ECLI:NL:RBNNE:2023:2129

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
18-234574-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen en poging tot zware mishandeling door minderjarige verdachte

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen en poging tot zware mishandeling. De zaak kwam ter terechtzitting op 9 maart 2023, waar de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. H.C.L. Crozier, aanwezig was. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen. De tenlastelegging omvatte twee geweldsincidenten: het eerste vond plaats op 26 januari 2022 in Gytsjerk, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen slachtoffer [slachtoffer 1]. Het tweede incident vond plaats op 31 juli 2022 in Hurdegaryp, waar de verdachte een poging deed om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan slachtoffer [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen had verklaard, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers.

De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had. De rechtbank wees ook de vorderingen van de benadeelde partijen toe, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers. De uitspraak benadrukte de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/234574-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren van 9 maart 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 januari te Gytsjerk openlijk, te weten, op/aan de [adres] (op/nabij een schoolplein) in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten: [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] :
  • meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam te duwen, en/of;
  • meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of lichaam te stompen/slaan, en/of;- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het lichaam en/of (in de richting van) het hoofd te schoppen/trappen;
2. hij op of omstreeks 31 juli 2022 te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2] (omver) heeft geduwd en/of (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft gestompt/geslagen en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 juli 2022 te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (omver) te duwen en/of (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of lichaam te stompen/slaan en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde gevorderd. Feit 1 kan bewezen worden op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte. Voor feit 2 primair kan als bewijs gebezigd worden de aangifte van [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 primair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
met betrekking tot de feiten 1 en 2
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2023;
met betrekking tot feit 1 afzonderlijk
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 3 februari 2022, opgenomenop pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022198812 d.d. 7 augustus 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 25 maart 2022,opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor d.d. 15 april 2022, opgenomen oppagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 2] ;
met betrekking tot feit 2 afzonderlijk
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 31 juli 2022, opgenomen oppagina 84 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanvullend verhoor aangever d.d. 31 juli
2022, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 31 juli 2022,opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 26 januari 2022 te Gytsjerk openlijk, te weten, aan de [adres] nabij een schoolplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten: [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] :
  • tegen het lichaam te duwen, en;
  • meermalen, op/tegen het hoofd en/of lichaam te stompen/slaan, en;
  • meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam en/of (in de richting van) het hoofd teschoppen/trappen;
2. primair hij omstreeks 31 juli 2022 te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2] omver heeft geduwd en terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen en meermalen tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
primair. Poging tot zware mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, met een proeftijd voor de duur van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan geëist door de officier van justitie. Verdachte heeft vrijwillig hulp gezocht. Hij heeft veel stress ervaren in afwachting van de strafzaak. De raadsman heeft verzocht een taakstraf van 100 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich binnen een periode van een half jaar schuldig gemaakt aan twee geweldsincidenten. In januari 2022 heeft verdachte openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen slachtoffer [slachtoffer 1] . Verdachte en zijn medeverdachten hebben op straat het slachtoffer mishandeld terwijl hij op de grond lag. Het slachtoffer is hierdoor buiten bewustzijn geraakt en is pas in het ziekenhuis weer bij bewustzijn gekomen.
Slechts een half jaar later, in juli 2022, heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een geweldsdelict, namelijk een poging tot zware mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 2] . In beide gevallen heeft verdachte onder meer de slachtoffers tegen het hoofd geschopt.
Uit de vorderingen tot schadevergoeding van beide slachtoffers is gebleken van de grote impact die het geweld op hen heeft gehad én nog steeds heeft. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat geweld in het openbaar – zoals hier in beide gevallen op straat – bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van 25 november 2022 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), onder meer inhoudende:
Verdachte heeft een belast verleden. Dit lijkt van invloed te zijn geweest op het delictgedrag van verdachte. De delicten lijken verdachte te doen beseffen dat hij andere keuzes moet maken. Hoewel verdachte positieve stappen heeft gemaakt in zijn middelengebruik, drinkt verdachte nog alcohol en blowt hij nog. Het belaste verleden van verdachte en onverwerkte trauma's lijken een grote invloed te hebben op zijn gemoedstoestand en zijn wijze van omgaan met emoties en agressie. Behandeling gericht op het verwerken van zijn verleden (bijvoorbeeld EMDR) en het aanleren van de juiste vaardigheden gericht op omgaan met emoties is daarom noodzakelijk om herhaling te voorkomen. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan controle op middelengebruik en meewerken aan de hulp van jeugdreclassering, ook als dat inhoudt meewerken aan diagnostiek of trauma behandeling.
Op te leggen straf
Het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht)-oriëntatiepunt voor openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen , in het geval van een jeugdige verdachte, is een taakstraf voor de duur van 40 uren, waarbij verhoging met steeds 40 uur aan de orde kan zijn in geval van bepaalde strafverzwarende omstandigheden. Voor zware mishandeling door middel van schoppen tegen het hoofd geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie vanaf de duur van drie maanden. In onderhavige zaak is, naast een openlijke geweldpleging ook sprake van een poging tot zware mishandeling. In beide gevallen is bovendien tegen het hoofd geschopt van de slachtoffers. Dit zijn ernstige feiten waarvoor in beginsel oplegging van een jeugddetentie passend is. De rechtbank zal daartoe gelet op het advies van de Raad niet overgaan. Wel ziet de rechtbank in de ernst van de feiten aanleiding een hogere straf dan geëist door de officier van justitie op te leggen. De eis van de officier van justitie alsmede het voorstel van de raadsman doen onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. De rechtbank zal een taakstraf voor de duur van 150 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk deel van de taakstraf worden verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 403,82 ter zake van materiële schade en € 800,00 tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 37,58 ter vergoeding van materiële schade en € 2.250,00 tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel waarbij het aantal dagen gijzeling op nihil wordt gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] verzocht een bedrag van € 500,- toe te wijzen gelet op het kleinere aandeel van verdachte in het geheel aan geweld. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden tot een bedrag van € 1.000,-. De vordering dateert van november 2022 en mogelijk is er iets veranderd in de situatie van de benadeelde partij, bijvoorbeeld dat hij weer aan het werk is.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte ten aanzien van de materiële schade door verdachte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen. De raadsman heeft verzocht het gevorderde bedrag ten aanzien van de immateriële schade te matigen. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 800,- aan immateriële schade in relatie tot het gepleegde geweld jegens de benadeelde partij, de gevolgen die dat voor hem heeft gehad en de hoogte van de immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, redelijk en billijk is. De rechtbank zal de vordering in haar geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom. Voor het bepalen van een aandeel in de schade – zoals door de verdediging bepleit – ziet de rechtbank vanwege de civielrechtelijke hoofdelijke aansprakelijkheid geen ruimte.
Nu vaststaat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet ten aanzien van de materiële schade door verdachte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen. De raadsman heeft verzocht het gevorderde bedrag ten aanzien van de immateriële schade te matigen. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade in relatie tot het gepleegde geweld en de gevolgen voor de benadeelde partij en de hoogte van de immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt opgelegd redelijk en billijk is. De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 1.537,58 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2022.
De vordering van de benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Nu vaststaat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 50 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres Tesselschadestraat 2 te Leeuwarden en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat veroordeelde zal meewerken aan urineonderzoek en/of bloedonderzoek ter controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik in kaart te brengen en, indien nodig, te beheersen;
dat veroordeelde zal meewerken aan de hulp die de jeugdreclassering noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt het meewerken aan diagnostiek en/of traumabehandeling.
Geeft aan Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van feit 1, benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte, hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van €
1.203,82(zegge: twaalfhonderd en drie euro en tweeëntachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 403,82 aan materiële schade en € 800,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2 primair, benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor een deel toe en veroordeelt verdachte om aan te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.537,58(zegge: vijftien honderd en zevenendertig euro en achtenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 37,58 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.A. Vlietstra en mr. L.M. Praamstra, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 maart 2023.
Mr. L.M. Praamstra is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.