De verdachte heeft € 59.352,00 minder uitgegeven in contanten dan volgens het onderzoek zou moeten zijn uitgegeven. Hij heeft € 16.701,00 per saldo gestort en hij heeft € 23.605,00 minder aan kosten levensonderhoud uitgegeven. Daarnaast heeft hij € 19.045,00 aan harddrugs uitgegeven. Voorgaande betekent dat de verdachte een onverklaarbaar vermogen heeft van tenminste € 59.352,00.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Handel in harddrugs
In Groningen zijn in een korte periode meerdere personen aangehouden wegens de handel in harddrugs. De aangehouden mannen maakten gebruik van elektrische fietsen en waren in het bezit van kleine blikken doosjes met daarin bolletjes heroïne en cocaïne. De politie heeft deze personen, de zogenaamde ‘sub-dealers’, gehoord. Uit deze verklaringen blijkt dat deze personen als drugsdealer werkten voor de broers ‘ [naam 1] en [naam 2] ’ (of ‘ [naam 1] en J’). [naam 3] heeft zowel in 2018 als in 2020 als verdachte een verklaring afgelegd bij de politie. In 2018 heeft hij verklaard dat hij ook wel eens kleingeld moest afstorten voor de broers [naam 1] en [naam 2] . Hij heeft aangegeven dat hij dan een bankpas meekreeg met daarop de naam ‘ [verdachte] ’. In 2020 wordt [naam 3] op heterdaad betrapt terwijl hij drie bolletjes heroïne verkoopt. In het verhoor met de politie geeft hij aan dat [naam 1] aan de [adres] woont. De politie ziet vervolgens in de GBA gegevens dat verdachte op dit adres ingeschreven staat. Uit het onderzoek naar de inbeslaggenomen telefoon van [naam 3] blijkt dat hij vlak voor de aanhouding contact heeft met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Door middel van een aangifteformulier uit 2019 wordt dit telefoonnummer gekoppeld aan verdachte. In datzelfde aangifteformulier heeft verdachte het e-mailadres ‘ [e-mailadres] ’ opgegeven als zijnde zijn e-mailadres.
De politie heeft vervolgens bij de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen een aanvraag gedaan met betrekking tot verdachte en zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] . Uit de ontvangen gegevens blijkt vervolgens dat beide verdachten beschikken over een onverklaarbaar vermogen van enkele tienduizenden euro’s.
Naar aanleiding van de resultaten van het voorlopige financiële onderzoek van de broers vinden er op meerdere locaties doorzoekingen plaats, onder andere in de woningen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en in [adres] van het [bedrijf 1] . Deze laatste locatie betreft de hotelkamer waar verdachte verbleef en waar hij ook is aangehouden. Tijdens deze doorzoekingen worden meerdere goederen aangetroffen die duiden op de handel in harddrugs, onder meer grote hoeveelheden heroïne en cocaïne, weegschaaltjes, cocaïne persen, identiteitsbewijzen van bij de politie bekende drugsgebruikers en dealtelefoons. Daarnaast worden op alle locaties bolletjes aangetroffen. In de woningen van de verdachten worden deze onder meer aangetroffen in soortgelijke blikjes als de blikjes die bij de sub-dealers zijn aangetroffen. Verder worden er een elektrische fiets en aanverwante goederen aangetroffen, zoals accu’s, reservesleutels en aankoopbewijzen. Bij verdachte worden tot slot meerdere stukken aangetroffen waarop de naam ‘ [naam 1] ’ te zien is, onder andere een ingevuld formulier van de gemeente Groningen met daarop het e-mailadres [e-mailadres] en een handtekening die sterke gelijkenis vertoond met de handtekening van verdachte.
Tijdens de doorzoekingen worden er meerdere telefoons in beslag genomen. In de witte Nokia en de iPhone 7 die zijn aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte] , staan meerdere berichten welke in verband kunnen worden gebracht met de handel in harddrugs. Daarnaast blijkt uit onderzoek aan de iPhone 7 dat er twee Appel ID’s aan het toestel zijn gekoppeld, onder andere ‘ [emailadres] ’. Ook wordt er een gesprek aangetroffen waarin er meerdere foto’s en filmpjes naar de gebruiker van het toestel zijn verstuurd. Op deze foto’s en filmpjes zijn in plastic verpakte blokken te zien. Op [adres] van het [bedrijf 1] wordt een blauwe Nokia aangetroffen. Tijdens de doorzoeking maar ook tijdens de schriftelijke afhandeling daarvan wordt er veelvuldig gebeld naar deze telefoon. De politie heeft een aantal oproepen beantwoord. Daarnaast heeft zij de telefoonnummers van de personen die naar de blauwe Nokia hebben gebeld, onderzocht. Hieruit is gebleken dat veel van deze personen in het systeem van de politie geregistreerd stonden als harddruggebruiker.
Tijdens de doorzoeking van de hotelkamer wordt er naar de blauwe Nokia gebeld door de politie ambtshalve bekende [getuige 2] . Enkele weken daarvoor zijn er tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte meerdere identiteitsbewijzen aangetroffen, waaronder die van [getuige 2] . Bij de politie verklaart [getuige 2] dat hij al 15 jaar van vaste dealers koopt. Hij heeft aangegeven dat hij dan belde met [naam 1] of [naam 2] . Het nummer [telefoonnummer] , dat toebehoort aan de blauwe Nokia, zou volgens [getuige 2] het nummer van [naam 1] betreffen. Daarnaast heeft hij aangegeven dat [naam 1] in de buurt van de [adres] woont. Dit is op een steenworp afstand van de [adres] waar verdachte op dat moment woonachtig was. Tot slot toont de politie getuige [getuige 2] een foto van verdachte. Hij herkent de getoonde man voor 100% als zijnde de drugsdealer [naam 1] .
Hier staat tegenover dat verdachte zich sinds zijn aanhouding op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Pas tijdens de zitting legt verdachte een verklaring af. Verdachte ontkent dat hij zich heeft bezig gehouden met de handel in harddrugs en geeft aan dat hij enkel spullen heeft bewaard voor een ander. Hij wil echter niet de naam van deze persoon noemen.
Gelet op al het bewijs in samenhang bezien acht de rechtbank de verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig. De verklaringen van getuigen [naam 3] en [getuige 2] wijzen volledig in de richting van verdachte als zijnde de drugsdealer [naam 1] . Daarnaast wordt er in het dossier meerdere malen gesproken over de broertjes [naam 1] en [naam 2] . Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn broers van elkaar. Verdachte kan door middel van de verklaringen van [naam 3] en [getuige 2] , het e-mailadres [e-mailadres] en de in zijn huis aangetroffen schriftelijke stukken gekoppeld worden aan de naam ‘ [naam 1] ’. Medeverdachte [medeverdachte] kan via het e-mailadres [e-mailadres] gekoppeld worden aan de naam ‘ [naam 2] ’. Bovendien zijn er bij de verschillende doorzoekingen bij beide verdachten allerlei goederen aangetroffen die duiden op de handel in harddrugs. Ook zijn er spullen aangetroffen die volledig aansluiten bij de werkwijze waarover de sub-dealers verklaren. Op de inbeslaggenomen telefoons staan gesprekken die duiden op de handel in harddrugs en oproepen van mensen die in de systemen van de politie bekend staan als harddruggebruikers.
Gelet op het voorgaande is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich bezig hebben gehouden met de handel in heroïne en cocaïne.
De raadsman heeft betoogd dat uit de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris blijkt dat er meerdere mensen zijn die handelen in harddrugs onder de naam [naam 1] . Hoewel de rechtbank de mogelijkheid niet uitsluit dat er meerdere dealers gebruik maken van deze naam, twijfelt zij er – gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen – niet aan dat de [naam 1] waarover in het dossier wordt gesproken, verdachte betreft. Daar komt bij dat het dossier voor het overige ook geen enkele indicatie bevat dat er in het kader van onderhavig onderzoek sprake zou zijn van een derde persoon die onder de naam [naam 1] handelt in harddrugs.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen die [naam 3] en [getuige 2] tegenover de politie hebben afgelegd. Beide getuigen hebben een uitgebreide en op meerdere punten verifieerbare verklaring afgelegd tegenover de politie. Daar komt bij dat beide verklaringen op essentiële punten steun vinden in het overige (objectieve) bewijs in het dossier. Dat de politie hen op enige wijze heeft beïnvloed, acht de rechtbank zeer onaannemelijk.
De verdediging heeft er op gewezen dat [naam 3] bij de rechter-commissaris heeft aangegeven dat zijn verklaringen bij de politie niet klopten en dat hij zich door de politie onder druk gezet voelde. De rechtbank hecht echter geen waarde aan deze verklaring. Deze verklaring vindt – in tegenstelling tot zijn eerdere verklaringen waarin hij ook zichzelf belast – geen steun in objectief bewijs. Daarnaast bevat het dossier voorts geen indicaties dat [naam 3] op enige wijze door de politie onder druk is gezet.
Medeplegen
[naam 3] heeft verklaard dat hij voor beide broers werkte en dat hij ook wel eens geld van de ene naar de andere broer moest brengen. Daar komt bij dat in beide woningen goederen zijn aangetroffen die duiden op dezelfde werkwijze, namelijk de vierkante blikjes met bolletjes heroïne en cocaïne en de elektrische fietsen. Tot slot is in de witte Nokia die in beslag is genomen in het huis van
medeverdachte [medeverdachte] een gesprek aangetroffen dat in verband kan worden gebracht met de handel in harddrugs. In dit gesprek geeft de zender aan “via uw broertje zou ik ff contact opnemen met u”. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Naast het tezamen en in vereniging plegen met elkaar acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tezamen en in vereniging hebben gehandeld met anderen. Uit het onderzoek blijkt immers dat de verdachten meerdere sub-dealers aanstuurden.
Pleegperiode
Anders dan de raadsman acht de rechtbank ook de gehele ten laste gelegde periode bewezen. Er zijn meerdere verklaringen waaruit blijkt dat [naam 1] en [naam 2] al meerdere jaren actief zijn. Getuige [getuige 2] verklaart dat hij al 15 jaar van dezelfde dealers koopt. [naam 3] wordt voor het eerst opgepakt in 2018. Uit zijn verklaring valt op te maken dat hij op dat moment ook al enige tijd werkzaam is voor de broers [verdachte] . Hij verklaart dat [naam 1] en [naam 2] grote jongens zijn in Groningen en dat er meerdere sub-dealers voor hen werkzaam zijn. Dit zijn indicaties dat verdachte en medeverdachte ook in 2016 al enige tijd als drugshandelaren actief waren. Gelet op de eerdere veroordeling van verdachte voor handel in harddrugs met als pleegdatum 2 mei 2016 zal de rechtbank – met inachtneming van het ne bis in idem-beginsel – de tenlastegelegde pleegperiode bewijzen vanaf 3 mei 2016.
Opzettelijk voorhanden hebben van drugs en versnijdingsmiddelen
In de woning van verdachte en in de hotelkamer waar hij is aangehouden, worden door de politie grote hoeveelheden harddrugs en versnijdingsmiddelen aangetroffen. Deze worden in beslag genomen en vervolgens getest. Hieruit blijkt dat het heroïne, cocaïne, MDMA, paracetamol, fenacetine en coffeïne betreft. Van deze laatste drie stoffen is bekend dat deze worden gebruikt als versnijdingsmiddelen bij de handel in harddrugs.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 1 is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij spullen bewaarde voor een ander volstrekt ongeloofwaardig en komt derhalve ook voor het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot een bewezenverklaring. De rechtbank spreekt verdachte voor deze feiten wel vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
Witwassen
Zoals hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van vijf jaren schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs. Dit is een misdrijf waarmee doorgaans grote geldbedragen worden verkregen. Daarnaast leidt de rechtbank uit het financieel onderzoek af dat verdachte gedurende genoemde pleegperiode ofwel geen legaal inkomen heeft genoten (vanaf 2016 tot 2018), ofwel slechts een bijstandsuitkering van de gemeente Groningen heeft ontvangen (vanaf 2018 tot zijn aanhouding in 2021). Verdachte heeft in deze jaren in zijn normale levensonderhoud voorzien en heeft daarvoor kosten moeten maken.
Door deze combinatie van omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag daarom een verklaring worden verlangd over de herkomst van het door hem bestede geld. Zo’n verklaring moet concreet zijn, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Verdachte heeft zich tot aan de terechtzitting beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat zijn vriendin geld verdiende en dat hij wel eens geld heeft ontvangen van familieleden in Suriname. Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat de berekening van het Nibud een algemene berekening betreft die niet zonder meer toepasbaar is op verdachte. Deze verklaringen zijn echter niet gespecificeerd en niet te verifiëren en kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dienen als een voor nader onderzoek in aanmerking komende verklaring voor de legale herkomst van het geld. Verdachte heeft verder verklaard dat hij zijn uitkering altijd van zijn bankrekening pinde en het geld vervolgens contant uitgaf. Dit betreft geld dat via de bankrekening van verdachte is gegaan. Het onverklaarbaar vermogen ziet echter enkel op contante geldstromen. Daar komt nog bij dat ten aanzien van dit geld ook sprake is van geld dat geen legale herkomst heeft. Verdachte heeft dit geld immers – zoals hierna bij het onder 6 ten laste gelegde zal blijken – verkregen door middel van uitkeringsfraude.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 5 primair ten laste gelegde. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank tot slot van oordeel dat het witwassen van € 150,00 en van de luxegoederen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde