In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die was aangeklaagd voor drugshandel en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 40.307,00 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengsten van de drugshandel en het witwassen van geld. De officier van justitie had eerder gevorderd dat dit bedrag zou worden vastgesteld en dat de veroordeelde verplicht zou worden om dit bedrag aan de staat te betalen.
De behandeling van de zaak vond plaats op 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moest worden op het genoemde bedrag, terwijl de verdediging betoogde dat de vordering afgewezen moest worden of dat het bedrag gematigd diende te worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel correct was en dat de aanschafwaarde van de in beslag genomen drugs gebruikt moest worden voor de berekening.
De rechtbank heeft in haar beoordeling ook gekeken naar de bewijsmiddelen die in de onderliggende strafzaak zijn gebruikt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om het bedrag van € 40.307,00 aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 806 dagen.