Op 11 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/107052-21, waarbij de verdachte is veroordeeld voor gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de verdachte heeft witgewassen, bedraagt € 20.620,00. Deze uitspraak volgt op een vordering van de officier van justitie, die op 16 december 2021 schriftelijk heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt en de verdachte verplicht tot betaling aan de staat van het genoemde bedrag.
De behandeling van de zaak vond plaats op 13 april 2023, waar de officier van justitie, mr. I. Kluiter, de veroordeelde en haar raadsvrouw, mr. K.C. van de Wijngaart, aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moest worden op € 20.620,00, het bedrag dat door de verdachte is witgewassen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten zijn in de vordering en dat, indien de rechtbank tot een veroordeling zou komen, het bedrag gematigd zou moeten worden tot tussen de € 4.000,00 en € 6.000,00, omdat een groot deel van de stortingen herleidbaar zou zijn naar legale bronnen.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de legale bronnen die door de verdediging zijn aangedragen niet op juistheid te controleren zijn. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om het bedrag van € 20.620,00 aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 412 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. O.J. Bosker, mr. H. van der Werff en mr. J. Duiven, en is openbaar uitgesproken op 11 mei 2023.