ECLI:NL:RBNNE:2023:1834

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
LEE 22 - 2757
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een dwangsomvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 28 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een dwangsomvergoeding van € 46,- door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiseres had op 26 november 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet aangevraagd, maar het Uwv had haar bij besluit van 15 december 2021 geen uitkering toegekend, omdat zij niet verzekerd was. Eiseres stelde het Uwv in gebreke wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar ziekmelding. Het Uwv erkende dat het besluit te laat was verzonden en kende een dwangsomvergoeding toe van € 46,-. Eiseres was het niet eens met de datum waarop het Uwv de ingebrekestelling had ontvangen en stelde dat deze eerder per fax was verzonden.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht de dwangsomvergoeding heeft toegekend. De rechtbank legt uit dat de wet- en regelgeving omtrent dwangsommen in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Eiseres had de ingebrekestelling per post verzonden, en de rechtbank bevestigt dat het Uwv zich aan de afspraken over de wijze van correspondentie met eiseres mocht houden. De rechtbank concludeert dat het Uwv de ingebrekestelling op de juiste wijze heeft ontvangen en dat de dwangsomvergoeding van € 46,- terecht is toegekend. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv),
(gemachtigde: mr. S.S. Wiltjer-Rienstra).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het toekennen van een dwangsomvergoeding van € 46,-.
1.2.
Het Uwv heeft in het (primair) besluit van 22 maart 2022 aan eiseres een dwangsom-vergoeding van € 46,- toegekend. Met het (bestreden) besluit van 5 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij dit besluit gebleven.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres heeft op 26 november 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd. Het Uwv heeft bij besluit van 15 december 2021, verzonden op 15 december 2021, aan eiseres vanaf 12 oktober 2020 geen ZW-uitkering toegekend, omdat zij niet voor de ZW verzekerd was.
2.2.
Eiseres heeft op 7 februari 2022 het Uwv in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar ziekmelding.
2.3.
In het primair besluit heeft het Uwv aan eiseres een dwangsomvergoeding van € 46,- toegekend, omdat het besluit van 15 december 2021 te laat (2 dagen) na de ingebrekestelling aan eiseres is verzonden.
2.4.
In het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de dwangsomvergoeding van € 46,- gehandhaafd. Volgens het Uwv is de schriftelijke ingebrekestelling van eiseres op 7 februari 2022 per post ontvangen overeenkomstig de met (de gemachtigde van) eiseres gemaakte afspraken, die zijn vastgelegd in de brief van het Uwv van 19 november 2021. Vanwege het ontbreken van een verzendadministratie heeft het Uwv het besluit van 15 december 2021 opnieuw aan (de gemachtigde van) eiseres verzonden. Hij heeft op 23 februari 2022 schriftelijk aangegeven dit besluit te hebben ontvangen. Dat is twee dagen na het verstrijken van de termijn van veertien dagen na ontvangst van de ingebrekestelling. Eiseres heeft daarom recht op een dwangsomvergoeding van twee keer € 23,- per dag voor elke dag waarop het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt (totaal: € 46,-).

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de aan eiseres toegekende dwangsomvergoeding wegens het niet tijdig bekendmaken van het besluit van 15 december 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht een dwangsomvergoeding van € 46,- aan eiseres heeft toegekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving staat in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 4:17 van de Awb
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
3.4.
Eiseres vindt dat het Uwv voor de datum van ontvangst van de ingebrekestelling uit moet gaan van de datum waarop het Uwv deze per fax heeft ontvangen en dat is: 31 januari 2022.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Eiseres en het Uwv zijn op 15 mei 2020 afspraken overeengekomen met betrekking tot de wijze van corresponderen met het Uwv. Zo kan/mag eiseres enkel met het Uwv schriftelijk corresponderen via het adres: Klachtenservice, t.a.v. de heer [naam] , postbus 58071, 1040 HB Amsterdam. Correspondentie via de elektronische weg wordt niet geaccepteerd. Vaststaat dat de ingebrekestelling van 31 januari 2022 per fax is verzonden aan: UWV Groningen, Afdeling bezwaar. Tevens is de ingebrekestelling per post verzonden aan: Klachtenservice, t.a.v. de heer [naam] , en aldaar ontvangen op 7 februari 2022.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv eiseres mag houden aan deze specifieke regeling, die bij brief van 19 november 2021 nogmaals aan eiseres is bevestigd. Het Uwv zag zich kennelijk genoodzaakt om deze regeling eenzijdig aan eiseres op te leggen met als doel om de grote hoeveelheid correspondentie en schriftelijke stukken van eiseres te kanaliseren. Eiseres mag daarom met het Uwv slechts per post communiceren met het Uwv via één aangewezen persoon ( [naam] ). Digitale of elektronische communicatie (dus inclusief faxverkeer) is uitgesloten. Daardoor is voor eiseres een duidelijke werkwijze voorgeschreven.
3.7.
Niet gebleken is dat het Uwv daarbij (onaanvaardbaar) inbreuk heeft gemaakt op de wettelijk voorgeschreven regelgeving, zoals eiseres veronderstelt. Bovendien wijkt deze zaak af van de vaste rechtspraak, waarop (de gemachtigde van) eiseres ter zitting heeft gewezen, op grond waarvan wettelijke bepalingen niet opzij kunnen worden gezet door onderling gemaakte afspraken. In de brief van 19 november 20221 is aan eiseres in duidelijke bewoordingen kenbaar gemaakt hoe zij met het Uwv kan communiceren. Van het onrechtmatig inperken van rechten van eiseres is daardoor geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
3.8.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv bij zijn beoordeling mocht uitgaan van de ontvangt van de ingebrekestelling per post op 7 februari 2022. Na ontvangst daarvan heeft het Uwv twee weken de tijd om het besluit van 15 december 2021 opnieuw aan (de gemachtigde van) eiseres te sturen. Vaststaat dat het Uwv twee dagen te laat was met het (opnieuw) bekendmaken van het besluit van 15 december 2021. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarom een dwangsom verschuldigd van € 46,- (twee keer € 23,- per dag voor elke dag waarop het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt).
3.9.
De beroepsgrond van eiseres dat haar gemachtigde als professioneel dienstverlener recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat het bezwaar gegrond is, treft, wat daar verder ook van zij, geen doel, omdat het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard.
3.10.
Ten aanzien van de enkele stelling van eiseres dat het Uwv een vergissing heeft gemaakt, zonder daarbij concreet aan te geven om welke vergissing het gaat, is te onbepaald om daarop in te gaan.
3.11.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de vier zaken (zaaknummers LEE 22/2755, LEE 22/2693, LEE 22/2757 en LEE 22/2759), die tegelijk op de zitting van 13 maart 2023 zijn behandeld, over de dwangsomvergoeding(en), de WW-uitkering en ZW-uitkering samenhangende zaken zijn, waarvoor slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is. Aan deze zaken liggen aparte besluiten ten grondslag en iedere zaak vergt een aparte beoordeling. Er is geen sprake van één samenstel van feiten en omstandigheden. De anticumulatieregeling op grond van artikel 8:41, derde lid, van de Awb is daarom niet van toepassing. Er wordt dus geen vrijstelling van het betalen van griffierecht verleend. Het door eiseres in deze zaak reeds in rekening gebrachte en betaalde griffierecht behoeft daarom niet te worden terugbetaald.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft het Uwv het griffierecht niet aan eiseres te vergoeden en krijgt zij ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.