ECLI:NL:RBNNE:2023:1972

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
18.233770.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan de productie van synthetische drugs en opzettelijk bezit van hasj

Op 4 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben en vervaardigen van clefedron, een middel dat op de lijst van de Opiumwet staat. De verdachte heeft bemiddeld in de huur van een pand dat bestemd was voor de productie van synthetische drugs. Hij heeft meermalen contact gehad met de verhuurder, het pand bezichtigd en opgetreden als contactpersoon voor een onbekende huurder. De rechtbank concludeert dat de verdachte opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij de productie van clefedron, evenals op het opzettelijk aanwezig hebben van 98,61 gram hasj in de auto van zijn vriendin. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een vormverzuim, ondanks dat de verdachte niet voorafgaand aan het verhoor was geïnformeerd over de aard van de verdenking. De rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact van de productie van synthetische drugs op de samenleving.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-233770-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 mei 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] Utrecht,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 april 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 1 maart 2022 tot en met 29 maart 2022, te
[gebied] , in elk geval in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, in een pand, gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, opzettelijk heeft/hebben vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende clefedron (4-chloormethcathinon, 4-CMC) en/of een of meerdere ander(e) stof(fen)/materia(a)l(en)/middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, (telkens) elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2022 tot en met 29 maart 2022, te [gebied] , in de gemeente
Smallingerland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door te bemiddelen in de huur en/of het huurcontract van het pand aan de [adres] , aldaar, althans op enigerlei wijze facilitair is geweest, voor de productie/het vervaardigen van clefedron (4-chloormethcathinon, 4-CMC) en/of een of meer ander(e) middel(en)/stof(fen) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2 hij op of omstreeks 15 juni 2022 te Utrecht, in de gemeente Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (in totaal) 98,61 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Geldigheid van de dagvaarding

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de dagvaarding gedeeltelijk nietig te verklaren voor wat betreft het onder feit 1 ten laste gelegde deel “althans op enigerlei wijze facilitair is geweest”, aangezien deze omschrijving onvoldoende feitelijk is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van dit verweer geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1 ten laste gelegde deel “althans op enigerlei wijze facilitair is geweest” niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet. De rechtbank overweegt dat het onderdeel geen feitelijke omschrijving betreft waaruit kan worden opgemaakt voor welke gedragingen de verdachte zich moest verantwoorden.
De rechtbank acht de dagvaarding ten aanzien van dit deel partieel nietig.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, gelet op de verklaring van [medeverdachte 3] waarin zij aangeeft dat een ander persoon dan de beoogde huurder alles zou regelen met betrekking tot de huur van de [adres] en het onderzoek naar het telefoonnummer van deze persoon dat heeft geleid naar verdachte. Daarnaast verklaart [medeverdachte 2] dat hij opdrachten kreeg van de Marokkaan die hij bij [medeverdachte 3] heeft gezien.
Feit 2
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 2, gelet op het proces-verbaal waarin wordt beschreven dat er een blok hasj is aangetroffen in de auto van de vriendin van verdachte en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de inhoud van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dan verdachte wetenschap heeft gehad dat er in het pand aan de [adres] een drugslab werd ingericht. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte kan niet worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk in het pand aanwezig is geweest op het moment dat het drugslab werd ingericht. Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verklaringen van [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn. [medeverdachte 2] heeft belang gehad bij het afleggen van een belastende verklaring richting verdachte. In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn instructies aangetroffen in het Pools. Daaruit blijkt dat [medeverdachte 2] niet van verdachte opdrachten heeft gekregen maar van de afzender van deze berichten.
Feit 2
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 16 juni 2022 kan worden opgemaakt dat aan verdachte is medegedeeld dat hij zou worden gehoord voor het overtreden van artikel 2 Opiumwet in verband met het aangetroffen drugslab in [gebied] . Vervolgens is verdachte tijdens het verhoor geconfronteerd met het aantreffen van een blok hasj in de auto van zijn vriendin in Utrecht. Deze verdenking ziet op het overtreden van artikel 3 Opiumwet. Nu verdachte voor het verhoor niet van deze verdenking op de hoogte is gebracht en hij voorafgaand aan de vraagstelling niet is gewezen op zijn recht een advocaat voorafgaand en tijdens het verhoor te mogen raadplegen, is er sprake van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze schending is een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering waardoor het verhoor dient te worden uitgesloten van het bewijs. Aangezien er geen ander wettig bewijs beschikbaar is, dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde feit.

Oordeel van de rechtbank 1

Bewijsmiddelen
Op 29 maart 2022 omstreeks 19:11 uur, na een brandmelding door getuige [getuige 1] , hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opdracht gekregen zich te begeven naar de [adres] te [gebied] in de gemeente Smallingerland. De aanwezige brandweer deelde aan de verbalisant mede dat er geen sprake was van een brand, maar waarschijnlijk van een chemische reactie binnen een vermoedelijk drugslab. Verbalisant [verbalisant 1] keek in de woning en zag twee 1000 liter IBC vaten staan en rook een penetrante chemische lucht die vanuit de woning kwam.
2Bij de locatie zijn twee personen als verdachte aangehouden, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
3
Het aangetroffen drugslab is op 30 maart 2022 in de ochtend onderzocht. Uit het proces-verbaal bevindingen ondersteuning Landelijke Faciliteit Ontmanteling (hierna: LFO) van 16 augustus 2021 opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , inspecteurs bij de politie en LFO-experts, blijkt dat alle ruimtes van de locatie waren ingericht en gebruikt voor de productie van synthetische drugs.
4
Uit het drugsonderzoek (Nederlands Forensisch Instituut) van 4 juli 2022 opgemaakt door ing. [naam] , blijkt dat in het onderzoeksmateriaal clefedron (4-CMC) is aangetoond.
5
Gelet op de analyse van de resultaten van het onderzoek, concludeert de LFO dat de woning was ingericht en op het moment van ontdekking in gebruik was voor het op grote schaal vervaardigen en bewerken van clefedron met behulp van de eerder genoemde chemicaliën. Ook concludeert het LFO dat het gezien de hoeveelheid aanwezige gebruikte hulp- en grondstoffen zeer waarschijnlijk de bedoeling was om met behulp van de aanwezige productiemiddelen meerdere batches te vervaardigen.
6
Op 14 april 2022 is eigenaresse van het pand aan de [adres] , [medeverdachte 3] , gehoord als medeverdachte.
7Zij verklaart dat de [adres] sinds 1 maart 2022 weer beschikbaar was gekomen voor verhuur.
8Op 10 of 12 maart 2022 hebben twee mannen het pand bezichtigd: een Litouwse en een Nederlandse man. De Nederlandse man noemde zichzelf Alex, had donker haar en was licht getint. Alex vertelde [medeverdachte 3] dat hij in Nederland was geboren en dat één van zijn ouders Spaans was. De Nederlandse man zou volgens [medeverdachte 3] alles regelen en gaf haar zijn telefoonnummer.
9Op 15 maart 2022 zijn beide mannen weer aanwezig geweest bij de [adres] om de sleutel in ontvangst te nemen. [medeverdachte 3] verklaart in het verhoor van 21 april 2022 dat zij niet beschikte over een telefoonnummer van de huurder en dat Alex de contactpersoon was.
10
De telefoon van [medeverdachte 3] is op 14 april 2022 in beslaggenomen en onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat er contact is geweest tussen [medeverdachte 3] en het telefoonnummer [telefoonnummer] .
11Vervolgens zijn de historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer over de periode 1 januari 2022 tot en met 1 april 2022 opgevraagd.
12Hieruit blijkt onder meer dat het telefoonnummer in de periode 10 maart tot en met 31 maart 2022 in een telefoon met IMEI-nummer
[IMEI nummer] heeft gezeten.
13Uit een BHV-registratie blijkt dat het telefoonnummer
[telefoonnummer] is gebruikt bij een melding. Op 30 maart 2022 is er een melding gemaakt van een ruzie op straat en via voorgenoemd telefoonnummer is een video naar de politie geappt.
14Uit onderzoek naar het adres van de melder kwam het adres [adres] te Utrecht naar voren. Op dit adres staat verdachte [verdachte] ingeschreven. Verbalisant [verbalisant 7] , die met de melder van de ruzie heeft gesproken, heeft aangegeven dat de foto van verdachte erg gelijkend is op de persoon die hij heeft gesproken als getuige
15Uit de historische verkeersgegevens blijkt voorts dat het telefoonnummer het meest gebeld heeft naar telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit de bedrijfsprocessen van de politie blijkt dat dit telefoonnummer in gebruik is door [naam] , de vriendin van verdachte.
16
De historische verkeersgegevens van het IMEI-nummer [IMEI nummer] zijn opgevraagd over de periode 17 december 2021 tot en met 17 mei 2022.
17Hieruit is naar voren gekomen dat de telefoon vaker in de omgeving van de Drachterscompagnie is geweest met verschillende telefoonnummers. Zo straalt hij op 1, 4, 7, 9, 15 en 22 maart de masten in de omgeving van [gebied] aan.
18
Op 7 april 2022 is [medeverdachte 1] als verdachte gehoord. Hij verklaart dat een Marokkaanse man [medeverdachte 2] opdrachten gaf.
19[medeverdachte 2] is op 31 maart 2022 als verdachte gehoord. Hij verklaart onder meer dat hij opdrachten kreeg van de Marokkaanse man. De Marokkaanse man is volgens [medeverdachte 2] samen met eigenaresse [medeverdachte 3] in de woning aanwezig geweest op het moment dat er koelkasten, vier vaten en een groot gedeelte plastic in de woning lag. Hij geeft daarbij aan dat iedereen wel op het idee zou komen dat er een drugslab in aanbouw was op dat moment.
20
Op 15 juni 2022 werd de personenauto op naam van de vriendin van verdachte in Utrecht doorzocht. In de auto werd een vermoedelijke plak hasj aangetroffen.
21Op 27 juni 2022 is onderzoek verricht op de aangetroffen plak door de Forensische Opsporing. Het bruine blok heeft een gewicht van 98,61 gram en test positief voor hasj (SIN:AAPQ4296NL). Tevens herkent verbalisant [verbalisant 6] de substantie aan zijn kleur, geur en uiterlijk als zijnde hasj.
22Verdachte verklaart tijdens het verhoor van 16 juni 2022 dat dit blok hasj van hem is.
23
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het pand gelegen aan de [adres] te [gebied] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was ingericht en in gebruik was als een locatie voor grootschalige productie van clefedron. Dit volgt uit de verschillende soorten aangetroffen chemicaliën, de hoeveelheid en afmetingen van de aangetroffen vaten en overige aanwezige goederen.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte 2]
Anders dan het betoog van de raadsman, acht de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 2] betrouwbaar. De verklaringen van [medeverdachte 2] zijn op fundamentele punten overeenstemmend met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] . Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] verklaren dat [medeverdachte 2] opdrachten kreeg van de Marokkaanse man en dat deze Marokkaan in de woning aanwezig is geweest. Dat het procesdossier aanwijzingen bevat dat er tussen [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven persoon in het Pools berichten zijn verstuurd ten aanzien van het productieproces maakt dat niet anders.
Identiteit ‘Alex’ en ‘de Marokkaan’
Uit het dossier blijkt onder meer dat [medeverdachte 3] meermalen contact heeft gehad met een persoon genaamd Alex. Het contact met Alex vond onder meer telefonisch plaats doormiddel van telefoonnummer [telefoonnummer] . De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van dit telefoonnummer.
[medeverdachte 2] verklaart dat hij [medeverdachte 3] samen met de Marokkaan waar hij opdrachten van kreeg in de woning heeft gezien. Hieruit volgt dat Alex door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wordt aangeduid als de Marokkaan. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte de persoon is die in het dossier wordt aangeduid als ‘Alex’ en ‘Marokkaan’.
Medeplichtigheid
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte namens de beoogde huurder heeft bemiddeld in de huur van een pand waarin later een drugslab is aangetroffen. Verdachte heeft daarbij een valse naam gebruikt en ten onrechte de indruk gewekt dat hij een Spaanse afkomst had. Op 22 maart 2022 komt verdachte wederom naar de [adres] . Uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat verdachte in het pand aanwezig is geweest terwijl het pand zichtbaar werd ingericht als drugslab. Dit bleek onder meer uit de aanwezigheid van de koelkasten, vier vaten en doordat er door het pand afdekzeil was neergelegd. Tijdens zijn aanwezigheid geeft verdachte aan [medeverdachte 2] opdrachten. Uit vorenstaande maakt de rechtbank op dat verdachte op zijn minst opzettelijk behulpzaam is geweest door te bemiddelen bij de huur van het pand aan de
[adres] en dat hij wist waarvoor het pand zou worden gebruikt, te weten de productie van synthetische drugs.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn, als opzet op het vervaardigen, bereiden, verwerken en opzettelijk aanwezig hebben van een materiaal bevattende clefedron (4-chloormethcathinon, 4-CMC). De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Pleegperiode
Met betrekking tot de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank dat het dossier wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte op 15 maart 2022 bij het pand aan de [adres] te [gebied] is geweest om te bemiddelen tussen de verhuurder en huurder. Uit de bewijsmiddelen volgt tevens dat verdachte tussen 15 maart 2022 en het ontdekken van het drugslab op 29 maart 2022 nogmaals aanwezig is geweest. De rechtbank zal daarom de periode van 15 maart 2022 tot en met 29 maart 2022 bewezen verklaren.
Feit 2
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van een vormverzuim wegens schending van het recht om voorafgaand aan het verhoor op de hoogte te worden gesteld van de aard van de verdenking en het recht om hierover te kunnen overleggen met een advocaat. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verdachte is op 15 juni 2022 aangehouden als verdachte van betrokkenheid bij een drugslab in [gebied] (feit 1). Op diezelfde dag zijn de woning van verdachte en de auto die op naam stond van zijn vrouw doorzocht. In de auto is een blok hasj aangetroffen (feit 2). Verdachte is op 15 en 16 juni 2022 als verdachte gehoord. Bij aanvang van de verhoren is hem medegedeeld dat hij verdacht werd van artikel 10a Opiumwet in verband met artikel 48 Sr. De rechtbank ziet hierin een verwijzing naar de verdenking van betrokkenheid bij het in [gebied] aangetroffen drugslab. Voor en tijdens de verhoren heeft verdachte (telefonische) bijstand gehad van een advocaat. Tijdens het verhoor op 16 juni 2022 is verdachte geconfronteerd met het blok hasj dat in de auto is aangetroffen. Eerst is hem medegedeeld dat de auto van zijn vrouw is doorzocht en gevraagd wie deze auto gebruikte. Verdachte heeft hier niet op geantwoord. Vervolgens is aangegeven dat in de auto een blok hasj is aangetroffen, waarop verdachte heeft geantwoord dat dit blok van hem was voor eigen gebruik.
De rechtbank stelt vast dat aan verdachte of zijn raadsvrouw niet voorafgaand aan het verhoor is medegedeeld dat hij (ook) werd verdacht van overtreding van artikel 3 Opiumwet.
Vanwege het verband tussen beide feiten (het blok hasj werd aangetroffen tijdens de doorzoeking ter zake van de verdenking van feit 1), de soortgelijkheid van de verdenkingen (beide overtreding van de Opiumwet) en het feit dat verdachte tijdens het verhoor werd bijgestaan door een advocaat die op geen enkel moment heeft verzocht om nader overleg met verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de politie niet gehouden was verdachte opnieuw actief de gelegenheid te bieden een advocaat te consulteren.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een vormverzuim.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de periode van 15 maart 2022 tot en met 29 maart 2022, te
[gebied] , in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met anderen, eenmaal, in een pand, gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, opzettelijk heeft bereid en opzettelijk aanwezig hebben gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende clefedron (4-chloormethcathinon, 4-CMC), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 15 maart 2022 tot en met 29 maart 2022, te [gebied] , in de gemeente Smallingerland, meermalen, opzettelijk behulpzaam is geweest, door te bemiddelen in de huur van het pand aan de [adres] , voor de productie van clefedron (4-chloormethcathinon, 4-CMC), een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
2
hij op 15 juni 2022 te Utrecht, in de gemeente Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 98,61 gram een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder Ben C van de Opiumwet gegeven verbod;
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor integrale vrijspraak.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 2 dan verwijst de raadsman naar de richtlijnen waarin is opgenomen dat op de aanwezigheid van hasj een geldboete staat van € 200,00.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte is opzettelijk behulpzaam geweest bij het huren van een locatie waarin hij wist dat er een drugslab zou worden opgezet om synthetische drugs te vervaardigen. Verdachte heeft meerdere afspraken gemaakt en fungeerde als contactpersoon voor de eigenaar van de woning. Om zijn identiteit te verhullen heeft verdachte een valse naam en afkomst opgegeven. Daarnaast heeft verdachte in de auto van zijn vriendin een grote hoeveelheid hasj aanwezig gehad.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving. Zo kan het leiden tot een geestelijke of lichamelijke verslaving en, bij overdosis, zelfs tot de dood van de gebruiker. Daarnaast wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en belast wordt en waarbij er in de regel veel geld, tijd en energie geïnvesteerd moet worden om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk ongedaan te maken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van synthetische drugs een fors beslag op het opsporingsapparaat, als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het gedrang kan komen. Kortom, de productie van synthetische drugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed. Het vinden en beschikken over een geschikte locatie is van essentieel belang voor het produceren van verdovende middelen. Door het bemiddelen in de huur van een locatie voor een drugslab heeft verdachte een onmisbare bijdrage geleverd aan de totstandbrenging van een productieproces van synthetische drugs.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 17 maart 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Uit het uittreksel blijkt echter wel dat verdachte zich veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan strafbare Wegenverkeersfeiten.
Persoon van de dader
Uit het reclasseringsadvies van 14 februari 2023, opgesteld door reclasseringswerker de heer [reclasseringsmedewerker] , blijkt onder meer dat verdachte niet heeft gereageerd op contactverzoeken van reclassering. Het rapport is opgesteld aan de hand van eerdere rapportages waarin beperkt is meegewerkt door verdachte. Verdachte komt uit een problematisch opvoedklimaat waarbij er sprake was van softdrugsgebruik, schoolverzuim en justitiecontacten. Verdachte lijkt problemen te ondervinden met verkeer, werk, inkomen en relaties. Daarnaast is er mogelijk sprake van verslavingsgedrag. Op basis van de beschikbare informatie acht reclassering het inzetten van reclasseringstoezicht met interventies geïndiceerd. Gelet op het verloop van eerdere contacten en verdachte zijn houding ten opzichte van de reclassering acht zij de uitvoering hiervan echter onhaalbaar. Aangezien de drie laatst opgelegde taakstraffen retour zijn gelegd omdat verdachte zich niet aan de afspraken hield of onbereikbaar was, ziet de reclassering geen mogelijkheden een taakstraf uit te laten voeren.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich meebrengt.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf rekening gehouden met opgelegde straffen in soortgelijke zaken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 48, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 10a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. B. Broerse, rechters, bijgestaan door mr. E.A. Gaastra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2023.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met nummer 2022078662 doorgenummerd 1 tot en met 480.
Pagina 33 en 34.
Pagina 33 en 34.
Pagina 232.
Pagina 243.
Pagina 237.
Pagina 439.
Pagina 441.
Pagina 442.
Pagina 451.
Pagina 93 en 94. 12 Pagina 30.
13. Pagina 31.
14. Pagina 475.
15. Pagina 101 en 139.
16. Pagina 100.
17. Pagina 31.
18. Pagina 102.
19. Pagina 370.
20. Pagina 412.
21. Pagina 140.
22. Pagina 301 en 302.
23. Pagina 478.