (onder het kopje ‘Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens’), als feitenrechter, vast dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat deze ook aanwezig was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Gelet op het duurzame karakter van een dergelijke stoornis, de aard van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder verdachte deze heeft begaan, acht de rechtbank een verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de bij verdachte bestaande stoornis aannemelijk. Om deze reden zal de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar achten. Dit betekent dat zijn strafbaarheid niet geheel is uitgesloten.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vanwege de door hem bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de na te noemen rapportages van de reclassering, de rapportage van de psychiater en de psycholoog die verdachte hebben geobserveerd in het Pieter Baan Centrum, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 april 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brute verkrachting van aangeefster. In de aanloop naar de verkrachting heeft verdachte het slachtoffer bont en blauw geslagen en getrapt. Terwijl hij het slachtoffer penetreerde, heeft hij haar bij haar keel vastgepakt, waardoor zij zich -murw geslagen als zij al was- niet langer kon verzetten. Daarnaast heeft verdachte geprobeerd aangeefster van het leven te beroven door haar met een snoer te wurgen en een beitel richting de hals van aangeefster te bewegen. Ook heeft verdachte gepoogd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en heeft hij haar tegen haar wil vast gehouden waardoor zij van haar vrijheid werd beroofd.
Verdachte is, door aldus te handelen, op zeer respectloze en vernederende wijze omgegaan met aangeefster en haar gevoelens. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
De bewezen verklaarde feiten zijn zeer ernstige feiten die een grove inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit en de vrijheid van aangeefster. De strafbare feiten hebben zich afgespeeld in haar woning/de schuur bij haar woning, juist een plaats waar het slachtoffer zich veilig zou moeten kunnen voelen. Daarnaast is van dit soort strafbare feiten bekend dat zij bij een slachtoffer grote en langdurige psychische problemen kunnen veroorzaken. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 19 april 2023 (van in totaal 45 pagina’s), waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor meerdere vermogens- en geweldsdelicten, waaronder voor mishandeling van het onderhavige slachtoffer [slachtoffer] .
Noemenswaard is voorts dat in 2015 en 2019 aan verdachte een ISD-maatregel is opgelegd. In beide gevallen is de extramurale fase voortijdig negatief beëindigd vanwege het zich niet houden aan voorwaarden en een niet-meewerkende houding van verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt.
Reclasseringsadvies van 6 september 2022
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het reclasseringsadvies. De reclassering heeft desondanks op basis van de bij haar bekende actuele achtergrondinformatie omtrent verdachte een advies uitgebracht. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog, gezien de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij meermalen is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten. De reclassering maakt uit eerdere adviezen op dat verdachte verstandelijk beperkt is en in het verleden is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Voorts blijkt dat verdachte weinig inzicht heeft in zijn problematiek en hij geen wens heeft tot verandering.
De reclassering haalt een eerder reclasseringsrapport van 25 augustus 2020 aan waarin onder meer is vermeld: “Tijdens het delictscenario komt naar voor dat betrokkene de ernst van de straf afweegt tegenover het voordeel uit het delict. Zo geeft betrokkene aan dat als hij de straf te overzien vindt, hij het delict pleegt. Hij geeft ook aan dit nooit te zullen veranderen. Er lijkt nauwelijks sprake te zijn van gewetensontwikkeling.”
Pro Justitia rapportage Pieter Baan Centrum van 7 februari 2023, opgemaakt en ondertekend door dr.
S.J. Roza (psychiater) en drs. P.E. Geurkink (GZ-psycholoog)
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC). Verdachte is vervolgens zes weken geobserveerd door de groepsleiding in het PBC. De weigering tot medewerking lijkt niet te worden verklaard door ernstige psychopathologie, zoals een psychose, manie of ernstige depressie. Waarschijnlijk is de procespositie ten minste ten dele een reden geweest om niet mee te werken aan het onderzoek. De psychiater en de psycholoog komen tot de conclusie dat er mogelijk sprake is van een verstandelijke beperking bij verdachte. Er komt een beeld naar voren dat verdachte kampt met hardnekkige verslavingspathologie. De massale inzet van de (verslavings)hulpverlening met daarbij ook de inzet van verschillende dwangmiddelen heeft het patroon van problematisch middelengebruik niet kunnen doorbreken. Bovendien is er sprake van een antisociaal gedragspatroon en zijn er problemen met agressie.
Reclasseringsadvies van 14 maart 2023
Verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het aanvullende reclasseringsadvies. Vanwege de ontkennende en stelselmatig niet-meewerkende houding in combinatie met het recidiverisico, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies het recidiverisico te beperken. De reclassering adviseert om bij veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, nu verdachte weigert zijn medewerking te verlenen en het risico op nieuwe slachtoffers ingeschat wordt als hoog.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken.’ Voor verkrachting gepaard gaande met, zoals in onderhavige zaak, ernstige mate van geweld, geldt op basis van dit uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
In het onderhavige geval heeft te gelden dat verdachte, naast het slachtoffer te hebben verkracht, haar ook van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden en heeft gepoogd haar te doden en zwaar te mishandelen. De rechtbank heeft er bij de strafoplegging rekening mee gehouden dat de feiten in zogenoemde eendaadse samenloop zijn gepleegd en dat de rechtbank de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekent.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur noodzakelijk is om de maatschappij voor langere duur tegen verdachte te beschermen. De rechtbank zal dan ook verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De op te leggen maatregel
Tbs-maatregel
De rechtbank ziet zich, gelet op de problematiek rondom verdachte in combinatie met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, daarnaast voor de vraag gesteld of er aanleiding is om verdachte ter beschikking te stellen, al dan niet met verpleging van overheidswege.
Juridisch kader
Om de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) te kunnen opleggen dient, op grond van het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de vraag te worden beantwoord of bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond (sub 1), alsmede of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist (sub 2).
Voorts is krachtens de wet voor een last tot tbs een advies van twee gedragsdeskundigen, onder wie een psychiater, die verdachte hebben onderzocht, vereist.
Uit de hiervoor besproken PJ-rapportage blijkt dat verdachte een weigerende observandus is in de zin van artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, derde lid, Sr. Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, derde lid, Sr kan ook aan een weigerende observandus de maatregel van tbs met dwangverpleging worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek, als bedoeld in artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, tweede lid, Sr vervalt in dat geval. Alsdan kan tbs ook zonder een advies van de gedragsdeskundigen worden opgelegd. In dat geval is wel vereist dat de rechtbank zelf vaststelt dat er een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond ten tijde van het begaan van het feit. Voldoende is dat de ziekelijke stoornis of de gebrekkige ontwikkeling op basis van een zekere aannemelijkheid wordt vastgesteld.
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
De rechtbank hecht in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde rapport van het PBC, bij beantwoording van de vraag of er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hoewel verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek in het PBC, blijkt uit de conclusies van de deskundigen dat er bij verdachte aanwijzingen bestaan voor persoonlijkheidsproblematiek in de zin van een antisociaalgedragspatroon en problematiek in agressieregulatie. In de genoemde reclasseringsadviezen komt naar voren dat verdachte in het verleden is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De rechtbank acht, gelet op het rapport van de deskundigen van het PBC, in het licht van de overige beschikbare rapporten over de persoon van verdachte, voldoende aannemelijk geworden dat er bij verdachte sprake is van persoonlijkheidsstoornissen in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een agressieregulatiestoornis. Dergelijke stoornissen zijn duurzaam en verdachte is hiervoor niet eerder (kunnen worden) behandeld. Hierdoor neemt de rechtbank aan dat er ten tijde van het plegen van de strafbare feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte.
Recidiverisico
In de reclasseringsrapportages wordt het risico op recidive ingeschat als hoog. Dit beeld wordt door de justitiële documentatie van verdachte bevestigd. De thans bewezen verklaarde feiten betreffen ernstige geweldsdelicten. Gesteld kan worden dat er sprake is van escalatie in de ernst van de strafbare feiten.
Met de reclassering acht de rechtbank het risico op recidive hoog.
Conclusie
De stoornissen van verdachte en het recidiverisico zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte na een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De stoornissen behoeven, gelet op het recidiverisico, behandeling in een beveiligde setting.
De reclassering ziet onvoldoende mogelijkheden om verdachte te begeleiden bij een voorwaardelijke straf, gelet op de weigerachtige houding van verdachte. Daarnaast blijkt uit de houding van verdachte bij de reclassering en in het PBC, alsmede uit hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, dat verdachte vindt dat hij niet geholpen hoeft te worden. Om die reden ziet de rechtbank geen mogelijkheid om een tbs met voorwaarden op te leggen.
De door verdachte begane strafbare feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eisen het opleggen van de maatregel. Het voorgaande afwegende, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan om ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten de terbeschikkingstelling van verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Nu de tbs-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, kan de totale duur van de tbs met dwangverpleging, gelet op artikel 38e Sr, een periode van vier jaar te boven gaan. De tbs-maatregel is dus ongemaximeerd.
De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, naast het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met het opleggen van de maatregel tot tbs met dwangverpleging. De rechtbank zal daartoe dan ook niet overgaan.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.200,00 ter vergoeding van materiële schade en € 18.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij vatbaar is voor toewijzing.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de vordering te laat is ingediend waardoor hij deze niet meer met verdachte heeft kunnen bespreken. Daarnaast vormt de vordering vanwege de grootte of complexiteit een onevenredige belasting voor het strafproces. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak. Daarnaast is de vordering onvoldoende onderbouwd ten aanzien van het materiële deel en bestaat er geen causaal verband tussen het feit en de gestelde schade, nu de slaapbank van verdachte zelf was, aldus de raadsman. Meer subsidiair, indien de rechtbank de vordering wel zal toewijzen, heeft de raadsman de rechtbank verzocht de draagkracht van verdachte in aanmerking te nemen. Verdachte is zo arm als een kerkrat, aldus de raadsman, en heeft geen middelen om de vordering te kunnen voldoen, waardoor toewijzing zal resulteren in gijzeling en daarom enkel een punitief karakter zal hebben. Ten slotte heeft de raadsman verzocht om de gijzeling te bepalen op één dag wegens langdurige detentie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de raadsman niet voor zover hij heeft bepleit dat de benadeelde partij de vordering niet tijdig heeft ingediend waardoor de raadsman deze niet meer met verdachte heeft kunnen bespreken. Krachtens artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij voor aanvang van de terechtzitting aan de officier van justitie de vordering overleggen. De benadeelde partij kan ook ter terechtzitting haar vordering naar voren brengen. De vordering is in onderhavige zaak, in overeenstemming met voornoemd artikel, enkele dagen voorafgaand aan de terechtzitting ingediend. Dat is op tijd. Overigens heeft de rechtbank ter terechtzitting van 16 mei 2023 voorgesteld om het onderzoek ter terechtzitting voor enige tijd te onderbreken teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen de vordering alsnog te bespreken met verdachte. De raadsman heeft hiervan nadrukkelijk geen gebruik gemaakt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. Zo blijkt uit het procesdossier dat er bloedsporen op de vloer, op de slaapbank en op de kleding van de benadeelde partij zijn aangetroffen, het dekbed van de benadeelde partij is besmeurd met bloed en het deurslot en de deur naar de schuur zijn vernield. De rechtbank volgt de raadsman niet voor zover hij heeft bepleit dat de slaapbank van verdachte was. De schuur was van de benadeelde partij en zij heeft deze aan verdachte ter beschikking gesteld om in te verblijven. Verdachte had, zo heeft hij zelf verklaard, geen geld en de caravan waarin hij eerder verbleef, was gesloopt. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de slaapbank eveneens aan de benadeelde partij toebehoorde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de materiële schade op € 1.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij tijdens de bewezen verklaarde feiten van haar vrijheid is beroofd geweest en is blootgesteld aan ernstig geweld, waaronder verkrachting. Blijkens het strafdossier is aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde ook rechtstreeks immateriële schade toegebracht.
Gelet op het voorgaande, de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel, de ernst en de duur van het psychisch letsel van de benadeelde partij, de gevolgen daarvan voor haar en mede gelet op wat blijkens de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend ter zake van smartengeld, stelt de rechtbank de immateriële schade vast op een bedrag van € 18.000, -.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsman verzocht, (reeds nu) de gijzeling te bepalen op één dag wegens langdurige detentie.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.