Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar wordt verklaard en wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd die verdachte tot de datum van onderhavige uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden wordt opgelegd onder de door de reclassering voorgestelde voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard. Aan alle wettelijke voorschriften voor oplegging is volgens de officier van justitie voldaan. Bij verdachte is sprake van ernstige en hardnekkige problematiek, hij heeft een uitgebreid strafblad en het risico op gewelddadig gedrag wordt als hoog ingeschat. Daarnaast hebben er in het verleden vele interventies en diverse behandelingen in verschillende kaders plaatsgevonden die niet het beoogde resultaat hebben opgeleverd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Daarnaast heeft zij verzocht om aan verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan voor de duur dat verdachte thans vast zit. Met dien verstande dat, mocht de rechtbank aan verdachte opleggen dat hij geplaatst zal worden bij
[instelling], waar hij op dit moment op de wachtlijst staat, hij daar aansluitend aan detentie geplaatst zal worden. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar hetgeen door de reclassering in haar advies van 20 april 2023 is aangegeven, namelijk dat voor een overbruggingsplaatsing twee weken na het onherroepelijk worden van het vonnis in acht genomen kan worden.
De raadsvrouw heeft voorts aangegeven dat de verdediging zich niet verzet tegen de geadviseerde tbs met voorwaarden en dat verdachte zich aan alle door de reclassering geformuleerde voorwaarden wil houden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 april 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten (mishandelingen en huiselijk geweld), alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, mishandeling en bedreiging.
Dit zijn ernstige feiten die leiden tot angst en onrust bij de betrokken slachtoffers en in de samenleving. Dit geldt met name bij de brandstichting waar was sprake van zeer gevaarzettend handelen van verdachte. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte op het moment van de brand kennelijk niet (meer) in staat was rationeel te denken waardoor het voor hem niet mogelijk was om oog te hebben voor de overlast en onrust die de brandstichting bij buren en andere omwonenden met zich bracht.
Advies van de deskundigen
Uit de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportages van 19 januari 2023 en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank het volgende op.
Verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde kenmerken.
Daarnaast is sprake van een chronisch psychotische stoornis, of van een dermate kwetsbare persoonlijkheidsstructuur dat bij oplopende druk psychotische decompensatie optreedt. Voorts is sprake van ernstige stoornissen in het gebruik van middelen. Verdachte is bekend met gewelddadig en zorg mijdend gedrag. Rapporteur (psycholoog) schat het recidiverisico op basis daarvan als hoog in, waarbij het risico gevormd wordt door de stoornissen van verdachte, het middelengebruik, zijn gebrek aan inzicht in zijn stoornis en het gebrek aan bereidheid samen te werken met hulpverlening.
Indien dit zo blijft, lijkt het risico op nieuw gewelddadig gedrag hoog te zijn.
Om het recidiverisico terug te dringen, behoeft verdachte een intensieve, langdurige behandeling voor zijn persoonlijkheidsstoornis, psychoses en de stoornissen in middelengebruik. Een dergelijke behandeling zal plaats moeten vinden in een instelling met expertise op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen, psychotische stoornissen en forensische problematiek. Omdat verdachte zijn problematiek bagatelliseert (hij staat bekend als zorgmijder) dient behandeling binnen een gedwongen kader plaats te vinden. Een kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf zou ertoe kunnen leiden dat verdachte ervoor kiest het voorwaardelijk deel uit te zitten, hetgeen zou betekenen dat hij zonder behandeld te zijn buiten komt, hetgeen gezien het hoge recidiverisico niet wenselijk is. Rapporteur adviseert dan ook de behandeling binnen het kader van een tbs-maatregel plaats te doen vinden. Indien verdachte bereid is hieraan mee te werken, zou dit binnen een tbs met voorwaarden kunnen. Rapporteur merkt hierbij op dat het voor verdachte, daar hij geen inzicht heeft in zijn problematiek, moeilijk zal zijn om zich aan voorwaarden te houden. Indien verdachte niet instemt met voorwaarden, lijkt een tbs met dwangverpleging de enige wijze om hem in behandeling te krijgen.
Advies van de reclassering
Bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde heeft de reclassering (GGZ Reclassering Fivoor) in een adviesrapport van 20 april 2023 geadviseerd om een tbs-maatregel op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een opname in zorginstelling ([instelling]) aansluitend aan de huidige detentie van verdachte, indien nodig meewerken aan een time-out, aansluitend aan de klinische opname begeleid wonen of maatschappelijke opvang, aansluitend aan de klinische behandeling ambulante behandeling, middelenverbod (een drugs en alcohol) en meewerken aan middelencontrole, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening/beschermingsbewind, zoals nader uitgewerkt in de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden.
De reclassering is van mening dat, mede door de huidige meewerkende houding van verdachte en het gestructureerde kader van de tbs met voorwaarden, verdachte inhoudelijk kan profiteren van de behandeling, en er binnen een dergelijk kader gekomen kan worden tot een duurzame gedragsverandering/verkleining van de kans op recidive. De reclassering is derhalve van mening dat verdachte de kans dient te krijgen om de geïndiceerde behandeling vorm te geven in het kader van een tbs met voorwaarden. Mocht dit uiteindelijk toch niet lukken dan is de bescherming van de maatschappij en de behandeling gewaarborgd door de mogelijkheid om de tbs met voorwaarden, bij overtreden van de voorwaarden, om te zetten in een dwangverpleging.
Naast een tbs met voorwaarden acht de reclassering het aanvullende kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) geïndiceerd. De GVM biedt een ruimer forensisch vangnet richting resocialisatie. Het vermindert daarmee de kans op het vastlopen van een langdurig begeleidingstraject, doordat het bewandelen van een alternatieve route mogelijk wordt gemaakt. Dit zou betekenen dat de begeleiding, indien deze ook na een tbs met voorwaarden nodig blijkt, niet afhankelijk is van civielrechtelijke monitoringsopties. Daarbij kan de GVM ook nadrukkelijk een alternatief bieden als blijkt dat voor het benodigde begeleidingsniveau niet langer een tbs met voorwaarden noodzakelijk is. Voor verdachte zou dit kunnen betekenen dat het toezicht in een minder ingrijpend kader zou kunnen worden voortgezet, indien daar aanleiding toe zou bestaan.
Geadviseerd wordt om deze voorwaarden en het toezicht ook dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat de behandeling en begeleiding ook doorgang kan vinden in het geval dat een veroordelend vonnis niet onherroepelijk is.
Verdachte heeft bij de reclassering aangegeven dat hij, mede gezien de impact die de brandstichting op de buren heeft gehad, voorlopig niet terug kan naar huis. Toen verdachte nog niet stabiel functioneerde, stond hij absoluut niet open voor zorg. Na stabilisatie en de diverse gesprekken geeft verdachte aan open te staan voor een langdurige klinische opname. Hij wil abstinent blijven van middelen, psychisch stabiel functioneren en niet recidiveren in delictgedrag. Hij voelt zich momenteel goed in detentie en hij staat positief ten aanzien van het juridisch kader van de maatregel tbs met voorwaarden omdat dit de maatschappij beschermd tegen hem en het hem bescherming biedt tegen de maatschappij. Hij wil graag resocialiseren en met ondersteuning van behandeling/begeleiding een maatschappelijk geaccepteerd bestaan opbouwen. Verdachte heeft aangegeven een normaal leven te willen leiden en het contact te willen herstellen met zijn zestienjarige zoon.
Verdachte heeft zich bereid verklaard om zich te houden aan deze voorwaarden en de reclassering kan het toezicht over deze voorwaarden uitoefenen.
Op 23 februari 2023 is een indicatiestelling forensische zorg (IFZ) afgegeven. Gezien de aard en ernst van de problematiek en het ten laste gelegde is Divisie Individuele Zaken (DIZ) van mening dat de behandeling van verdachte bij voorkeur zal moeten starten op een FPK. Het is wenselijk dat in eerste instantie de diagnostiek verfijnd wordt. Afhankelijk van het verloop van de behandeling kan het beveiligingsniveau afgeschaald worden.
Naar aanleiding van de indicatie is verdachte op 27 februari 2023 door DIZ aangemeld bij [instelling]. Na een online intakegesprek op 29 maart 2023 is betrokkene op 11 april 2023 geaccepteerd voor een proefbehandeling van drie maanden waarna zal worden bekeken of doorstroom in de FPK mogelijk is of toch een andere setting met passender begeleiding voor verdachte.
De gemiddelde wachttijd tot aan plaatsing in de [instelling] is zo’n drie maanden. Indien de einddatum detentie van verdachte en de opname in [instelling] niet op elkaar aansluiten kan een overbruggingsplaatsing worden gerealiseerd. Hiervoor dient een termijn van twee weken na onherroepelijk vonnis in acht te worden genomen, aldus de reclassering in haar adviesrapport van 20 april 2023.
Motivering van de straf
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de officier van justitie is geëist, op zich passend is.
Zoals hiervoor vermeld, heeft de reclassering evenwel - met het oog op het doen aansluiten van de einddatum detentie aan (klinische) opname in [instelling] (al dan niet via een overbruggingsplaatsing) - laten weten dat hiervoor “een termijn van twee weken na onherroepelijk vonnis” in acht dient te worden genomen. De rechtbank verstaat de reclassering aldus dat zij twee weken (14 dagen) nodig heeft voor het kunnen realiseren van de opname in [instelling] dan wel een (daaraan voorafgaande) overbruggingsplaatsing.
Daarvoor behoeft (dus) niet te worden gewacht op “een onherroepelijk vonnis”. Indien verdachte in hoger beroep gaat, zou zo’n onherroepelijk vonnis ook lang op zich kunnen laten wachten, terwijl het juist zaak is dat de behandeling van verdachte zo spoedig mogelijk aanvangt. Zowel verdachte als de maatschappij zijn daarbij gebaat.
Nu de rechtbank zal bepalen dat de op te leggen tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is (zie hieronder), kan de reclassering meteen na de dag van de uitspraak van dit vonnis (dus per heden, 16 mei 2023) beginnen met het regelen van de opname in [instelling] dan wel van de overbruggingsplaatsing. Immers, met de dadelijk uitvoerbaarverklaring kan de behandeling in een klinische setting starten óók als verdachte in hoger beroep gaat.
Gelet op het vorenstaande, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 295 dagen, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit komt overeen met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, plus veertien dagen.
Motivering van de tbs-maatregel met voorwaarden
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen (artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht en verder):