ECLI:NL:RBNNE:2023:2108

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
18-230373-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en drugshandel op station Leeuwarden

Op 23 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 september 2022 op het station in Leeuwarden een minderjarige jongen heeft gestoken met een mes. De verdachte had afgesproken met het slachtoffer om hasj te verkopen, maar tijdens de ontmoeting heeft het slachtoffer de hasj van de verdachte afgepakt en is weggerend zonder te betalen. De verdachte heeft hierop de jongen achtervolgd en hem meermalen in de schouder, oksel en het schouderblad gestoken. Het slachtoffer raakte ernstig gewond en moest direct na de steekpartij worden geopereerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging doodslag en het opzettelijk aanwezig hebben van 196,2 gram hasj. De verdachte is vrijgesproken van het voorhanden hebben van een alarmpistool. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank overweegt dat de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar wegen in de strafmaat.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/230373-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 mei 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 mei 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 11 september 2022 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen in de linkerschouder, linker oksel en/of rechterschouderblad, althans het bovenlichaam, heeft gestoken met een mes, althans een scherp voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 11 september 2022 te Leeuwarden, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten steek en/of snijverwondingen aan de linkerschouder, linker oksel en/of rechterschouderblad, als gevolg waarvan een zijtak van een grote bovenarmader is beschadigd en voornoemde [slachtoffer] in shock, te weten een gevaarlijke toestand door te weinig rondgepompt bloed, kwam door bloedverlies, door voornoemde [slachtoffer] meermalen te steken in de linkerschouder, linker oksel en/of rechterschouderblad, althans het bovenlichaam, met een mes, althans een scherp voorwerp;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 11 september 2022 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] meermalen in de linkerschouder, linker oksel en/of rechterschouderblad, althans het bovenlichaam, heeft gestoken met een mes, althans een scherp voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op of omstreeks 11 september 2022 te Leeuwarden, heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 196,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij, op of omstreeks 11 september 2022 te Leeuwarden, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair, feit 2 en feit 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer] ). Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en verstrekken van de hasj. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair
De rechtbank past ten aanzien van feit 1 primair de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 8 november 2022,opgenomen op pagina 31 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R022093 / 2022241221 d.d. 12 december 2022, inhoudend als verklaring van verdachte:
Op 11 september 2022 werd een afspraak gemaakt op Telegram. Dat ging om 2 blokken hasj en er werd een afspraak gemaakt over de prijs. En al snel werd een tijdstip en plek afgesproken. Dat was station Leeuwarden. Voor het station kwam ik hem tegen. Hij wilde al meteen naar het station verplaatsen. We gingen in de middelste wc. Op een gegeven moment greep hij naar zijn zij. Op dat moment pakt hij een pistool. Hij laadt door en richt het pistool met twee handen op mijn hoofd. Op het moment dat ik in de loop kijk, pak ik dat ding eigenlijk meteen vast. En ontstaat er een worsteling. Op een gegeven moment raak ik de grip op het pistool kwijt en raakt hij mij zo'n 3 keer op het hoofd. Het begon gelijk te bloeden. Aan mijn rechterzijde heb ik een tasje met een klapmes. Met een beweging kan ik dit mes uitklappen. Dit mes heb ik gepakt. Bij de laatste klap had ik het idee dat ik KO ging. Ik word wakker en kom bij. Ik sta strak van de adrenaline en denk: ik moet die 2 blokken hasj terug hebben. Want eigenlijk zijn die niet van mij, want die moeten nog afbetaald worden. Ik ga er gewoon achteraan. Op dat moment zijn wij ter hoogte van Julia’s of zo. Een pasta restaurant. Zeg maar ter hoogte van de poortjes naar Groningen. Ik deel daar een klap uit. Hij komt daarbij ten val. Ik ben achter hem aangegaan, omdat ik die blokken hasj terug wou. Niet alleen omdat hij dat van mij heeft afgenomen. Omdat het niet mijn bezit was. Het moest gewoon terug. In het tweede gevecht had ik het mes in mijn rechterhand. Aan de binnenkant. Niet naar voren gericht. Toen ik het bloed zag, hield ik ermee op. Ik wou gewoon vechten. Klappen geven om die hasj terug te krijgen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 13 september 2022,opgenomen op pagina 59 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
We gingen naar die WC en daar werd het vechten. Hij trok een vuurwapen. Vanuit een snelle reactie heb ik het vuurwapen afgepakt. Daarna heb ik hem meerdere keren met het vuurwapen op zijn hoofd geslagen. En toen deed hij alsof hij flauw viel. Ik ging toen zijn spullen doorzoeken. Zijn tas. Er zat hasj in zijn tas. Die heb ik in mijn eigen tas gestopt. Toen ben ik de WC uitgerend. Hij rende achter mij aan. Toen ben ik gevallen. Vanuit daar ontstaat weer een vechtpartij. Ik heb wat geslagen. Hij stak mij. Ik denk dat hij mij met een mes stak. Ik voelde het nat worden bij mijn linker schouder. Toen ben ik weggerend en ik zag allemaal bloed. Ik rende in de richting van de stad. Ik werd nog steeds achtervolgd. Daar ben ik vervolgens het water in gesprongen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2022,opgenomen op pagina 120 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant [naam 1] :
Op zondag 11 september 2022 omstreeks 18:20 uur kwam er bij de politie Noord Nederland een melding binnen van een steekpartij. Diezelfde dag werden de camerabeelden van de NS veiliggesteld. De volgende beeldfragmenten waren veiliggesteld:
LW-403 Pas Trap Tun A-zijde-2022-09-11_18h11min11s000ms. hierna camera 3 genoemd;
LW-2009 P2 Sp8 thv A-zuil ri Chal-2022-09-11_18h11min13s000ms, hierna camera 5 genoemd; Posities van de camera’s
Camera 3: Ter hoogte van de kaartjesautomaat, nabij perron 1, gericht op de centrale hal; Camera 5: Ter hoogte van perron 5, gericht op station, gedeelte tussen de centrale hal en de wc’s Ik heb de beelden nader bekeken.
Camera 3 18:11:11 uurt/m 18:11:14 uur: Ik zag dat boven in beeld, tussen de steigers, verdachte [slachtoffer] aan kwam rennen en daar linksaf richting perron 5 liep. Ik zag dat hij werd achtervolgd door verdachte [verdachte] . Ik zag dat verdachte [verdachte] zijn rechterhand omhoog hief en direct daarna een slaande beweging richting verdachte [slachtoffer] maakte.
Camera 5 18:11:13 uur t/m 18:11:26 uur: In aanvulling op camera 3 zag ik dat er linksboven in beeld een gevecht ontstond tussen de verdachten. Ik zag dat tijdens dit gevecht verdachte [verdachte] op de grond viel. Ik zag vervolgens dat verdachte [verdachte] opstond met zijn rechterhand omhoog en kennelijk een slaande beweging maakte in de richting van verdachte [slachtoffer] . Ik zag dat hij daarna 3 keer achter elkaar met zijn rechterhand een slaande beweging maakte in de richting van het lichaam van verdachte [slachtoffer] waarna verdachte [verdachte] kennelijk naar achteren werd geduwd. Ik zag dat verdachte [slachtoffer] naar voren stapte waarna verdachte [verdachte] wederom met zijn rechterhand een slaande beweging maakte in de richting van de linkerschouder en/of hals van verdachte [slachtoffer] . Ik zag dat verdachte [slachtoffer] een slaande beweging terug maakte, zich omdraaide en wegrende in de richting van de centrale hal. Ik zag dat verdachte [slachtoffer] werd gevolgd door verdachte [verdachte] .
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een Forensisch Geneeskundig Letselverslag opgemaakt door een arts in opleiding onder supervisie van een forensisch arts van GGD Fryslân d.d. 22 september 2022, opgenomen op pagina 178 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Betrokkene: [slachtoffer]
Op het rechter schouderblad ter hoogte van de bovenkant van de achterste okselplooi bevindt zich een lijnvormige korst van circa 1 cm met een hechting.
Bovenop de linker schouder bevindt zich een lijnvormige iets wijkende huidklieving van circa 3 cm lang met twee hechtingen. De wondranden zijn deels rafelig.
Aan de voorzijde van de linker schouder doorlopend tot rond de halverwege de bovenarm (van buiten naar binnen) of andersom bevindt zich een vraagteken-vormige wond, met een totale lengte circa 28 cm, met circa een tiental hechtingen. Beide uiteinden van de wond lopen door in een oppervlakkige huidbeschadiging.
Op basis van de SEH-notitie aangemaakt 11-09-2022 werd dhr. aangetroffen met verwondingen. Bij binnenkomst op de spoedeisende hulp was er sprake van een hoge hartslag (142 slagen/minuut) en een niet meetbare bloeddruk. Betrokkene was versuft en had een te lage lichaamstemperatuur (33 graden). Dhr. kreeg 2 zakken met bloed en veel vocht toegediend omdat het vermoeden was dat zijn shock (levensbedreigende toestand door te weinig rondgepompt bloed) kwam door bloedverlies.
Uit het operatieverslag d.d. 11-09-2022 blijkt dat de wond van de linker schouder/arm aan beide uiteinden chirurgisch is verlengd om de schade zo goed mogelijk te kunnen beoordelen. Het blijkt dat een van de zijtakken van een grote bovenarmader beschadigd is en de bloeding veroorzaakt.. Er is een beschadiging van de grote borstspier die wordt gehecht. Ook is er sprake van een afgesneden/afgescheurde aanhechting van een van de twee aanhechtingen van de biceps welke zo wordt gelaten. De wond wordt gehecht. Tijdens de operatie ontving betrokkene 4 zakken bloed waarna hij met acceptabele bloeddruk naar de afdeling kon.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte en [slachtoffer] op 11 september 2022 afspraken dat [slachtoffer] van verdachte 200 gram hasj zou kopen voor een bedrag van 580 euro. De overdracht zou plaatsvinden in de wc-ruimte van het treinstation in Leeuwarden. Verdachte had een mes bij zich. In de wc-ruimte heeft geen overdracht van de hasj plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft verdachte met de kolf van een vuurwapen op zijn hoofd geslagen waarna [slachtoffer] de wcruimte heeft verlaten met medeneming van de hasj en het vuurwapen. Verdachte heeft hierop eveneens de wc-ruimte verlaten en is achter [slachtoffer] aangerend met het mes in zijn hand.
Vervolgens heeft een worsteling plaatsgevonden ter hoogte van Julia’s. In deze worsteling heeft [slachtoffer] steekletsel opgelopen. Vervolgens is [slachtoffer] weggerend met verdachte achter zich aan. Verdachte had het mes daarbij nog steeds in zijn hand. Op de Willemskade is [slachtoffer] in het water gesprongen. Verdachte heeft, aangekomen bij de Prins Hendrikbrug, het mes laten vallen dat vervolgens in beslag is genomen. [slachtoffer] is met behulp van omstanders en hulpdiensten uit het water gehaald. Vervolgens is [slachtoffer] naar het ziekenhuis vervoerd waar hij direct is geopereerd.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1 primair
Met betrekking tot het standpunt van de raadsman dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Het is een feit van algemene bekendheid, dat zich in het bovenlichaam en de hals vitale organen en belangrijke (slag)aders bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank zal daarom bij het steken in het bovenlichaam en de hals al snel de aanmerkelijke kans in het leven worden geroepen dat een vitaal orgaan wordt geraakt en dat het slachtoffer komt te overlijden. Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte achter [slachtoffer] is aangerend met als doel het terugkrijgen van de hasj die [slachtoffer] van hem had weggenomen. Als [slachtoffer] in deze achtervolging ten val komt, ontstaat een gevecht. Daarbij heeft verdachte met het mes in zijn rechterhand zes keer slaande bewegingen in de richting van het bovenlichaam, de hals en de schouders van [slachtoffer] gemaakt waarbij hij [slachtoffer] meerdere keren met het mes heeft geraakt. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is hier sprake van steken door verdachte. Ook het letsel dat bij [slachtoffer] is ontstaan, past bij het steken.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het onder 1 primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat ten aanzien van feit 2 enkel het vervoeren en aanwezig hebben van 196,2 gram hasj wettig en overtuigend bewezen kan worden. Van het overige ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 mei 2023;
een naar wettelijk voorschrift en op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2022, opgenomen op pagina 203 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R022093 / 2022241221 d.d. 12 december 2022, inhoudend het relaas van verbalisant [naam 2] .
Vrijspraak feit 3
De rechtbank acht feit 3, het voorhanden hebben van een alarmpistool, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op het vuurwapen dat kort nadat de schermutseling in de wc tussen verdachte en [slachtoffer] had plaatsgevonden door een onbekend gebleven man aan de BOA’s op het station is overhandigd, is DNA aangetroffen van zowel verdachte als [slachtoffer] . Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat dit het wapen is dat gebruikt is bij de schermutseling in de wc-ruimte. Verdachte en [slachtoffer] verklaren tegenstrijdig over wie het vuurwapen bij zich zou hebben gehad. Op de buitenkant van het wapen zijn DNA sporen aangetroffen van zowel verdachte als [slachtoffer] . Deze sporen passen bij de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] dat zij beiden het wapen tijdens de worsteling op de wc hebben vastgehad. Er is ook DNA van verdachte aangetroffen op de bovenkant van de patroonhouder. Niet duidelijk is op welk deel van de bovenkant van de patroonhouder het DNA van verdachte is aangetroffen en welk celtype het betreft. Het door het NFI verrichtte onderzoek geeft daarover geen duidelijkheid. Daarnaast staat vast dat het wapen enige tijd onbeheerd op het station heeft gelegen waarbij een onbekend gebleven derde zich over het wapen heeft ontfermd. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte degene was die het vuurwapen bij zich had en dat verdachte degene is geweest die het vuurwapen voorhanden heeft gehad in de zin van de Wet wapens en munitie.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 september 2022 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] in de linkerschouder, linker oksel en het rechterschouderblad heeft gestoken met een mes terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 september 2022 te Leeuwarden heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 196,2 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.

Beroep op noodweer(exces)

Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dan wel noodweerexces als bedoeld in het tweede lid van dat artikel. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat verdachte voor zover hij daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Daartoe heeft de raadsman -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij in de wc-ruimte slachtoffer is geworden van een beroving waarbij [slachtoffer] een vuurwapen op hem heeft gericht. Het vuurwapen is daarbij afgegaan en verdachte is door [slachtoffer] tweemaal met het vuurwapen op zijn hoofd geslagen waardoor hij buiten westen is geraakt. Door adrenaline, schrik, angst en boosheid is verdachte vervolgens op een overlevingsinstinct achter [slachtoffer] aangerend waarna verdachte en [slachtoffer] in gevecht zijn geraakt.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat het feit aldus strafbaar is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen noodweersituatie was op het moment dat verdachte [slachtoffer] meermalen in het bovenlichaam stak.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
In de wc-ruimte heeft een worsteling plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] verdachte met een vuurwapen op zijn hoofd heeft geslagen. Hierdoor heeft een time-out plaatsgevonden. In die time-out heeft [slachtoffer] de hasj die verdachte bij zich had gepakt waarna hij uit de wc-ruimte is weggerend. Verdachte is daarop vanuit de wc-ruimte achter [slachtoffer] aangerend en heeft, na een korte achtervolging, [slachtoffer] aangevallen, omdat hij zijn hasj terug wilde hebben.
Noodweer(exces)
Op het moment van deze tweede confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Het was verdachte die de confrontatie met [slachtoffer] opzocht. Dat verdachte daarvoor, in de wc-ruimte, door [slachtoffer] op zijn hoofd geslagen was en dat [slachtoffer] de hasj van verdachte had meegenomen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Er was derhalve geen sprake van een noodweersituatie. De rechtbank komt, nu er geen sprake was van een noodweersituatie, aan de verdere beoordeling of er sprake was van noodweer dan wel noodweerexces niet toe.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wordt
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Zij heeft daarnaast gevorderd dat de meldplicht, ambulante behandeling, ambulante forensische begeleiding, middelencontrole en dagbesteding als bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en/of een aanvullende taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 5 december 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door in de schouder, oksel en schouderblad van het slachtoffer te steken met een mes. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van 196,2 gram hasj.
Op 11 september 2022 heeft op klaarlichte dag op het station in Leeuwarden een vechtpartij plaatsgevonden waarbij verdachte geprobeerd heeft een zestienjarige jongen van het leven te beroven. Verdachte had die dag op het station afgesproken met het slachtoffer in verband met de (ver)koop van hasj en hij had een mes bij zich in zijn tasje. Nadat de verdachte en het slachtoffer elkaar getroffen hadden voor het station, zijn ze naar de wc gelopen voor de overdacht van de hasj. In de wc heeft het slachtoffer de blokken hasj afgepakt van verdachte zonder te betalen. Vanuit de wc is verdachte achter het slachtoffer aangerend en heeft hij hem vervolgens meermalen gestoken in de richting van zijn nek en schouder. Het slachtoffer wist weg te komen en is gewond de gracht in gesprongen. Veel mensen zijn hiervan getuige geweest en omstanders hebben zich over het slachtoffer ontfermd. Eén van de omstanders is in het water gesprongen om het hoofd van het slachtoffer boven water te houden. Met behulp van deze omstander, de politie en de brandweer is het slachtoffer uit het water gehaald. Daarna is hij naar het ziekenhuis gebracht en direct geopereerd. Tijdens de operatie bleek dat een van de zijtakken van een bovenarmslagader is beschadigd en dat dit de bloeding heeft veroorzaakt. Daarnaast is de grote borstspier beschadigd en was sprake van een afgesneden/afgescheurde aanhechting van de biceps. Dat het letsel niet ernstiger is geweest, is niet aan verdachte te danken. Dit feit maakt opnieuw duidelijk dat drugshandel hand in hand gaat met geweld.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast brengt dit feit gevoelens van onrust, angst en onveiligheid teweeg. Er zijn veel mensen getuige geweest, waaronder ook ouders met jonge kinderen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Toerekeningsvatbaarheid
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat indien de rechtbank het beroep op noodweer(exces) verwerpt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De raadsman heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd op grond van welke feiten en omstandigheden verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Ook heeft hij niet verzocht om enige vorm van onderzoek naar de geestestoestand van verdachte tijdens het gebeurde. De rechtbank verwerpt het beroep op verminderde toerekeningsvatbaar als zijnde onvoldoende onderbouwd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 1 mei 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Uit het reclasseringsadvies van 5 december 2022 van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, kan worden afgeleid dat verdachte voordat hij werd aangehouden, stabiliteit had ten aanzien van huisvesting, inkomen en bewindvoering. Op psychosociaal vlak heeft hij periodes waarin het minder goed met hem gaat. Hij ervaart dan slaapproblemen en overmatig piekeren, hetgeen invloed heeft op zijn dagelijks functioneren. De afgelopen maanden was hij voornemens om via een huisarts een verwijsbrief te krijgen voor een traject bij de geestelijke gezondheidszorg.
De reclassering schat het risico op recidive hoog in, maar ziet nog wel mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding. De reclassering heeft daarom een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht;
  • Ambulante behandeling;
  • Contactverbod met het slachtoffer;
  • Locatieverbod; - Dagbesteding;
  • Ambulante begeleiding.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij gemotiveerd is om aan deze voorwaarden mee te werken. De rechtbank ziet, evenals het openbaar ministerie en de raadsman, geen aanleiding om het locatie- en contactverbod op te leggen.
Op te leggen straf
Een poging tot doodslag rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur, omdat de aard en de ernst van het feit door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. Daarnaast was ook nog sprake van het vervoeren en aanwezig hebben van hasj. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 48 maanden geëist waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank spreekt verdachte van feit 3 vrij waardoor de rechtbank tot een lagere strafoplegging komt dan is geëist door de officier van justitie.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden. Hiervan zal een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. Het is van belang dat wordt voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, met uitzondering van het contact- en locatieverbod.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Legerdes Heils Jeugdbescherming & Reclassering en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent die instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, zulks terbepaling van de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan urinecontroles om het gebruik van drugste controleren en het middelengebruik te beheersen;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan ambulante forensische begeleiding voorzolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken met de ambulant begeleider;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan een zinvolle dagbesteding, bestaandeuit vrijwilligerswerk, betaald werk of een andere soort van dagbesteding, zulks ter beoordeling van en in overleg met de reclassering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. B. Broerse rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 mei 2023.