Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster voldoende wordt ondersteund. Er is geen reden tot twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Verdachte heeft ontkend dat hij seksueel contact heeft gehad met aangeefster in de periode waarin aangeefster de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, maar uit de verklaring
van getuige [getuige] kan worden opgemaakt dat de seksuele handelingen ook hebben plaatsgevonden voordat aangeefster [slachtoffer] de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De verklaring van aangeefster vindt daarnaast gedeeltelijk steun in de verklaring van verdachte zelf, nu hij heeft verklaard dat er wel degelijk seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In zedenzaken doet zich regelmatig de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de gewraakte seksuele handelingen: de aangeefster en de vermeende dader. Dat is ook in deze zaak het geval. Verdachte heeft erkend dat hij seksueel contact heeft gehad met aangeefster [slachtoffer] , maar heeft stellig ontkend dat hij seksueel contact heeft gehad met aangeefster in de periode waarin aangeefster de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. Volgens verdachte zijn de seksuele handelingen begonnen in juni 2020, en is het contact met aangeefster in maart 2021 gestopt. Uit vaste rechtspraak kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de ontuchtige handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Het steunbewijs dient op relevante wijze in verband te staan met de inhoud van de verklaring van het slachtoffer. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, waarbij de rechtbank van de verklaringen zorgvuldig dient te wegen.
De verklaring van de aangeefster is naar het oordeel van de rechtbank, waar het gaat om de gewraakte seksuele handelingen, authentiek en consistent met de eerder gegeven verklaring tijdens het met haar gevoerde informatieve gesprek met de politie. Vanwege de veelheid van de contacten met verdachte kan aangeefster weliswaar niet iedere situatie gedetailleerd beschrijven, maar zij heeft wel een aantal incidenten kunnen beschrijven die in het bijzonder ingrijpend voor haar waren. Aangeefster geeft het daarnaast aan wanneer zij zich bepaalde dingen niet meer kan herinneren. In zoverre kan de verklaring van aangeefster daarom als een betrouwbare verklaring worden aangemerkt.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in het dossier. Getuigen [slachtoffer] en [getuige] hebben verklaard dat zij van aangeefster hebben gehoord dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden voordat zij zestien jaar was geworden. De inhoud van deze verklaringen geven echter naar het oordeel van de rechtbank in het licht van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering onvoldoende steun aan de door aangeefsters beschreven feiten en omstandigheden, omdat deze verklaringen geen zelfstandige, eigen waarnemingen inhouden ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefsters op het moment dat het strafbare feit plaatsvond (of kort daarna). In die zin leveren de verklaringen van deze getuigen onvoldoende steunbewijs aan de verklaring van de aangeefster. De verklaring van verdachte biedt evenmin steun aan de verklaring van aangeefster, omdat hij de seksuele handelingen vóór het behalen van de zestienjarige leeftijd van aangeefster stellig heeft ontkend. Aangezien er onvoldoende wettig bewijs is voor het onder 1 primair tenlastegelegde, spreekt de rechtbank verdachte daarvan vrij.
Bewijs van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: