ECLI:NL:RBNNE:2023:1893

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
18-095736-21 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandel en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die was aangeklaagd voor drugshandel en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 40.307,00 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengsten van de drugshandel en het witwassen van geld. De officier van justitie had eerder gevorderd dat dit bedrag zou worden vastgesteld en dat de veroordeelde verplicht zou worden om dit bedrag aan de staat te betalen.

De behandeling van de zaak vond plaats op 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moest worden op het genoemde bedrag, terwijl de verdediging betoogde dat de vordering afgewezen moest worden of dat het bedrag gematigd diende te worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel correct was en dat de aanschafwaarde van de in beslag genomen drugs gebruikt moest worden voor de berekening.

De rechtbank heeft in haar beoordeling ook gekeken naar de bewijsmiddelen die in de onderliggende strafzaak zijn gebruikt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om het bedrag van € 40.307,00 aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 806 dagen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/095736-21
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 11 mei 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] , hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 17 maart 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 40.307,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/095736-21 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 13 april 2023, waarbij zijn gehoord de officier van justitie mr. I. Kluiter, veroordeelde en zijn raadsman mr. J.B. van Faassen.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moet worden op € 40.307,00. Dit betreft het geldbedrag dat door veroordeelde is witgewassen met aftrek van de aanschafwaarde van de bij veroordeelde inbeslaggenomen heroïne, cocaïne en MDMA.

Het standpunt van de verdediging

Gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor witwassen heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bedrag dient te worden gematigd, althans op nihil gesteld dient te worden. Ten eerste dient de abstracte schatting van het Nibud (van in totaal € 23.605,00) bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing te worden gelaten. Daarnaast moet niet de aanschafwaarde van de heroïne en cocaïne afgetrokken worden van het te ontnemen bedrag, maar de straatwaarde. Dit betreft € 50,00 per gram cocaïne en € 30,00 per gram heroïne. Totaal komt dit uit op bedrag van € 28.029,16.
Derhalve blijft er slechts een wederrechtelijk verkregen voordeel over van € 7.717,84 (€ 59.352,00 - € 23.605,00 - € 28.029,16).

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
  • de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 11 mei 2023 in de onderliggende strafzaak opgenomen bewijsmiddelen;
  • het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 1 juli 2021.

Beoordeling

Bij vonnis van 11 mei 2023 in de strafzaak met parketnummer 18/095736-21 is veroordeelde onder meer veroordeeld wegens het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en gewoontewitwassen.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde feiten.
In de hoofdzaak is bewezen verklaard dat veroordeelde gedurende ruim vijf jaar heeft gehandeld in heroïne en cocaïne. Ook is bewezen verklaard dat hij over dezelfde periode een bedrag van € 59.352,00 heeft witgewassen. Bij de berekening van dit bedrag zijn ook excessieve uitgaven meegenomen, namelijk de aanschaf van de heroïne, cocaïne en MDMA die zijn aangetroffen in de woning van veroordeelde en in de hotelkamer waar hij verbleef. Dit gaat tezamen om een waarde van € 19.044,90. Nu deze drugs in beslag zijn genomen en verbeurd zijn verklaard, zullen de kosten die veroordeelde hiervoor heeft gemaakt, afgetrokken worden van het wederrechtelijk voordeel. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bij de berekening de aanschafwaarde gebruikt dient te worden. Aangezien veroordeelde de drugs heeft ingekocht om te verkopen, zal hij de inkoopprijs betaald hebben en niet de straatwaarde.
De rechtbank ziet daarnaast geen reden om, zoals door de verdediging is bepleit, de schatting van het Nibud buiten beschouwing te laten, nu er geen enkele onderbouwing is gegeven voor de stelling dat deze berekening niet toepasbaar is op veroordeelde.
Dit resulteert in de schatting van wat veroordeelde aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten op € 40.307,00 (€ 59.352,00 - € 19.045,00).

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 40.307,00.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 40.307,00 (zegge: veertigduizend driehonderd zeven euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 806 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H. van der Werff en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 mei 2023.
Mr. H. van der Werff is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.