ECLI:NL:RBNNE:2023:1937

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
C/18/221888 / JE RK 23-217
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de opvoedsituatie en de rol van de ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 april 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [de minderjarige], op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie van [de minderjarige], die in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder een geheim adres heeft en de vader dakloos is. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden rondom de opvoeding van [de minderjarige] beoordeeld, waarbij ernstige zorgen naar voren zijn gekomen over de fysieke en emotionele veiligheid van het kind in de thuissituatie.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders de zorg die [de minderjarige] nodig heeft niet of onvoldoende accepteren. De moeder heeft aangegeven niet mee te willen werken aan ouderschapsdiagnostiek, terwijl de vader wel bereid is om mee te werken. De kinderrechter heeft de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) gevraagd om een nadere toelichting op de noodzaak van de ondertoezichtstelling en heeft de ouders aangespoord om na te denken over hun medewerking aan de klinische ouderschapsdiagnostiek.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van één maand, met de mogelijkheid tot verlenging. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders zich moeten beraden over hun bereidheid om mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening en dat de situatie van [de minderjarige] nauwlettend in de gaten moet worden gehouden. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat als de ouders niet willen meewerken aan de ouderschapsdiagnostiek, dit gevolgen kan hebben voor de ondertoezichtstelling en de verdere zorg voor [de minderjarige].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens: C/18/221888 / JE RK 23-217
datum uitspraak: 25 april 2023

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
en die hierna "de Raad" wordt genoemd,
die betrekking heeft op

[de minderjarige] ,

die is geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2020 te [geboorteplaats] ,
en die hierna " [de minderjarige] " wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

die woont op een, voor de rechtbank bekend, geheim adres,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
en

[de vader] ,

die geen vaste verblijfplaats heeft,
en die hierna "de vader" wordt genoemd,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.

Het procesverloop

De procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de Raad, dat de rechtbank heeft ontvangen op 11 april 2023. Daarin verzoekt de Raad om de zoon van partijen, [de minderjarige] , onder toezicht te stellen van de GI, voor de duur van één jaar.
Op 25 april 2023 heeft de kinderrechter het verzoek mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met [naam 1] en [naam 2] , die de Raad vertegenwoordigen, de ouders van [de minderjarige] , en [naam 3] , die de GI vertegenwoordigt.
De kinderrechter heeft direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan en aangekondigd dat de gronden waarop die uitspraak rust wordt uitgewerkt in deze beschikking.

De feiten

De rechtbank kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken inhoud van de processtukken en de daarop tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting.
Op 26 januari 2023 ontvangt de Raad een melding van het Wij-team [plaats] van de gemeente Groningen over [de minderjarige] , omdat er ernstige zorgen over de ontwikkeling zijn en vrijwillige hulpverlening niet toereikend lijkt.
De Raad heeft vervolgens onderzoek gedaan en van zijn onderzoek een onderzoeksrapport samengesteld. De Raad geeft in dat rapport een samenvattende terugblik op de persoonlijke ontwikkeling van ieder van de ouders. Ook wordt een terugblik gegeven op de relatie tussen de ouders die, zo verduidelijkt de Raad aan de hand van concrete voorbeelden, veel huiselijk geweld kende voornamelijk doordat vader agressieproblemen en ‘meerdere persoonlijkheden heeft/had’. Uit het onderzoeksrapport van de Raad blijkt dat [de minderjarige] oor- en ooggetuige is gewest van het huiselijk geweld en wordt daaraan gerelateerde gedragsproblematiek van [de minderjarige] beschreven.
Uit het rapport van de Raad volgt dat de ouders die samen het gezag over [de minderjarige] uitoefenen, de zorg- en opvoedingstaken op dit moment verdelen. [de minderjarige] woont afwisselend bij zijn moeder en verblijft ook bij zijn vader. [de minderjarige] woont niet bij zijn vader, omdat zijn vader géén vaste woon- of verblijfplaats heeft. De vader is afhankelijk van een beperkt netwerk om zorgtaken feitelijk uit te kunnen voeren.
De Raad geeft ook een samenvattende terugblik op de vanuit het vrijwillig kader ingezette hupverlening en de belemmeringen die door die hulpverlening werden ervaren om tot een vorm van samenwerking met ieder van de ouders te komen.
De Raad schetst daarbij een zorgelijk beeld over de (actuele) opvoedsituatie van [de minderjarige] , zoals waargenomen en aan de Raad gerapporteerd door de hulpverlening. Daarover wordt in het onderzoeksrapport verwoord, voor zover hier van belang:
Er is weinig (professioneel) zicht op de ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft in de thuissituatie bij moeder veel last van driftbuien, volgens het WIJ-team komt dit voort uit onduidelijkheid. [de minderjarige] is vaak afgeleid, extreem druk, gaat vaak tegen moeder in en gooit zichzelf op de grond als hij boos is.
Moeder toont weinig affectie richting [de minderjarige] , het straffen overheerst in de opvoeding. Moeder is onvoorspelbaar in de opvoeding, met extreem boze momenten. Ze loopt op die momenten weg en laat [de minderjarige] achter bij de hulpverlening. Het ontbreekt [de minderjarige] in de thuissituatie aan een dagstructuur; geen vaste bedtijden, rituelen en eetmomenten. [de minderjarige] wordt op verschillende momenten wakker, de ene keer vroeg in de ochtend en de andere keer rond 11:00 uur. De dag is voor [de minderjarige] daardoor onvoorspelbaar.
De thuissituatie van [de minderjarige] bij moeder is onveilig en vervuild (veel afval met maden op de grond, instabiele kasten, messen en softdrugs binnen handbereik, vieze keuken, veel afwas, uitwerpselen van de kat op de vloer, vloer is weken niet schoongemaakt). Het huis ruikt naar rook. Moeder zegt alleen binnen te roken als [de minderjarige] op bed ligt. Er staan (volle) asbakken in de woonkamer.
Er bestaan zorgen over de basale verzorging, met name een gezond ontbijt ontbreekt (chips en chocolade). Ook zijn er zorgen omtrent de persoonlijke hygiëne; [de minderjarige] is onverzorgd, heeft vieze haren en een ongepoetst gebit. De kleding wordt wel gewassen, maar door de vervuilde leefomgeving ruikt het niet fris. Moeder vindt dat [de minderjarige] zelf moet wassen/tandenpoetsen, ook als hij onder de ontlasting zit. [de minderjarige] kan niet uit zijn slaapkamer (deurklink mist) en smeerde met ontlasting op de muren. Volgens het WIJ-team loopt/liep [de minderjarige] vaak rond met een volle luier. Er is veel ruzie (geweest) tussen ouders, er is sprake geweest van fysiek en verbaal geweld. [de minderjarige] heeft hier veel van meegekregen. Volgens de hulpverlening wordt [de minderjarige] genegeerd tijdens deze momenten, hij gaat door met zijn bezigheden. Moeder stelt zich onvoldoende open voor de hulpverlening. Gegeven opvoedsuggesties worden (bij voorbaat) afgewezen. De hulpverlening komt binnen, maar adviezen worden niet aangenomen en opgevolgd. Moeder is weinig consistent in het nakomen van afspraken met Unlimited en het WIJ-team, ze zegt afspraken af of probeert ze te verplaatsen. Volgens moeder is dat niet juist en luistert zij naar het advies van de hulpverlening en bedenkt zij hoe ze een compromis kan sluiten tussen haar opvoedvisie en de visie van de hulpverlening. Moeder heeft een eigen opvoedvisie, maar deze sluit volgens de hulpverlening niet aan bij [de minderjarige] zijn leeftijdsfase en behoeften. Moeder geeft een (te) lange uitleg aan [de minderjarige] , waardoor het onduidelijk voor hem wordt. Volgens moeder luistert [de minderjarige] niet naar korte instructies van haarzelf.
Moeder kent een belast verleden. Moeder kan moeilijk een vaste baan behouden, waardoor ze met momenten tijdelijk onvoldoende financiële middelen tot haar beschikking heeft en er daardoor nieuwe schulden ontstaan. Moeder heeft wisselende onbeschermde seksuele contacten.
Vader kent een belaste voorgeschiedenis. Hij is uit contact (geweest) met de hulpverlening, vanwege de VT-melding. Vader geeft richting de hulpverlening weinig openheid over de zorgen die hij heeft/die er zijn. Vader benoemt af en toe wel zorgen over de thuissituatie van [de minderjarige] bij moeder, maar neemt onvoldoende stelling in. Vader lijkt onvoldoende weerstand te kunnen bieden tegen moeder haar (opvoed)visie. Hij heeft [de minderjarige] naar moeder laten gaan, terwijl hij zorgen had over de veiligheid. Vader is momenteel van mening dat er nog wel zorgen bestaan, maar dat het voldoende veilig is voor [de minderjarige] . Vader heeft een tijd de rekeningen van de kinderopvang niet betaald, waardoor [de minderjarige] daar niet meer naartoe kan.
Dat deze zorgen actueel zijn, volgt ook uit het onderzoeksrapport van de Raad. Daarover is in het onderzoeksrapport opgenomen:

Update van het WIJ-team per e-mail op 31 maart 2023.

Het WIJ-team laat weten dat de situatie onveranderd is. Moeder blijft in gesprek met Unlimited, maar accepteert nog steeds onvoldoende ondersteuning. Het contact met vader is er niet meer geweest. Moeder heeft nog steeds bepaalde redenen waarom ze bepaalde keuzes maakt, maar ze wil ook weinig proberen. De huishoudelijke hulp heeft moeder de eerste keer de deur gewezen, omdat het niet uitkwam. De kinderopvang van [de minderjarige] wil moeder weer stopzetten, aangezien er een eigen bijdrage is. Deze kan via de bijzondere bijstand verhaald worden, maar moeder kiest ervoor om de kinderopvang weer stop te zetten. De situatie wordt in standgehouden door bovenstaande punten en er is weinig zicht op verbetering.

De beoordeling

Waar gaat het om in deze zaak?
Het gaat in deze zaak om de vraag of [de minderjarige] onder toezicht gesteld moet worden van de GI voor de duur van één jaar.
Wat staat er in de wet?
De wet regelt met artikel 1:255 BW wanneer het gezag van een ouder kan worden beperkt met een ondertoezichtstelling. Het artikel stelt drie cumulatieve voorwaarden aan een ondertoezichtstelling, samengevat weergeven, (i) een kind moet in zijn ontwikkeling ernstig worden bedreigd, (ii) de ouder(s) moeten de zorg die de minderjarige nodig heeft niet of niet voldoende accepteren en (iii) de verwachting moet bestaan dat de ouder(s) binnen een voor het kind en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer zelf aankunnen.
Wat vindt de Raad?
De Raad vindt dat uit zijn onderzoeksrapport blijkt dat [de minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De Raad twijfelt of sprake is van een toereikend veilige opvoedsituatie en meent dat in het kader van een ondertoezichtstelling (klinische) ouderschapsdiagnostiek noodzakelijk is om te onderzoeken of met inzet van hulpverlening een toereikend veilige opvoedsituatie kan ontstaan, mede gelet op de persoonlijke problematiek van ieder van de ouders en de onmogelijkheid of onwil om zorg te accepteren of daarvan te kunnen profiteren. Zo wil de moeder uitdrukkelijk géén ouderschapsdiagnostiek en heeft zij verteld dat zij dan liever heeft dat [de minderjarige] uit huis wordt geplaatst. De Raad meent dat uit onderzoek ook blijkt dat de opvoedomgeving en de veiligheid in de thuissituatie van [de minderjarige] bij moeder de afgelopen maanden is verbeterd (opgeruimder huis, geen afval met maden in de woonkamer, bereikbaarheid van een mes was waarschijnlijk een incident), is de Raad het wel met de hulpverlening eens dat de situatie nog niet voldoende is (instabiele kasten werden pas na langere tijd verplaatst, niet frisse geur in [de minderjarige] zijn slaapkamer en de woning). Daarnaast komt de opvoedsituatie niet voldoende tegemoet aan de behoefte van [de minderjarige] duidelijkheid, structuur en regelmaat. De Raad spreek de verwachting uit dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen de voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn zelf kunnen dragen.
Wat vindt de moeder?
De moeder heeft de zorgen die de Raad in zijn onderzoeksrapport heeft verwoord en voor zover die in deze beschikking onder de kop ‘De feiten’ zijn weergegeven niet weersproken. Zij heeft gesteld dat het zorgen gaat die voortkomen uit de opvoedsituatie zoals die was toen de ouders nog samenwoonden en daarom niet meer (volledig) actueel zijn. De moeder meent dat het Wij-team tekort is geschoten in het bieden van zorg en begeleiding. Zij heeft in dit verband gewezen op de wisseling van case-managers en ook de afwezigheid van een case-manager gedurende een maand, wat bijvoorbeeld heeft vertraagd dat (schoonmaak)hulp tijdig is geregeld bij Cosis. De moeder heeft verteld en uitgelegd waarom zij heeft gesteld dat zij onder geen enkel beding bereid is mee te werken aan ouderschapsdiagnostiek, gelet op haar eigen belaste verleden. Als dat noodzakelijk wordt gevonden, accepteert de moeder dat [de minderjarige] dan maar uit huis wordt geplaatst. De moeder is wel bereid over de mogelijkheid van klinische ouderschapsdiagnostiek nog na te denken, indien en voor zover maar duidelijk is dat die diagnostiek niet door Accare mag worden uitgevoerd, gelet op haar eigen ervaringen met deze hulpverlenende instantie.
Wat vindt de vader?
De vader heeft de onderzoeksbevindingen van de Raad niet weersproken en hij is het ook eens met een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Hij wil naast de moeder zelf voor [de minderjarige] blijven zorgen. De vader wil liever niet dat hij wordt opgenomen ten behoeve van klinische ouderschapsdiagnostiek, maar hij zal daaraan wel meewerken als dat nodig wordt gevonden.
Wat vindt de GI?
De GI vraagt zich af of de door de Raad nu verzochte maatregel wel geëigend is en toereikend kan zijn om de veiligheid aan [de minderjarige] te bieden die hij nodig heeft. Als de Raad rapporteert dat de opvoedsituatie voor [de minderjarige] onveilig is, dan heeft volgens de GI de rechter gelijk als die zegt dat dan in ieder geval een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De GI ziet voor zichzelf nog niet een haalbare en passende taak weggelegd en wil zich daarom beraden. De GI heeft verzocht om de zaak op korte termijn opnieuw te behandelen, zodat beter kan worden gekeken wat (voor de GI) mogelijk is.
Wat vindt de kinderrechter dat hij moet beslissen?
De kinderrechter vindt dat wanneer hij moet uitgaan van de feitelijke juistheid van de zorgen die de Raad rapporteert, de verzochte kinderbeschermingsmaatregel niet toereikend kan zijn. De Raad rapporteert immers over een ernstig verwaarlozende en in fysieke zin ook gevaarlijke opvoedsituatie. Daarvan kan worden opgemerkt, zoals de moeder doet, dat zorgen worden verwoord uit het verleden, maar de Raad rapporteert zelf, zoals hiervoor ook onder de kop ‘De feiten’ is weergegeven, dat de huidige opvoedsituatie nog steeds op de eerder genoemde aspecten onvoldoende is. Het ligt in de rede dat wanneer de fysieke veiligheid van een jong en kwetsbaar kind zo in gevaar is als door de Raad beschreven, de kinderrechter en de GI beide niet begrijpen waarom niet direct een kinderbeschermingsmaatregel is verzocht die borgt dat op zijn minst de fysieke veiligheid van een jong en kwetsbaar kind niet in gevaar kan zijn. Het is bovendien voorspelbaar dat een redelijk handelend jeugdbeschermer in de door de Raad geschetste feitelijke opvoedsituatie geen verantwoordelijkheid wil nemen en waarschijnlijk na een eerste opname van de feitelijke situatie niet anders kan dan een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verzoeken. Begrijpelijk is ook dat de GI gelet op de inhoud van onderzoeksrapport en het verloop van de mondelinge behandeling, de kinderrechter vraagt om een nieuwe mondelinge behandeling en nog geen definitieve beslissing te nemen en de GI te benoemen. De kinderrechter kan niet anders dan vaststellen dat als wordt uitgegaan van de feitelijke juistheid van wat de Raad rapporteert en het niet begrijpelijk is dat vanuit het veiligheidsbelang van [de minderjarige] is volstaan met het verzoeken van louter een ondertoezichtstelling.
De kinderrechter waardeert de open houding en coöperatieve opstelling van beide ouders. Beide ouders hebben een belaste voorgeschiedenis, die hen kwetsbaar maakt. Beide ouders worden klaarblijkelijk overvraagt als het gaat om de mogelijkheden om zich op een behoorlijke wijze staande te kunnen houden in het alledaagse leven. Zij hebben op alle leefgebieden belemmeringen om problemen en moeilijkheden aan te pakken en te overwinnen. De ongeplande en ongewilde komst van een kind, heeft daardoor ernstig ontwrichtend gewerkt. De verzorging en opvoeding van een kind dat inmiddels door zijn eigen ervaringen een verzwaarde zorgvraag heeft, overvraagt beide ouders in hun mogelijkheden. Dat wil op zichzelf niet uitsluiten dat met de inzet van de juiste hulpverlening de ouders wel een rol van betekenis kunnen blijven vervullen in het leven van hun zoon. Het is alleen onduidelijk of dat een rol als hoofdopvoeder kan zijn, of dat in de gegeven omstandigheden hen dat (ook met inzet van hulpverlening) blijft overvragen. Terecht dat de Raad daarom meent dat (klinische) ouderschapsdiagnostiek noodzakelijk is. Alleen dan kan goed zicht worden verkregen op de mogelijkheden van ieder van de ouders en kan goed worden bepaald of en zo ja welke hulpverlening aansluit op die mogelijkheden, zodat sprake kan zijn van goed genoeg ouderschap om zelf in hoofdzaak voor een jong kind te kunnen zorgen.
Het is daarom belangrijk dat beide ouders zich op korte termijn beraden of zij beiden willen meewerken aan die klinische ouderschapsbeoordeling. De GI heeft aangeboden om daarover meer concrete informatie aan de ouders te geven op korte termijn.
Als de ouders meewerken, is het vervolgens de vraag of ter overbrugging naar de opname van de ouders, [de minderjarige] in voldoende veilig kan blijven bij de beide ouders. De kinderrechter is daarover eerlijk. Hij ziet niet in hoe dat kan in de door de Raad beschreven opvoedsituatie. Daarom zal op zeer korte termijn duidelijk moeten worden hoe wel mogelijk is dat [de minderjarige] op een toereikend veilig wijze bij zij ouders kan blijven.
De GI heeft op goede gronden verzocht om nog geen definitieve beslissingen te nemen en op korte termijn een nieuw mondelinge behandeling te bepalen. Ook de Raad heeft dat tijdens de mondelinge behandeling verzocht. De ouders bleken bovendien bereid om over de mogelijkheid van klinische ouderschapsdiagnostiek na te denken.
De kinderrechter zal daarom, zoals tijdens mondelinge behandeling is afgesproken, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitspreken, zij het voor korte duur. Daarvoor is het navolgende redengevend.
De kinderrechter vindt dat [de minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat zijn ouders op dit moment niet voldoende de zorg die nodig is om die ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, accepteren. De kinderrechter heeft op dit moment nog wel de verwachting dat de ouders binnen een voor [de minderjarige] en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn weer zelf opvoedingsverantwoordelijkheid kunnen dragen. Die positieve verwachting is echter alleen gebaseerd op de bereidwilligheid van de ouders om beiden deel te nemen aan klinische ouderschapsdiagnostiek. Alleen dan kan naar zijn oordeel blijken welke hulpverlening aansluit op de bestaande problematiek, zodanig dat [de minderjarige] bij zijn ouders tot een zo optimaal mogelijke ontwikkeling kan komen. Wanneer de ouders aan klinische ouderschapsdiagnostiek niet willen meewerken, dan kan de kinderrechter de positieve verwachting
nietuitspreken.
Het voorgaande betekent dat op dit moment nog wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor de ondertoezichtstelling. Het voorgaande betekent echter ook dat de kinderrechter zal kunnen oordelen dat aan die eisen niet meer wordt voldaan, als blijkt dat de ouders niet willen meewerken aan klinische ouderschapsdiagnostiek. Zonder die klinische ouderschapsdiagnostiek ontbreekt ieder aanknopingspunt om aan te kunnen nemen dat de ouders (op termijn) toereikend voor [de minderjarige] kunnen zorgen. De kinderrechter zal een verzoek om een kinderbeschermingsmaatregel te nemen dat hij niet kan gronden op alle daaraan in de wet gestelde eisen, moeten afwijzen.
De kinderrechter verwacht dat de Raad en de GI tijdens de hierna te bepalen mondelinge behandeling hun standpunt over de vraag of de ondertoezichtstelling op dit moment een geëigende en toereikende beschermingsmaatregel is, innemen of verduidelijken.
Dat laatste mag zeker van de Raad worden verwacht. De Raad heeft in zijn onderzoeksrapport ten aanzien van de eerste twee eisen voor een ondertoezichtstelling wel een onderbouwing gegeven. Dat laat de Raad na als het gaat om de derde wettelijke eis. De Raad stelt slechts de verwachting te hebben dat de ouders binnen een voor [de minderjarige] en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn weer zelf opvoedingsverantwoordelijkheid te kunnen dragen. De Raad benoemt géén concrete feiten of omstandigheden waaraan de Raad die verwachting ontleent.
De kinderrechter verwacht van beide ouders dat zij zich beraden over de wil of onwil om aan die klinische ouderschapsdiagnostiek mee te werken en wat het betekent voor hen en voor [de minderjarige] , wanneer ze daaraan niet willen meewerken.
Ten slot wijst de kinderrechter de ouders erop dat het verzoek van de Raad en eventuele andere verzoeken die ten aanzien van [de minderjarige] nog kunnen worden gedaan, ingrijpen op fundamentele rechten. Het is in het algemeen voor ouders moeilijk te begrijpen wat precies wordt verzocht en wat als relevante juridische tegenreactie tegen een verzoek kan worden aangevoerd. De kinderrechter wijst de ouders daarom op de mogelijkheid om via het juridisch loket van de gemeente, rechtsbijstand te zoeken van een advocaat.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissing moet worden genomen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis, Groningen met ingang van 25 april 2023 tot 25 mei 2023, of zoveel korter of langer al hij nader bepaalt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat het verzoek van de Raad opnieuw mondeling wordt behandeld, zo nodig gevoegd met nieuwe en ander verzoeken die ten aanzien van [de minderjarige] worden gedaan op
dinsdag 16 mei 2023 om 9.00 uur;
wijst de Raad, de ouders en de GI erop dat deze beschikking geldt als een oproep om deel te nemen aan die mondelinge behandeling en dat de administratie van de rechtbank niet met een brief een afzonderlijke oproep verstuurt;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door B.R. Tromp, kinderrechter, en in het openbaar gegeven op
25 april 2023. De schriftelijke uitwerking van de uitspraak in deze beschikking is vastgesteld op
28 april 2023 en ondertekend door de rolrechter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan voor zover daarin definitieve beslissingen zijn genomen, worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep kan door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden