ECLI:NL:RBNNE:2023:1833

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
LEE 22 - 2759
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van een dwangsomvergoeding in het kader van een WW-aanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot vaststelling van een dwangsomvergoeding wegens het niet tijdig nemen van een beslissing over haar WW-aanvraag. Eiseres had op 2 november 2021 een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar verzoek tot vaststelling van een dwangsom afgewezen in een primair besluit van 14 maart 2022. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 5 juli 2022, waarin het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft afgewezen dat er een dwangsom verschuldigd is, omdat het Uwv tijdig op de WW-aanvraag heeft beslist. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling van eiseres op 1 maart 2022 door het Uwv is ontvangen, en dat het Uwv binnen de wettelijke termijn heeft gereageerd.

De rechtbank wijst erop dat de afspraken tussen eiseres en het Uwv over de wijze van correspondentie duidelijk waren en dat eiseres zich aan deze afspraken diende te houden. De rechtbank concludeert dat het Uwv geen dwangsom aan eiseres verschuldigd is en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding, omdat haar bezwaar ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin en is openbaar uitgesproken op 28 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2759

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv),
(gemachtigde: mr. S.S. Wiltjer-Rienstra).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot vaststelling van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een beslissing over haar WW-aanvraag.
1.2.
Het Uwv heeft dit verzoek in het (primair) besluit van 14 maart 2022 afgewezen. Bij het (bestreden) besluit van 5 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres heeft op 2 november 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Het Uwv heeft bij besluit van 11 maart 2022 aan eiseres een WW-uitkering toegekend vanaf 27 april 2018 tot en met 26 juli 2018.
2.2.
Eiseres heeft op 1 maart 2022 het Uwv in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag.
2.3.
In het primair besluit heeft het Uwv het verzoek van eiseres tot vaststelling van een dwangsom afgewezen, omdat er vóór de uiterste datum (15 maart 2022) op haar WW-aanvraag is beslist.
2.4.
In het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het niet toekennen van een dwangsomvergoeding gehandhaafd. Volgens het Uwv is de schriftelijke ingebrekestelling van eiseres van 26 februari 2022 op 1 maart 2022 per post ontvangen overeenkomstig de met (de gemachtigde van) eiseres gemaakte afspraken, die zijn vastgelegd in de brief van het Uwv van 19 november 2021. Gelet hierop is na de ingebrekestelling tijdig (d.w.z. binnen twee weken) op de WW-aanvraag beslist.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek van eiseres tot vaststelling van een dwangsomvergoeding wegens het niet tijdig beslissen op de WW-aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het verzoek van eiseres tot het vaststellen van een dwangsomvergoeding terecht heeft afgewezen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving staat in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 4:17 van de Awb
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
3.4.
Eiseres vindt dat het Uwv voor de vaststelling van een dwangsom moet uitgaan van de datum van ontvangst van de ingebrekestelling waarop het Uwv deze per fax heeft ontvangen en dat is: 26 februari 2022.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Eiseres en het Uwv zijn op 15 mei 2020 afspraken overeengekomen met betrekking tot de wijze van corresponderen met het Uwv. Zo kan/mag eiseres enkel met het Uwv schriftelijk corresponderen via het adres: Klachtenservice, t.a.v. de heer [naam] , postbus 58071, 1040 HB Amsterdam. Correspondentie via de elektronische weg wordt niet geaccepteerd. Vaststaat dat de ingebrekestelling van 26 februari 2022 per fax is verzonden aan: UWV Groningen, Afdeling bezwaar. Tevens is de ingebrekestelling per post verzonden aan: Klachtenservice, t.a.v. de heer [naam] , en aldaar ontvangen op 1 maart 2022.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv eiseres mag houden aan deze specifieke regeling, die bij brief van 19 november 2021 nogmaals aan eiseres is bevestigd. Het Uwv zag zich kennelijk genoodzaakt om deze regeling eenzijdig aan eiseres op te leggen met als doel om de grote hoeveelheid correspondentie en schriftelijke stukken van eiseres te kanaliseren. Eiseres mag daarom met het Uwv slechts per post communiceren met het Uwv via één aangewezen persoon ( [naam] ). Digitale of elektronische communicatie (dus inclusief faxverkeer) is uitgesloten. Daardoor is voor eiseres een duidelijke werkwijze voorgeschreven.
3.7.
Niet gebleken is dat het Uwv daarbij (onaanvaardbaar) inbreuk heeft gemaakt op de wettelijk voorgeschreven regelgeving, zoals eiseres veronderstelt. Bovendien wijkt deze zaak af van de vaste rechtspraak, waarop (de gemachtigde van) eiseres ter zitting heeft gewezen, op grond waarvan wettelijke bepalingen niet opzij kunnen worden gezet door onderling gemaakte afspraken. In de brief van 19 november 20221 is aan eiseres in duidelijke bewoordingen kenbaar gemaakt hoe zij met het Uwv kan communiceren. Van het onrechtmatig inperken van rechten van eiseres is daardoor geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
3.8.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv bij zijn beoordeling mocht uitgaan van de ontvangt van de ingebrekestelling per post op 1 maart 2022. Na ontvangst daarvan heeft het Uwv binnen twee weken en dus tijdig op de WW-aanvraag van eiseres beslist. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarom geen dwangsom aan eiseres verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen op haar WW-aanvraag.
3.9.
De beroepsgrond van eiseres dat haar gemachtigde als professioneel dienstverlener recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat het bezwaar gegrond is, treft, wat daar verder ook van zij, geen doel, omdat het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard.
3.10.
Ten aanzien van de enkele stelling van eiseres dat het Uwv een vergissing heeft gemaakt, zonder daarbij concreet aan te geven om welke vergissing het gaat, is te onbepaald om daarop in te gaan.
3.11.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de vier zaken met zaaknummers LEE 22/2755, LEE 22/2693, LEE 22/2757 en LEE 22/2759, die tegelijk op de zitting van 13 maart 2023 zijn behandeld, over de dwangsomvergoeding(en), de WW-uitkering en ZW-uitkering samenhangende zaken zijn, waarvoor slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is. Aan deze zaken liggen aparte besluiten ten grondslag en iedere zaak vergt een aparte beoordeling. Er is geen sprake van één samenstel van feiten en omstandigheden. De anticumulatieregeling op grond van artikel 8:41, derde lid, van de Awb is daarom niet van toepassing. Er wordt dus geen vrijstelling van het betalen van griffierecht verleend. Het door eiseres in deze zaak reeds in rekening gebrachte en betaalde griffierecht behoeft daarom niet te worden terugbetaald.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft het Uwv het griffierecht niet aan eiseres te vergoeden en krijgt zij ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.