In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, die afhankelijk is van hulp bij het huishouden, heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân. Het college had op 27 maart 2023 besloten om verzoekster 135 minuten hulp per week toe te kennen, wat volgens haar onvoldoende was in vergelijking met de eerder toegekende 3 uur per week. De voorzieningenrechter heeft op 3 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van het college aanwezig was.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het college de aanvraag van verzoekster niet zorgvuldig heeft voorbereid en het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet heeft gevolgd. Dit stappenplan vereist dat het college eerst de hulpvraag vaststelt, de problemen bij zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in kaart brengt, en pas daarna de benodigde ondersteuning bepaalt. De voorzieningenrechter concludeert dat het college niet voldoende inzicht heeft gekregen in de specifieke belemmeringen van verzoekster en dat de indicatie van 135 minuten per week niet goed onderbouwd is. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van 27 maart 2023, waardoor de eerdere indicatie van 3 uur per week herleeft tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt bepaald dat het college het griffierecht van € 50,- aan verzoekster moet vergoeden.