ECLI:NL:RBNNE:2023:2125

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
18-141252-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontucht met minderjarige en bezit van kinderpornografie

Op 25 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere keren vergaande seksuele handelingen heeft verricht met een kwetsbaar minderjarig meisje, dat aan zijn zorg was toevertrouwd. De verdachte, geboren in 1975, heeft deze handelingen gepleegd terwijl het slachtoffer, geboren in 2003, bij hem logeerde. Daarnaast was de verdachte in het bezit van kinderpornografische afbeeldingen van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig heeft aangetast en het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had heeft misbruikt. Ondanks het feit dat de verdachte geen justitiële documentatie had, vond de rechtbank dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde en het tweede feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, in totaal € 10.571,46, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18-141252-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 mei 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1975, wonende te [adres] , [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 mei 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Pots, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks de periode van 5 juli 2018 tot en met 1 juni 2019 te [pleegplaats] en/of
[pleegplaats] en/of (in de auto onderweg) tussen [pleegplaats] en/of [pleegplaats] en/of elders in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte, meermalen, althans eenmaal,
- over/bij/aan haar vagina en/of borsten en/of haar billen gewreven en/of aangeraakt en/of- een of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht; Subsidiair:
Hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2018 tot en met 1 juni 2021 te [pleegplaats] en/of
[pleegplaats] en/of (in de auto onderweg) tussen [pleegplaats] en/of [pleegplaats] en/of elders in Nederland (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, hebbende verdachte, meermalen, althans eenmaal,
  • over/bij/aan haar vagina en/of borsten en/of haar billen gewreven en/of aangeraakt en/of
  • een of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht, en/of
  • zijn penis in haar mond gebracht;
2.
Hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2018 tot en met 1 juni 2021 te [pleegplaats] en/of
[pleegplaats] meermalen afbeeldingen heeft ontvangen op zijn telefoon via Whatsapp en/of Fortnite, althans op een gegevensdrager, van seksuele handelingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, is betrokken of schijnbaar is betrokken heeft verworven en/of in bezit heeft gehad en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang toe verschaft, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit het tonen van de ontblote borsten en/of de blote vagina, waarbij zij al dan niet met haar vingers in haar vagina zat of zij bij zichzelf bij haar clitoris zat en/of aan haar borsten zat en/of zij naakt poseerde, telkens onmiskenbaar met een seksuele strekking en/of strekkende tot seksuele prikkeling;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster voldoende wordt ondersteund. Er is geen reden tot twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Verdachte heeft ontkend dat hij seksueel contact heeft gehad met aangeefster in de periode waarin aangeefster de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, maar uit de verklaring
van getuige [getuige] kan worden opgemaakt dat de seksuele handelingen ook hebben plaatsgevonden voordat aangeefster [slachtoffer] de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De verklaring van aangeefster vindt daarnaast gedeeltelijk steun in de verklaring van verdachte zelf, nu hij heeft verklaard dat er wel degelijk seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In zedenzaken doet zich regelmatig de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de gewraakte seksuele handelingen: de aangeefster en de vermeende dader. Dat is ook in deze zaak het geval. Verdachte heeft erkend dat hij seksueel contact heeft gehad met aangeefster [slachtoffer] , maar heeft stellig ontkend dat hij seksueel contact heeft gehad met aangeefster in de periode waarin aangeefster de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. Volgens verdachte zijn de seksuele handelingen begonnen in juni 2020, en is het contact met aangeefster in maart 2021 gestopt. Uit vaste rechtspraak kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de ontuchtige handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Het steunbewijs dient op relevante wijze in verband te staan met de inhoud van de verklaring van het slachtoffer. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, waarbij de rechtbank van de verklaringen zorgvuldig dient te wegen.
De verklaring van de aangeefster is naar het oordeel van de rechtbank, waar het gaat om de gewraakte seksuele handelingen, authentiek en consistent met de eerder gegeven verklaring tijdens het met haar gevoerde informatieve gesprek met de politie. Vanwege de veelheid van de contacten met verdachte kan aangeefster weliswaar niet iedere situatie gedetailleerd beschrijven, maar zij heeft wel een aantal incidenten kunnen beschrijven die in het bijzonder ingrijpend voor haar waren. Aangeefster geeft het daarnaast aan wanneer zij zich bepaalde dingen niet meer kan herinneren. In zoverre kan de verklaring van aangeefster daarom als een betrouwbare verklaring worden aangemerkt.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in het dossier. Getuigen [slachtoffer] en [getuige] hebben verklaard dat zij van aangeefster hebben gehoord dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden voordat zij zestien jaar was geworden. De inhoud van deze verklaringen geven echter naar het oordeel van de rechtbank in het licht van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering onvoldoende steun aan de door aangeefsters beschreven feiten en omstandigheden, omdat deze verklaringen geen zelfstandige, eigen waarnemingen inhouden ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefsters op het moment dat het strafbare feit plaatsvond (of kort daarna). In die zin leveren de verklaringen van deze getuigen onvoldoende steunbewijs aan de verklaring van de aangeefster. De verklaring van verdachte biedt evenmin steun aan de verklaring van aangeefster, omdat hij de seksuele handelingen vóór het behalen van de zestienjarige leeftijd van aangeefster stellig heeft ontkend. Aangezien er onvoldoende wettig bewijs is voor het onder 1 primair tenlastegelegde, spreekt de rechtbank verdachte daarvan vrij.
Bewijs van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 mei 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 22 november 2021, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021164355 d.d. 25 mei 2022, inhoudend het relaas van verbalisant.
Ten laste is gelegd dat verdachte met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Uit vaste jurisprudentie volgt dat er al sprake is van aan iemands zorg of waakzaamheid toevertrouwen wanneer een kind, al dan niet met toestemming van de ouders, bij de meerderjarige logeert.
Verdachte en aangeefster hebben vanaf – in ieder geval – juni 2020 een seksuele relatie gehad. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de aangeefster op dat moment minderjarig, namelijk 16 jaar, was. Verdachte was toentertijd zelf 44, en later 45 jaar oud. Op grond van de bewijsmiddelen kan tevens vastgesteld worden dat de minderjarige [slachtoffer] bij de meerderjarige en veel oudere verdachte verbleef en aldaar meermalen heeft gelogeerd. Deze feitelijke omstandigheden in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat aangeefster [slachtoffer] aan verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd. Door in deze situatie ontuchtige handelingen met haar te plegen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

1 subsidiair:

Hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021 te [pleegplaats] , [pleegplaats] en in de auto onderweg tussen [pleegplaats] en [pleegplaats] telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, hebbende verdachte, meermalen,
  • over haar vagina, borsten en haar billen gewreven en/of aangeraakt en
  • een of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht, en
  • zijn penis in haar mond gebracht;
2
Hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 1 maart 2021 te [pleegplaats] meermalen afbeeldingen heeft ontvangen op zijn telefoon via Whatsapp, van seksuele handelingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, is betrokken, heeft verworven, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit het tonen van de ontblote borsten en de blote vagina, waarbij zij al dan niet met haar vingers in haar vagina zat of zij bij zichzelf bij haar clitoris zat en aan haar borsten zat en zij naakt poseerde, telkens onmiskenbaar met een seksuele strekking en strekkende tot seksuele prikkeling;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1 subsidiair: ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
2: een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en in bezit hebben, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en het onder 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, gecombineerd met een gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijk deel van die gevangenisstraf van korte duur is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van de reclassering van 20 april 2023 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft meerdere malen vergaande seksuele handelingen verricht met [slachtoffer] , een kwetsbaar minderjarig meisje. Deze handelingen vonden plaats terwijl [slachtoffer] bij verdachte logeerde en zij aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. Ook was verdachte in het bezit van kinderpornografische foto’s van [slachtoffer] . Verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze aangetast. Ook heeft verdachte het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem had en haar afhankelijke positie misbruikt. Verdachte heeft hiermee alleen aan zijn eigen lustgevoelens gedacht en geen rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer. Zoals algemeen bekend is, kan een dergelijke ervaring voor slachtoffers ernstige geestelijke problemen meebrengen en hebben zij vaak lange tijd nodig om met de gevolgen daarvan om te kunnen gaan. Dat is ook hier het geval, zo is gebleken uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgedragen.
Hoewel verdachte geen justitiële documentatie heeft, is de rechtbank van mening dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf past bij de feiten die verdachte heeft gepleegd. Deze straf is lager dan de door de officier van justitie geëiste straf omdat de rechtbank het primair ten laste gelegde feit niet bewezen acht. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 571,46 ter vergoeding van materiële schade en € 19.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering tot vergoeding van de materiële schade, maar heeft ten aanzien van de immateriële schade aangevoerd dat dit bedrag moet worden gematigd, zodat in totaal € 5.571,46 kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juni 2021.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarnaast voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op
€ 10.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 240b en 249 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Ten aanzien van 18-141252-22, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 10.571,46 (zegge: tienduizend vijfhonderdéénenzeventig euro en zesenveertigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.571,46 (zegge: tienduizend vijfhonderdéénenzeventig euro en zesenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf1 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 571,46 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 87 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 mei 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.