ECLI:NL:RBNNE:2023:1823

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
22/977
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake dwangsomvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uwv van 18 maart 2022 beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 februari 2022, waarin haar niet-ontvankelijkheid werd verklaard. De rechtbank behandelt de wrakingsverzoeken van eiseres tegen mr. H.J. Bastin, die in eerdere procedures zijn afgewezen. De rechtbank concludeert dat het schrijven van het Uwv van 11 februari 2022 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen nieuw rechtsgevolg met zich meebracht ten opzichte van het eerdere besluit van 4 januari 2022. Hierdoor was het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat eiseres het betaalde griffierecht terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)(verweerder)
(gemachtigde: S.S. Wiltjer-Rienstra).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van
18 maart 2022 (het bestreden besluit), waarin haar tegen het besluit van 11 februari 2022 (het primaire besluit) niet-ontvankelijk is verklaard.
1.2
Op of omstreeks 16 september 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder
andere de zaak LEE 22/977. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 3 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
1.3
Op 18 oktober 2022 heeft eiseres een schriftelijk verzoek ingediend tot wraking van
mr. H.J. Bastin in onder andere de zaak LEE 22/977. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 28 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
1.4
Op 10 november 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/977. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 15 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft de wrakingskamer bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. H.J. Bastin in onder andere de onderhavige procedure niet in behandeling zal worden genomen.
1.5
Op 13 december 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/977. De wrakingskamer heeft in de beslissing van 20 december 2022 aangegeven dat het wrakingsverzoek in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen.
1.6
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiseres heeft op 4 augustus 2021 een herzieningsverzoek ingediend voor het dagloon van haar uitkering op grond van Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft op 7 oktober 2021 van eiseres een ingebrekestelling ontvangen, omdat zij op dat moment nog geen beslissing had ontvangen.
2.2
Bij besluit van 29 oktober 2021 heeft het Uwv aan eiseres laten weten dat zij geen dwangsomvergoeding krijgt, omdat de beslissing inzake haar aanvraag herziening van het dagloon WW 2021 binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling is genomen.
2.3
Bij besluit van 4 januari 2022 is het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 29 oktober 2021 gegrond verklaard, omdat het Uwv niet kan aantonen dat het besluit van 20 oktober 2021 op haar herzieningsverzoek daadwerkelijk is verzonden.
De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat het besluit op 29 oktober 2021 bij hem bekend is geworden Het Uww heeft beslist dat eiseres recht heeft op een dwangsomvergoeding van € 184,00, omdat het besluit op haar herzieningsverzoek acht dagen te laat op de juiste wijze bekend is gemaakt.
2.4
Bij het primaire besluit heeft het Uwv aan eiseres uitgelegd hoe de berekening van de dwangsomvergoeding tot stand is gekomen en daarbij aangegeven dat de vergoeding wordt overgemaakt op het rekeningnummer van eiseres. Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij is aangegeven dat de dwangsomvergoeding op het rekeningnummer van de gemachtigde van eiseres moet worden overgemaakt.
2.5
In het bestreden besluit heeft het Uwv aangegeven dat het besluit van 11 februari 2022 niet is gericht op enig rechtsgevolg, omdat dit schrijven een herhaling is van wat door het Uwv is vastgesteld in het eerdere besluit van 4 januari 2022 over de dwangsomvergoeding inzake de beslissing op eisers aanvraag herziening dagloon WW 2021. Het bezwaar is door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Ter zitting heeft de rechtbank aan eiseres medegedeeld voldoende samenhang te zien tussen de zaken LEE 22/976 en LEE 22/977 en dat voor deze zaken één keer griffierecht had moeten worden geheven. Eiseres krijgt daarom in de onderhavige beroepszaak terug.
3.2
De rechtbank beoordeelt of het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
11 februari 2022 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.3
Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder een besluit in de zin van die wet wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Een noodzakelijke voorwaarde om van een besluit in de zin van de Awb te kunnen spreken, is dus dat sprake is van een rechtshandeling. Dat is een handeling die één of meer beoogde rechtsgevolgen in het leven roept. Rechtsgevolgen leiden, ongeacht of deze al dan niet beoogd zijn, tot een verandering in de rechtspositie van de betrokkene. Er treedt met andere woorden een verandering op in het geheel van rechten en plichten dat de betrokkene op een bepaald moment heeft.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat het schrijven van het Uwv van 11 februari 2022 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het Uvw heeft op 4 januari 2022 al een besluit genomen over de vergoeding van de dwangsom aan eiseres. In de brief van 11 februari 2022 is, voor zover van belang, alleen het rekeningnummer van eiseres waarop de dwangsomvergoeding wordt overgemaakt toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een nieuw rechtsgevolg ten opzichte van het besluit van 4 januari 2022. Dat het schrijven van 11 februari 2022 aanvankelijk door het Uwv als een besluit is aangeduid en ten onrechte is voorzien van een bezwaarclausule, doet niet af aan het feit dat het niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1:3 van de Awb.
3.5
Omdat het schrijven van 11 februari 2022 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is, stond daartegen geen bezwaar open en is het bezwaar door het Uwv terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de inhoudelijke gronden die eiseres heeft aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

4.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
4.2
Eiseres krijgt het betaalde griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de griffier het griffierecht in de zaak LEE 22/977 aan eiseres terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van M. Lammerts-Rannenburg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.