Betrokkene: [slachtoffer]
Op het rechter schouderblad ter hoogte van de bovenkant van de achterste okselplooi bevindt zich een lijnvormige korst van circa 1 cm met een hechting.
Bovenop de linker schouder bevindt zich een lijnvormige iets wijkende huidklieving van circa 3 cm lang met twee hechtingen. De wondranden zijn deels rafelig.
Aan de voorzijde van de linker schouder doorlopend tot rond de halverwege de bovenarm (van buiten naar binnen) of andersom bevindt zich een vraagteken-vormige wond, met een totale lengte circa 28 cm, met circa een tiental hechtingen. Beide uiteinden van de wond lopen door in een oppervlakkige huidbeschadiging.
Op basis van de SEH-notitie aangemaakt 11-09-2022 werd dhr. aangetroffen met verwondingen. Bij binnenkomst op de spoedeisende hulp was er sprake van een hoge hartslag (142 slagen/minuut) en een niet meetbare bloeddruk. Betrokkene was versuft en had een te lage lichaamstemperatuur (33 graden). Dhr. kreeg 2 zakken met bloed en veel vocht toegediend omdat het vermoeden was dat zijn shock (levensbedreigende toestand door te weinig rondgepompt bloed) kwam door bloedverlies.
Uit het operatieverslag d.d. 11-09-2022 blijkt dat de wond van de linker schouder/arm aan beide uiteinden chirurgisch is verlengd om de schade zo goed mogelijk te kunnen beoordelen. Het blijkt dat een van de zijtakken van een grote bovenarmader beschadigd is en de bloeding veroorzaakt.. Er is een beschadiging van de grote borstspier die wordt gehecht. Ook is er sprake van een afgesneden/afgescheurde aanhechting van een van de twee aanhechtingen van de biceps welke zo wordt gelaten. De wond wordt gehecht. Tijdens de operatie ontving betrokkene 4 zakken bloed waarna hij met acceptabele bloeddruk naar de afdeling kon.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte en [slachtoffer] op 11 september 2022 afspraken dat [slachtoffer] van verdachte 200 gram hasj zou kopen voor een bedrag van 580 euro. De overdracht zou plaatsvinden in de wc-ruimte van het treinstation in Leeuwarden. Verdachte had een mes bij zich. In de wc-ruimte heeft geen overdracht van de hasj plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft verdachte met de kolf van een vuurwapen op zijn hoofd geslagen waarna [slachtoffer] de wcruimte heeft verlaten met medeneming van de hasj en het vuurwapen. Verdachte heeft hierop eveneens de wc-ruimte verlaten en is achter [slachtoffer] aangerend met het mes in zijn hand.
Vervolgens heeft een worsteling plaatsgevonden ter hoogte van Julia’s. In deze worsteling heeft [slachtoffer] steekletsel opgelopen. Vervolgens is [slachtoffer] weggerend met verdachte achter zich aan. Verdachte had het mes daarbij nog steeds in zijn hand. Op de Willemskade is [slachtoffer] in het water gesprongen. Verdachte heeft, aangekomen bij de Prins Hendrikbrug, het mes laten vallen dat vervolgens in beslag is genomen. [slachtoffer] is met behulp van omstanders en hulpdiensten uit het water gehaald. Vervolgens is [slachtoffer] naar het ziekenhuis vervoerd waar hij direct is geopereerd.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1 primair
Met betrekking tot het standpunt van de raadsman dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Het is een feit van algemene bekendheid, dat zich in het bovenlichaam en de hals vitale organen en belangrijke (slag)aders bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank zal daarom bij het steken in het bovenlichaam en de hals al snel de aanmerkelijke kans in het leven worden geroepen dat een vitaal orgaan wordt geraakt en dat het slachtoffer komt te overlijden. Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte achter [slachtoffer] is aangerend met als doel het terugkrijgen van de hasj die [slachtoffer] van hem had weggenomen. Als [slachtoffer] in deze achtervolging ten val komt, ontstaat een gevecht. Daarbij heeft verdachte met het mes in zijn rechterhand zes keer slaande bewegingen in de richting van het bovenlichaam, de hals en de schouders van [slachtoffer] gemaakt waarbij hij [slachtoffer] meerdere keren met het mes heeft geraakt. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is hier sprake van steken door verdachte. Ook het letsel dat bij [slachtoffer] is ontstaan, past bij het steken.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het onder 1 primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat ten aanzien van feit 2 enkel het vervoeren en aanwezig hebben van 196,2 gram hasj wettig en overtuigend bewezen kan worden. Van het overige ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: